ECLI:NL:GHARL:2016:7612

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 september 2016
Publicatiedatum
20 september 2016
Zaaknummer
200.195.506/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een inzagevordering in het kader van auteursrechtelijke bescherming van een levensverhaal

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 20 september 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over een inzagevordering van [appellant] in het kader van een geschil over auteursrecht. [Appellant] had in eerste aanleg bij de rechtbank Noord-Nederland een kort geding aangespannen, waarin hij inzage eiste in bescheiden die door [geïntimeerden] c.s. in beslag waren genomen. Hij stelde dat het scenario van een door [geïntimeerden] geproduceerde televisieserie elementen bevatte die ontleend waren aan zijn boek, dat zijn levensverhaal beschrijft. De voorzieningenrechter had in eerste aanleg de inzagevordering gedeeltelijk toegewezen, maar later afgewezen op grond van onvoldoende bewijs van een (dreigende) auteursrechtinbreuk.

In hoger beroep heeft het hof de grieven van [appellant] beoordeeld. Het hof oordeelde dat de feiten die [appellant] aanvoerde niet auteursrechtelijk beschermd zijn en dat hij onvoldoende aannemelijk had gemaakt dat de schrijvers van de serie gebruik hadden gemaakt van auteursrechtelijk beschermde elementen uit zijn boek. Het hof benadrukte dat feiten op zich niet beschermd zijn door het auteursrecht en dat er een voldoende mate van overeenstemming moet zijn tussen het boek en het scenario om van inbreuk te kunnen spreken. De vorderingen van [appellant] werden afgewezen, en het hof bekrachtigde de eerdere vonnissen van de rechtbank.

De uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de bescherming van auteursrechten in het kader van creatieve werken en de voorwaarden waaronder inzage in bescheiden kan worden gevorderd. Het hof heeft de proceskosten aan de zijde van [geïntimeerden] c.s. toegewezen, en verklaarde de uitspraak uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.195.506/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/18/166782 / KG ZA 16-108
arrest van 20 september 2016 in spoed kort geding
in de zaak van
[appellant] ,
wonende te [A] ,
appellant,
in eerste aanleg: eiser,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. Y. Moszkowicz, kantoorhoudend te Utrecht,
tegen

1.[geïntimeerde1] ,

wonende te [B] ,
hierna:
[geïntimeerde1],

2. [geïntimeerde2] ,

wonende te [B] ,
hierna:
[geïntimeerde2],

3. Raaf V.O.F.,

gevestigd te [B] ,
hierna:
Raaf,
geïntimeerden,
in eerste aanleg: gedaagden,
hierna gezamenlijk te noemen:
[geïntimeerden] c.s.,
advocaat: mr. J.W. Versteeg, kantoorhoudend te Amsterdam.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de vonnissen in kort geding van de rechtbank Noord-Nederland, afdeling privaatrecht, locatie Groningen van
27 mei 2016 en 17 juni 2016.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 15 juli 2016 met grieven en producties,
- de memorie van antwoord in principaal hoger beroep tevens memorie van grieven in incidenteel hoger beroep d.d. 16 augustus 2016 met producties,
- de memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep d.d. 30 augustus 2016,
- de rolbeschikkingen van de rolraadsheer van 16 augustus 2016 en 6 september 2016,
- de pleidooien ter zitting van 7 september 2016 overeenkomstig de pleitnotities. Bij die gelegenheid is [appellant] akte verleend van het in het geding brengen van nieuwe stukken, te weten de producties 8 tot en met 11. De proceskostenopgave van [geïntimeerden] c.s. is te laat ingediend en om die reden geweigerd.
2.2
Na afloop van de pleidooien heeft het hof arrest bepaald op een door [appellant] ten behoeve van de pleidooien toegezonden kopie van zijn procesdossier.
2.3
De vorderingen van [appellant] in het principaal hoger beroep luiden:
"(…) dat het Gerechtshof, voor zover de wet toelaat uitvoerbaar bij voorraad, het vonnis waarvan beroep te vernietigen en opnieuw rechtdoende, alsnog geïntimeerden althans geïntimeerde sub 1 en/of geïntimeerde sub 2 en/of geïntimeerde sub 3 te veroordelen om binnen 2 dagen na betekening van het te dezen te wijzen arrest aan eiser geheel of gedeeltelijk inzage verlenen in de in beslag genomen zaken zoals vermeld in de processen-verbaal c.q. beslagexploiten onder productie 13 van de inleidende dagvaarding, waaronder maar niet uitsluitend de/het;
- Digitale concept en definitieve versies van de Synopsis,
- Digitale concept en definitieve versies van het Scenario,
- Digitale concept en definitieve versies van het Script,
- Papieren concept en definitieve versies van de Synopsis,
- Papieren concept en definitieve versies van het Scenario,
- Papieren concept en definitieve versies van het Script,
alsmede althans geïntimeerde sub 1 en/of geïntimeerde sub 2 en/of geïntimeerde sub 3 te veroordelen om binnen twee dagen na betekening van het te dezen te wijzen arrest aan appellant toestemming te geven en gelegenheid te bieden om kopieën c.q. afschriften te maken van de in beslag genomen zaken, alles op straffe van een dwangsom van € 5.000,-- per dag of gedeelte daarvan dat althans geïntimeerde sub 1 en/of geïntimeerde sub 2 en/of geïntimeerde sub 3 niet aan dit/deze gebod(en) voldoet, met een maximum van € 200.000,- althans een zodanige dwangsom als U E.A. college in goede justitie mag vermenen te behoren, althans een zodanige maatregel te nemen als U E.A. college in goede justitie mag vermenen te behoren.
- geïntimeerde sub 1 en/of geïntimeerde sub 2 en/of geïntimeerde sub 3 te veroordeling in de
kosten van de procedure in eerste en tweede aanleg ex art. 1019h Rv althans een zodanige beslissing te nemen als het U E.A. college in goede justitie mag vermenen te behoren;
- geïntimeerde sub 1 en/of geïntimeerde sub 2 en/of geïntimeerde sub 3 te veroordelen in de
kosten van beide instanties, te vermeerderen met de nakosten ten belope van € 350,- ex. BTW althans een zodanig bedrag als U E.A. college uit goede justitie mag vermenen te behoren, een en ander te voldoen binnen 14 dagen na dagtekening van het arrest, en - voor het geval voldoening van de (na)kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt - te vermeerderen met de wettelijke rente over de (na)kosten te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening".
2.4
De conclusie van [geïntimeerden] c.s. in het incidenteel hoger beroep luidt:
"(…) dat het uw gerechtshof behage, bij arrest - uitvoerbaar bij voorraad -:
- de grieven van principaal appellant te verwerpen;
- de vonnissen van de rechtbank Noord-Nederland locatie Groningen van 27 mei 2016 en 17 juni 2016 te bekrachtigen met aanpassing van de overweging genoemd onder r.o. 4.10 in het tussenvonnis van 27 mei 2016 conform de hiervoor door Schrijvers weergegeven standpunten;
- appellant, tevens incidenteel geïntimeerde, te veroordelen in de kosten van beide procedures ex. artikel 1019h Rv."

3.De vaststaande feiten

3.1
Het hof gaat in hoger beroep uit van de feiten zoals beschreven in de rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.9 van het (bestreden) vonnis van 27 mei 2016. Aangevuld met feiten die in hoger beroep zijn komen vast te staan, komen de feiten op het volgende neer.
3.2
[appellant] heeft zijn levensverhaal opgetekend in een boek genaamd “ [C] ” (hierna: het boek). Het boek is een werk in de zin van artikel 10 lid 1 sub 1 van de Auteurswet. De auteursrechten daarop berusten bij [appellant] . Het boek is in 2014 uitgebracht.
3.3
Dutch Mountain Film (hierna: DMF) is een in Amsterdam gevestigde film en televisieproducent die art house films, documentaires, series en familiefilms produceert.
3.4
In 2012 is bij DMF het plan ontstaan om in samenwerking met de VPRO een vierdelige dramaserie te produceren geïnspireerd op de gebeurtenissen rondom de familie [appellant] (hierna: de serie).
3.5
DMF heeft in november 2012 [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] de opdracht gegeven om in samenwerking met researcher [D] een scenario voor de serie te schrijven (hierna: het scenario).
3.6
De advocaat van [appellant] heeft op 31 december 2015 bij het Mediafonds een verzoek op grond van de Wet openbaarheid van bestuur ingediend met betrekking tot de
subsidie die door het Mediafonds aan de VPRO en DMF is verleend voor de ontwikkeling en de productie van de serie. In het verzoek wordt onder andere inzage verzocht in het scenario. Door de advocaat van de VPRO is een zienswijze tegen het verzoek ingediend.
3.7
In zijn besluit van 1 april 2016 heeft het Mediafonds het verzoek gedeeltelijk gehonoreerd. Een beperkt deel van de stukken is openbaar gemaakt. Het verzoek om de openbaarmaking van het gehele scenario of delen daarvan is afgewezen.
3.8
Op 14 april 2016 heeft [appellant] op de voet van artikel 186 Rv de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen verzocht om een aantal getuigen te horen, waaronder [geïntimeerden] c.s., de regisseur en de producent van de serie. Dit verzoek is door de voorzieningenrechter in zijn beschikking van 17 juni 2016 deels gehonoreerd. De getuigen zijn (ten tijde van de zitting in dit hoger beroep) nog niet gehoord.
3.9
Op of voor 14 april 2016 heeft [appellant] de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen op de voet van artikel 1019b Rv verlof verzocht om ten laste van [geïntimeerden] c.s. bewijsbeslag te mogen leggen op relevante informatie aangaande de dramaserie, waaronder in ieder geval de concepten en de definitieve versies van de synopsis, scenario's en scripts van de serie, met gerechtelijke bewaring.
3.1
Het verlof is door de voorzieningenrechter bij beschikking van 21 april 2016 verleend wat betreft de concepten en de definitieve versies van de synopsis, scenario's en scripts van de serie. De bewijsbeslagen zijn door de deurwaarder op 22 april 2016 gelegd. De in de beschikking genoemde bescheiden zijn (na dataselectie) door de deurwaarder in kopie in bewaring gegeven aan de in de beschikking aangestelde gerechtelijke bewaarder DigiJuris.
3.11
Eerdere en latere verzoeken om bewijsbeslagen van [appellant] bij de voorzieningenrechters van de rechtbank Midden-Nederland en Amsterdam ten laste van onder andere DMF en de VPRO zijn afgewezen.
3.12
In haar persbericht heeft DMF over de serie, getiteld De Maatschap, onder meer het volgende geschreven:
"Voor
De Maatschaphebben de schrijvers zich laten inspireren op de familiegeschiedenis van een bekende Nederlandse advocatenfamilie. De tv serie vertelt het verhaal over de opkomst en ondergang van het familie-imperium Meyer.
Van de grond af bouwt de jonge Matthias Meyer een advocatenimperium dat in de naoorlogse Nederland zijn weerga niet kent. Niet alleen dat, hij bouwt een familie. Een hecht gezin, één tegen de wereld. Vier zonen zullen zijn inzet, flair en zijn intelligentie verder uitdragen.
Met z'n vijven trotseren de Meyers de boze buitenwereld maar de vanzelfsprekende loyaliteit van de vier zoons aan hun vader en aan elkaar, wordt van binnennuit ondermijnd."
3.13
De serie zal op 23 september 2016 bij wijze van voorvertoning tijdens het Nederlands Filmfestival in Utrecht voor genodigden in première gaan.

4.Het geschil en de procedure in eerste aanleg

4.1
Tegen de achtergrond van de onder 3 weergegeven feiten heeft [appellant]
bij dagvaarding van 9 mei 2016 het onderhavige kort geding aanhangig gemaakt. Na vermindering van eis ter zitting, heeft [appellant] , kort gezegd, inzage in en afschrift
van de in beslag genomen bescheiden gevorderd. Aan de vordering heeft [appellant] ten grondslag gelegd dat het scenario scènes bevat die ontleend zijn aan zijn boek.
4.2
De voorzieningenrechter heeft in zijn vonnis van 27 mei 2016 de inzagevordering gedeeltelijk toegewezen, op de grond dat indien de door [appellant] genoemde bedscène in de serie voorkomt, het voldoende aannemelijk is dat hij mogelijk een vordering op [geïntimeerden] c.s. heeft uit hoofde van (een dreigende) schending van zijn auteursrechten op het boek. De voorzieningenrechter heeft [geïntimeerden] c.s. bevolen te gedogen dat DigiJuris inzage krijgt in de in beslag genomen bescheiden om te onderzoeken of de door [appellant] genoemde bedscène voorkomt in de laatste versie van het scenario en de voorzieningenrechter daarover te informeren. De voorzieningenrechter heeft in afwachting daarvan iedere verdere beslissing aangehouden.
4.3
Bij deskundigenbericht van 10 juni 2016 heeft DigiJuris de voorzieningenrechter geïnformeerd dat de bedscène niet in de laatste versie van het scenario is aangetroffen. Naar aanleiding van dit deskundigenbericht heeft de voorzieningenrechter in zijn eindvonnis van 17 juni 2016 geoordeeld dat [appellant] zijn onderliggende vordering uit hoofde van een (dreigende) schending van zijn auteursrecht niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt en heeft de voorzieningenrechter de inzagevordering (alsnog) afgewezen. De voorzieningenrechter heeft [appellant] op de voet van artikel 1019h Rv in de kosten van het geding veroordeeld, aan de zijde van [geïntimeerden] c.s. begroot op € 10.288,- voor salaris en
€ 2.115,25 aan kosten van de deskundige DigiJuris, aan haar te voldoen.
4.4
Tegen deze oordelen in het eindvonnis en de daaraan voorafgaande overwegingen in het tussenvonnis, is [appellant] onder aanvoering van vier grieven in hoger beroep gekomen.

5.De rolbeschikkingen

5.1
In de rolbeschikking van 16 augustus 2016 heeft de rolraadsheer van dit gerechtshof de ter rolzitting van 9 augustus 2016 verleende ambtshalve akte niet dienen teruggedraaid en de memorie van antwoord in principaal hoger beroep tevens memorie van grieven in incidenteel hoger beroep als genomen beschouwd op de rolzitting van 16 augustus 2016. De rolraadsheer heeft in de rolbeschikking van 6 september 2016 het verzoek van [appellant] tot herziening van de rolbeschikking van 16 augustus 2016 verworpen.
5.2
In zijn memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep verzoekt [appellant] het hof op de beslissingen van de rolraadsheer van 16 augustus en 6 september 2016 terug te komen en de memorie van [geïntimeerden] c.s. in het principaal en het incidenteel hoger beroep alsnog te weigeren. Daarmee verzoekt [appellant] het hof om terug te komen op een bindende eindbeslissing, die bovendien (na het door [appellant] gemaakte bezwaar) nog eens is bevestigd. Het hof overweegt hierover, onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 26 november 2010 ( ECLI:NL:HR:2010:BN8521), dat het in hetgeen door [appellant] in zijn memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep is aangevoerd geen aanleiding ziet om op deze beslissingen terug te komen. De rolrechter is naar het oordeel van het hof niet van een onjuiste juridische of feitelijke grondslag uitgegaan. Het verzoek wordt afgewezen.

6.De beoordeling van de grieven in het principaal hoger beroep en de vordering

6.1
De grieven in het principaal hoger beroep beogen het geschil in volle omvang aan het hof voor te leggen. Centraal staat de vraag of [appellant] op grond van artikel 843a Rv in verbinding met artikel 1019a Rv recht heeft op inzage in en afschrift van de door DigiJuris in conservatoir beslag genomen bescheiden. [appellant] meent dat de voorzieningenrechter deze vraag ten onrechte ontkennend heeft beantwoord. Daarop hebben de
grieven 2, 3 en 4betrekking. De grieven zullen hierna gezamenlijk worden besproken.
Maatstaf 843a Rv
6.2
Artikel 843a lid 1 Rv bepaalt dat hij die daarbij rechtmatig belang heeft, op zijn kosten inzage, afschrift of uittreksel kan vorderen van bepaalde bescheiden aangaande een rechtsbetrekking waarbij hij of zijn rechtsvoorgangers partij zijn, van degene die deze bescheiden tot zijn beschikking of onder zijn berusting heeft. Artikel 1019a lid 1 Rv bepaalt dat een verbintenis uit onrechtmatige daad wegens inbreuk op een recht van intellectuele eigendom geldt als een rechtsbetrekking als bedoeld in art. 843a lid 1 Rv.
6.3
Aan het vereiste van het bestaan van een rechtsbetrekking als bedoeld in artikel 843a Rv in verbinding met 1019a Rv is - in geval van betwisting - niet reeds voldaan indien (dreigende) inbreuk op een recht van intellectuele eigendom onderbouwd is gesteld. Degene die inzage, afgifte of uittreksel van bewijsmateriaal verlangt ( [appellant] ) dient dan zodanige feiten en omstandigheden te stellen en met reeds voorhanden bewijsmateriaal te onderbouwen dat voldoende aannemelijk is dat inbreuk op een recht van intellectuele eigendom is of dreigt te worden gemaakt. De vraag wat in het kader van een vordering uit hoofde van artikel 1019a Rv als een ‘voldoende’ mate van aannemelijkheid kan worden beschouwd, kan niet in algemene zin worden beantwoord. Daarbij komt het immers aan op een waardering van de stellingen en verweren van partijen en de overtuigingskracht van het eventueel reeds overgelegde bewijsmateriaal. Uitgangspunt daarbij is dat niet behoeft te zijn voldaan aan de mate van aannemelijkheid die is vereist voor toewijzing in kort geding van een op een (dreigende) inbreuk gebaseerde vordering (zie HR 13 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3304).
Rechtsbetrekking, (dreigende) auteursrechtinbreuk
6.4
Ter onderbouwing van zijn vordering tot afgifte en inzage stelt [appellant] dat het aannemelijk is dat [geïntimeerden] c.s. met het scenario inbreuk (dreigen te) maken op zijn auteursrechten op het boek. Hij stelt daartoe dat i) het boek een auteursrechtelijk beschermd werk is, ii) het boek de bron voor het scenario is geweest en iii) zowel de rode lijn van het boek als specifieke daarin beschreven passages door [geïntimeerden] c.s. in het scenario zijn overgenomen, terwijl in elk geval twee van de in die passages beschreven gebeurtenissen niet uit andere bron zijn te kennen.
6.5
[geïntimeerden] c.s. betwisten dat er sprake is van een (dreigende) auteursrechtinbreuk. Zij voeren uitgebreid verweer. Het meest verstrekkende verweer van [geïntimeerden] c.s. is dat feiten niet auteursrechtelijk zijn beschermd, zodat voor zover het scenario al gebeurtenissen bevat die ook in het boek zijn beschreven, om die reden al geen sprake is van een (dreigende) auteursrechtinbreuk. Zij bestrijden daarnaast dat de totaalindrukken van het scenario en het boek overeenstemmen en dat de door [appellant] bedoelde passages in relevante mate met scènes van het scenario overeenstemmen.
6.6
Het hof overweegt hierover als volgt. Vaststaat dat het boek auteursrechtelijk is beschermd en [geïntimeerden] c.s. voor het schrijven van het scenario onder andere daaruit hebben geput. Dit betekent nog niet, anders dan [appellant] in de toelichting op grieven 2, 3 en 4 stelt, dat reeds om die reden sprake is van een (dreigende) auteursrechtinbreuk. Daarvoor is het nodig, zoals [geïntimeerden] c.s. terecht aanvoeren, dat auteursrechtelijk beschermde elementen uit het boek zijn overgenomen. Feiten als zodanig, dus los van de vorm waarin [appellant] die feiten heeft verwerkt, worden door het auteursrecht niet beschermd en mogen door derden worden overgenomen, ook indien het feiten betreft die niet uit andere bron kenbaar zijn.
6.7
Het enkele gegeven dat [geïntimeerden] c.s. voor het schrijven van het scenario uit het boek hebben geput, wettigt dus niet het vermoeden, anders dan [appellant] in punt 31 van zijn appeldagvaarding stelt, dat het scenario de vrucht is van bewuste of onbewuste ontlening en dus inbreuk maakt op de auteursrechten van [appellant] . Voor het aannemen van een auteursrechtinbreuk is namelijk een mate van overeenstemming vereist die van zodanige aard en omvang is dat, indien het bedoelde vermoeden niet wordt ontzenuwd, moet worden geoordeeld dat sprake is van een ongeoorloofde verveelvoudiging in auteursrechtelijke zin (vgl. HR 29 november 2011, ECLI:NL:HR:2002:AE8456).
6.8
Bij de beantwoording van de vraag of een mate van overeenstemming in de hiervoor onder 6.3 geformuleerde zin voldoende aannemelijk is, moet worden onderzocht of en zo ja in welke mate aannemelijk is dat auteursrechtelijk beschermde trekken van het boek in het scenario herkenbaar zijn overgenomen. Het hof zal daarbij, in lijn met de stellingen van partijen, voor zover mogelijk de totaalindrukken van het boek en het scenario betrekken. Bij de vergelijking van de totaalindrukken zijn de auteursrechtelijke beschermde trekken of elementen van het boek bepalend. Ook onbeschermde elementen van het boek kunnen in aanmerking te worden genomen, echter alleen voor zover de combinatie daarvan aan de werktoets beantwoordt (vgl. HR 22 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY1529).
6.9
[appellant] stelt in zijn memorie van grieven dat de totaalindrukken van het boek en het scenario overeenstemmen door de overname van de volgende negen elementen:
het centraal staan van de vader zoon relatie en de verslaving,
het oorlogsverleden van de vader,
de zoon die lijdt aan het zogenaamde tweedegeneratie oorlogstrauma
de tijdspanne (jaren 50 tot 2009),
de rechtszaken waarbij vader en zoon zijn betrokken, te weten de zaak waarin vader en zoon tegenover elkaar stonden en de zaak waarbij de zoon werd bijgestaan door zijn vader,
het belangrijkste conflict dat de zoon nooit echt lid heeft mogen worden van de maatschap van de familie,
de serie is gebaseerd op (de handel en wandel van) de familie [appellant] ,
de zoon destijds een jonge veelbelovende advocaat was die ontspoort en zijn laatste sieraden heeft verkocht voor drugs, en
de zoon voor het eerst in de slaapkamer van zijn maîtresse - op haar aanbod- heroïne gebruikt.
In eerste aanleg heeft [appellant] in het bijzonder gewezen op vier scènes uit het boek die in het scenario zouden terugkomen, en die zien op de hierboven genoemde punten v), viii) en ix). Bij gelegenheid van het pleidooi in hoger beroep heeft [appellant] aan de hand van door hem overgelegde pagina's uit het boek nader toegelicht welke aspecten van de betreffende scènes niet uitsluitend feitelijk zijn maar een intellectuele schepping van [appellant] .
6.1
[geïntimeerden] c.s. betwisten dat de door [appellant] genoemde negen elementen aan de werktoets voldoen. Zij stellen dat [appellant] zijn stellingen op dat punt ook onvoldoende heeft onderbouwd. De door [appellant] genoemde negen elementen zijn feiten, die deels ook bekend zijn uit andere bronnen, en door hen vrij gebruikt kunnen worden. [geïntimeerden] c.s. stellen verder dat zij de in het boek beschreven gebeurtenissen, in het bijzonder de gebeurtenissen genoemd onder v), viii) en ix) op hun eigen manier in het scenario hebben verwerkt. Zij hebben daarbij geen auteursrechtelijke trekken overgenomen. [geïntimeerden] c.s. betogen ten slotte dat doordat zij de in het boek beschreven gebeurtenissen op eigen wijze hebben verwoord, er ook geen sprake is van overeenstemmende totaalindrukken.
6.11
Naar het voorlopig oordeel van het hof betreffen de hiervoor onder i) tot en met iv) en vi) genoemde elementen algemene feiten, die op zichzelf beschouwd geen auteursrechtelijke bescherming genieten. Zonder nadere toelichting, die door [appellant] niet is gegeven, valt niet in te zien dat de combinatie van deze elementen in het boek het persoonlijk stempel van de maker daarvan draagt en/of een eigen oorspronkelijk karakter heeft, dan wel een eigen intellectuele schepping betreft van de maker. Nu voorshands moet worden aangenomen dat deze elementen, noch genoemde combinatie van elementen aan de ‘werktoets’ voldoen, spelen deze elementen bij de beoordeling van de overeenstemming geen rol en staat het [geïntimeerden] c.s. vrij deze feiten in het scenario te gebruiken.
6.12
De door [appellant] onder vii) genoemde omstandigheid dat de serie is gebaseerd op de handel en wandel van de familie [appellant] wordt door [geïntimeerden] c.s. niet betwist, en is dermate algemeen dat daarmee nog niets is gezegd over de (auteursrechtelijk relevante) overeenstemming tussen boek en scenario.
6.13
Met betrekking tot de onder v), viii) en vix) genoemde elementen overweegt het hof dat [appellant] , gelet op het onderbouwde verweer van [geïntimeerden] c.s., voorshands onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat [geïntimeerden] c.s. de door hem op blz. 69, 79 en 108/109 geschreven passages heeft overgenomen. De stelling vindt evenmin steun in de door [appellant] overgelegde stukken, waaronder het artikel van Wilfred Takken op nrc.nl van 25 maart 2016 (prod. 8 in eerste aanleg), de uitlatingen van acteur Daan Schuurmans op ncrvgids.nl van 6 april 2016 (prod. 9 in eerste aanleg), de verklaringen van de figuranten Maaike Rouw en Sanne Weekers van 12 mei 2016 (prod. 14 in eerste aanleg) en de verklaring van Takken van 29 augustus 2016 (prod. 8 in hoger beroep). Uit die stukken
volgt weliswaar dat de betreffende (vier) gebeurtenissen - [appellant] staat tegenover zijn vader in de rechtszaal; hij wordt verdedigd door zijn vader in een strafzaak; hij maakt zijn sieraden te gelde om zijn verslaving te bekostigen; hij gebruikt voor het eerst heroïne in de slaapkamer van zijn minnares - onderdeel uitmaken van de (opnames van) de serie, maar niet dat daarbij (al dan niet ook in het scenario) auteursrechtelijk relevante trekken van de door [appellant] geschreven passages zijn overgenomen. Juist de door [appellant] bij pleidooi aangeduide, aan zijn creativiteit ontsproten details komen in de serie kennelijk niet voor. Bij lezing van de genoemde passages en vergelijking met hetgeen uit genoemde producties blijkt van de opnames van de serie, blijkt niet van overeenkomsten anders dan op het globale niveau van de (feitelijke) gebeurtenis. De verkoop van de sieraden beslaat in het boek bovendien slechts één (korte) zin, zodat nauwelijks van uitwerking valt te spreken.
6.14
Dat de totaalindrukken van het boek en het scenario overeenstemmen, heeft [appellant] onvoldoende aannemelijk gemaakt. Het boek is door [appellant] niet in het geding gebracht, terwijl dit wel op zijn weg had gelegen, zodat het hof niet kan beoordelen in welke mate de door [appellant] genoemde negen elementen bepalend zijn voor de totaalindruk van het boek, noch of door de overname van die negen elementen de totaalindrukken van het boek en het scenario (mogelijk) overeenstemmen. Het hof acht het voorshands ook niet aannemelijk dat de totaalindrukken overeenstemmen nu het boek zich beperkt tot het levensverhaal van [appellant] , terwijl het scenario betrekking heeft op de gehele familie.
6.15
De conclusie uit het voorgaande is dat er voorshands geen redelijk vermoeden is van een (dreigende) auteursrechtinbreuk. Dit betekent dat de in artikel 843a Rv bedoelde rechtsbetrekking onvoldoende aannemelijk is gemaakt zodat de vordering dient te worden afgewezen. De grieven 2, 3 en 4 in het principaal hoger beroep falen.
Proceskosten
6.16
De voorzieningenrechter heeft [appellant] , als de in het ongelijk gestelde partij, op de voet van 1019h Rv in de proceskosten van [geïntimeerden] c.s. veroordeeld. Daartegen is
grief 1gericht. De grief klaagt erover dat het onbegrijpelijk is dat de voorzieningenrechter, gelet op de (aanvankelijke) gedeeltelijke toewijzing van de vordering, [appellant] in de proceskosten en de kosten van de deskundige heeft veroordeeld.
6.17
Aan [appellant] kan worden toegegeven dat de oordelen van de voorzieningenrechter in het tussenvonnis en het eindvonnis met betrekking tot de toewijzing van de vordering moeilijk te duiden zijn, omdat in het tussenvonnis in rechtsoverweging 4.10 wordt gesproken van gedeeltelijke toewijzing terwijl blijkens het eindvonnis de gehele vordering wordt afgewezen. De grief kan [appellant] echter niet baten nu de vordering naar het oordeel van het hof terecht is afgewezen en [appellant] dus ook terecht als de verliezende partij in de volledige kosten als bedoeld in 1019h Rv is veroordeeld. Tot die kosten behoren ook de kosten van de door de rechtbank in het kader van 1019a Rv benoemde deskundige. De grief faalt.
6.18
Ook in principaal hoger beroep zal [appellant] , als de (overwegend) in het ongelijk te stellen partij, in de kosten worden veroordeeld. [geïntimeerden] c.s. vorderen dat [appellant] op de voet van artikel 1019h Rv in de volledige kosten worden veroordeeld. [geïntimeerden] c.s. hebben hun vordering echter niet onderbouwd. De door hen daartoe opgestelde opgave is door het hof geweigerd. Het zal daarom de proceskosten begroten aan de hand van het liquidatietarief (3 punten in tarief II).

7.De beoordeling van de grieven in het incidenteel hoger beroep

[geïntimeerden] c.s. hebben in het incidenteel hoger beroep een grief gericht tegen rechtsoverweging 4.10 van het tussenvonnis. Omdat de grief geen wijziging van het dictum beoogt, hebben [geïntimeerden] c.s. geen belang bij deze grief. Het hof ziet hierin aanleiding om een proceskostenveroordeling in het incidenteel beroep achterwege te laten.

8.De slotsom in het principaal en het incidenteel hoger beroep

De grieven in het principaal hoger beroep falen. De bestreden vonnissen zullen onder verbetering van gronden worden bekrachtigd. Aan het incidenteel hoger beroep gaat het hof voorbij. Als de (overwegend) in het ongelijk te stellen partij zal het hof [appellant] in de kosten van het hoger beroep veroordelen, welke kosten worden begroot op € 314,- voor griffierecht en op € 2.682,- voor salaris advocaat.

9.De beslissing in het principaal en het incidenteel hoger beroep

Het hof, recht doende in hoger beroep in kort geding:
bekrachtigt, onder verbetering van gronden, de vonnissen die de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Nederland, afdeling privaatrecht, locatie Groningen op 27 mei 2016 en
17 juni 2016 tussen partijen heeft gewezen;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, tot deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerden] c.s. vastgesteld op € 314,- aan griffierecht en op € 2.682,- voor salaris advocaat;
verklaart dit arrest (voor zover het de hierin vermelde proceskostenveroordelingen betreft) uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mr. R.E. Weening, mr. I.F. Clement en mr. M. Schut en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 20 september 2016.