Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoekster in het principaal hoger beroep,
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De vaststaande feiten
11 mei 2016 staat dat [verweerder] met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid de vader is van [de minderjarige] .
4.De omvang van het geschil
vier achtereenvolgende zaterdagen van 14:00 uur tot 15:30 uur, in het bijzijn van de grootouder(s) moederszijde dan wel een door de moeder aan te wijzen derde;
acht achtereenvolgende zaterdagen van 14:00 uur tot 17:00 uur, in het bijzijn van de grootouder(s) moederszijde dan wel een door de moeder aan te wijzen derde;
de grootouders moederszijde dan wel de moeder of een door haar aan te wijzen derde en
hem bij hen dan wel de moeder of de door haar aan te wijzen derde om 18:00 terugbrengt.
18 augustus 2015. De moeder verzoekt het hof om de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de verzoeken van de vader in eerste aanleg af te wijzen.
De vader verzoekt het hof in principaal hoger beroep de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar hoger beroep tegen de bestreden beschikking, dan wel haar verzoeken
af te wijzen. In incidenteel hoger beroep verzoekt de vader de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, zoveel als mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de verzoeken van de vader alsnog toe te wijzen met inachtneming van hetgeen de vader in principaal en incidenteel hoger beroep naar voren heeft gebracht.
5.De motivering van de beslissing
Ingevolge 1:377a lid 3 BW ontzegt de rechter het recht op omgang slechts, indien:
a. omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van
b. de ouder kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, of
c. het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang
d. omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
op zo kort mogelijke termijn, statusvoorlichting zal moeten plaatsvinden. Ook de raad heeft ter zitting van het hof naar voren gebracht dat het in het belang van [de minderjarige] te achten is dat hij eerst wordt voorgelicht over wie zijn biologische vader is, alvorens de omgang opnieuw wordt gestart. Zowel de raad als de GI geeft aan dat de statusvoorlichting aan [de minderjarige] zo snel mogelijk dient plaats te vinden en dat dit binnen twee maanden gerealiseerd zou moeten kunnen zijn, waarna de omgang kan worden gestart. De vader en de moeder zijn het er over eens dat wat betreft de opbouw van de omgang aansluiting kan worden gezocht bij de door de rechtbank vastgestelde zorgregeling.
nu beide partijen deze ondersteunen. Het hof merkt hierbij op dat dit niet geldt voor de begeleiding door de grootouders (moederszijde). Het hof acht het aannemelijk dat de verhouding van de grootouders tot partijen, zoals door de vader aangevoerd, onvoldoende neutraal is om de omgang goed te laten verlopen. Wellicht kunnen partijen in dit verband gebruik maken van de diensten van het omgangshuis zoals de raad ter zitting heeft geopperd.
6.De slotsom
7.De beslissing
18 augustus 2015, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en in zoverre opnieuw beschikkende:
met ingang van 1 maart 2017de volgende zorgregeling vast tussen de vader en [de minderjarige] :