ECLI:NL:GHARL:2016:7357

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
6 september 2016
Publicatiedatum
14 september 2016
Zaaknummer
200.179.565/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gezag en omgangsregeling tussen ouders van minderjarige

In deze zaak gaat het om de omgangsregeling en het gezag over de minderjarige [de minderjarige], geboren in 2013. De ouders, [verweerder] en [verzoekster], zijn in een juridisch geschil verwikkeld over de invulling van het gezag en het recht op omgang. De rechtbank Noord-Nederland had eerder bepaald dat de vader, [verweerder], mede met het gezag over [de minderjarige] wordt belast, en een omgangsregeling had vastgesteld. De moeder, [verzoekster], is in hoger beroep gegaan tegen deze beschikking, met zes grieven, en verzoekt het hof om de beschikking te vernietigen en de verzoeken van de vader af te wijzen. De vader heeft in incidenteel hoger beroep vijf grieven ingediend en verzoekt het hof om de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar hoger beroep, dan wel haar verzoeken af te wijzen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 28 juli 2016 zijn beide partijen verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Het hof heeft de grieven gezamenlijk beoordeeld. Het hof overweegt dat het uitgangspunt van de wetgever is dat ouders gezamenlijk gezag hebben over hun kinderen. De moeder betwist de beslissing van de rechtbank om de vader mede met het gezag te belasten, terwijl de vader stelt dat er geen onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren raakt tussen de ouders.

Het hof concludeert dat er geen gronden zijn voor afwijzing van het verzoek van de vader om mede met het gezag over [de minderjarige] te worden belast. Het hof wijst erop dat de communicatie tussen de ouders verbeterd kan worden en dat de vader geen beslissingen in het belang van [de minderjarige] heeft belemmerd. De omgang tussen de vader en [de minderjarige] moet zo snel mogelijk worden gestart, na statusvoorlichting. Het hof vernietigt de beschikking van de rechtbank en bepaalt dat het gezag over [de minderjarige] mede aan de vader toekomt, met een zorgregeling die onbegeleide omgang op zaterdag van 12.00 tot 18.00 uur omvat, te beginnen op 1 maart 2017.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.179.565/01
(zaaknummer rechtbank C/18/144204 FA RK 13-2461)
beschikking van 6 september 2016
inzake
[verzoekster],
wonende te [A] ,
verzoekster in het principaal hoger beroep,
verweerster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J-W.F. van Horssen te Leek,
en
[verweerder],
wonende te [B] ,
verweerder in het principaal hoger beroep,
verzoeker in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: [verweerder] / de vader,
advocaat: mr. M.J. Flach te Groningen.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
Jeugdbescherming Noord,
gevestigd te Groningen,
verder te noemen: de GI (gecertificeerde instelling).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 18 augustus 2015, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 4 november 2015;
- een brief van de Raad voor de Kinderbescherming Regio Noord Nederland, locatie Groningen, (verder te noemen: de raad) van 9 november 2015;
- het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep met productie(s);
- het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep met productie(s);
- een brief van de raad van 29 januari 2016 met productie(s);
- een brief van mr. Van Horssen van 7 maart 2016 met productie(s);
- een akte van mr. Flach van 1 april 2016 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Flach van 12 april 2016 met productie(s);
- een journaalbericht namens mr. Van Horssen van 13 juli 2016 met productie(s).
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 28 juli 2016 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Namens de raad is [C] verschenen en namens de GI zijn [D] en [E] verschenen.
2.3
Ter mondelinge behandeling heeft mr. Flach de nagenoemde herstelbeschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 19 juli 2016 overgelegd.

3.De vaststaande feiten

3.1
Partijen zijn de ouders van [de minderjarige] (verder te noemen: [de minderjarige] ), geboren [in] 2013 in de gemeente [B] . [verweerder] heeft [de minderjarige] op 25 juli 2013 erkend.
3.2
In het schriftelijk deskundigenbericht van [F] te [G] van
11 mei 2016 staat dat [verweerder] met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid de vader is van [de minderjarige] .
3.3
Bij beschikking van 17 mei 2016, hersteld bij beschikking van 19 juli 2016, is [de minderjarige] , op verzoek van de vader, onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 17 mei 2016 tot 17 mei 2017.
3.4
Bij vonnis in kort geding van 26 mei 2016 heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat het thans opleggen van een (voorlopige) omgangsregeling niet in het belang van [de minderjarige] is en heeft de vordering hiertoe afgewezen. De voorzieningenrechter overweegt dat de gezinsvoogd er in het kader van de ondertoezichtstelling zorg voor zal moeten dragen dat er zo snel mogelijk omgang tussen [de minderjarige] en de vader tot stand wordt gebracht.

4.De omvang van het geschil

4.1
Tussen partijen is in geschil de beslissing van de rechtbank omtrent het gezag en (de invulling van) het recht op omgang van de vader met [de minderjarige] .
4.2
De rechtbank heeft in de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking bepaald dat de vader mede met het gezag wordt belast over [de minderjarige] , voor de duur van een jaar met ingang van 18 augustus 2015 en heeft de volgende omgangsregeling vastgesteld:
- de vader is per 5 september 2015 gerechtigd tot begeleide omgang met [de minderjarige] op
vier achtereenvolgende zaterdagen van 14:00 uur tot 15:30 uur, in het bijzijn van de grootouder(s) moederszijde dan wel een door de moeder aan te wijzen derde;
- aansluitend hierop is de vader gerechtigd tot begeleide omgang met [de minderjarige] op
acht achtereenvolgende zaterdagen van 14:00 uur tot 17:00 uur, in het bijzijn van de grootouder(s) moederszijde dan wel een door de moeder aan te wijzen derde;
- aansluitend is de vader gerechtigd tot onbegeleide omgang met [de minderjarige] op iedere zaterdag van 12:00 uur tot 18:00 uur, waarbij de vader [de minderjarige] om 12:00 uur ophaalt bij
de grootouders moederszijde dan wel de moeder of een door haar aan te wijzen derde en
hem bij hen dan wel de moeder of de door haar aan te wijzen derde om 18:00 terugbrengt.
De rechtbank heeft verder bepaald dat de moeder een dwangsom verbeurt van € 250,-- per dag voor iedere dag dat zij de bij deze beschikking vastgestelde omgangsregeling niet dan wel niet volledig nakomt, met een maximum van € 10.000,--. De rechtbank heeft ten slotte bepaald dat de moeder de vader tweemaandelijks schriftelijk per post of per e-mail dient te informeren over de ontwikkeling van [de minderjarige] en aan de vader vier keer per jaar per post of per e-mail een foto dient te sturen van [de minderjarige] .
4.3
De moeder is met zes grieven in hoger beroep gekomen van de beschikking van
18 augustus 2015. De moeder verzoekt het hof om de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de verzoeken van de vader in eerste aanleg af te wijzen.
4.4
De vader is op zijn beurt met vijf grieven in incidenteel hoger beroep gekomen.
De vader verzoekt het hof in principaal hoger beroep de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar hoger beroep tegen de bestreden beschikking, dan wel haar verzoeken
af te wijzen. In incidenteel hoger beroep verzoekt de vader de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, zoveel als mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de verzoeken van de vader alsnog toe te wijzen met inachtneming van hetgeen de vader in principaal en incidenteel hoger beroep naar voren heeft gebracht.
4.5
Het hof zal de grieven in principaal en incidenteel hoger beroep gezamenlijk beoordelen.

5.De motivering van de beslissing

Ten aanzien van het gezag
5.1
Het hof stelt voorop dat het uitgangspunt van de wetgever is dat ouders gezamenlijk gezag hebben over hun kind(eren).
5.2
Ingevolge artikel 1:253c lid 1 (oud) van het Burgerlijk Wetboek (BW) , dat gelet op de datum van indiening van het verzoekschrift van toepassing is, kan de tot het gezag bevoegde vader van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder heeft uitgeoefend, de rechtbank verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag dan wel hem alleen met het gezag over het kind te belasten. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat indien het verzoek ertoe strekt de ouders met het gezamenlijk gezag te belasten en de andere ouder met gezamenlijk gezag niet instemt, het verzoek slechts wordt afgewezen indien a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen of b. afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
5.3
De moeder kan zich niet verenigen met de beslissing van de rechtbank om de vader mede met het gezag over [de minderjarige] te belasten. De moeder wijst er op dat de rechtbank hiermee ingaat tegen het advies van de raad om het verzoek tot gezamenlijk gezag af te wijzen. Ook plaatst de moeder vraagtekens bij een gezagsbeslissing voor bepaalde duur, hetgeen volgens haar niet overeenkomstig de wet is.
5.4
De vader acht het noodzakelijk dat het gezamenlijk gezag gehandhaafd blijft en dat zijn verzoek hiertoe voor onbepaalde duur wordt toegewezen. Volgens de vader is er geen sprake van een situatie dat [de minderjarige] klem of verloren is geraakt in het conflict tussen de ouders. Er heeft nadat de vader door de rechtbank mede met het gezag over [de minderjarige] is belast geen escalatie tussen partijen plaatsgevonden als gevolg hiervan. Integendeel, de moeder heeft tijdens de zitting in het kader van de ondertoezichtstelling uitdrukkelijk benoemd actief mee te zullen gaan werken aan statusvoorlichting en de uitvoering van een omgangsregeling, wanneer vast komt te staan dat de vader de biologische vader van [de minderjarige] is. Er is derhalve ruimte ontstaan in de mogelijkheden voor partijen om te gaan werken aan hun communicatie, aldus de vader.
5.5
De raad adviseert in het rapport van 18 mei 2015 om het verzoek van de vader tot gezamenlijk gezag af te wijzen. De raad acht de kans reëel dat als het gezag wijzigt de strijd tussen de ouders toeneemt. De ouders zijn niet in staat om gezamenlijk verantwoordelijk te zijn en gezamenlijk op constructieve wijze besluiten te nemen in het belang van [de minderjarige] . De raad verwacht niet dat de onderlinge verhouding tussen ouders op afzienbare termijn ten positieve zal veranderen. Uitvoering van gezamenlijk gezag zal naar inschatting van de raad de huidige situatie verder doen escaleren, waardoor [de minderjarige] mogelijk klem en verloren raakt in het conflict tussen zijn ouders.
5.6
Het hof overweegt het volgende. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de verstandhouding tussen partijen is verstoord en dat er momenteel geen communicatie en overleg tussen hen plaatsvindt. Het ontbreken van een goede communicatie brengt evenwel niet zonder meer mee dat in het belang van het kind het ouderlijk gezag slechts aan één van de ouders moet worden toegekend. Weliswaar laat de communicatie tussen partijen op dit moment te wensen over, maar naar het oordeel van het hof betreft dit niet een situatie ten aanzien waarvan niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou (kunnen) komen. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat kort geleden vast is komen te staan dat de vader de biologische vader van [de minderjarige] is, hetgeen voor de moeder voorwaarde was om haar medewerking te verlenen aan statusvoorlichting aan [de minderjarige] en omgang tussen de vader en [de minderjarige] , en dat er inmiddels een ondertoezichtstelling over [de minderjarige] is uitgesproken, in welk kader zal worden gewerkt aan de communicatie en samenwerking tussen partijen. De GI heeft ter zitting van het hof aangegeven dat een verbetering van de communicatie en samenwerking tussen partijen zou moeten kunnen worden bewerkstelligd, nu zij beiden het belang van [de minderjarige] voorop (zeggen te) stellen. Het hof acht verder van belang dat niet is gebleken dat de vader in het afgelopen jaar, waarin hij mede met het gezag over [de minderjarige] was belast, in het belang van [de minderjarige] te nemen beslissingen heeft belemmerd. Ook is van een escalatie van de situatie tussen partijen, zoals door de raad in 2015 verwacht werd, geen sprake geweest. De vader heeft in dit kader ter zitting van het hof nog naar voren gebracht dat het hem er niet om gaat om macht te verkrijgen middels het gezag over [de minderjarige] of dat hij de moeder zou willen tegenwerken, maar dat hij enkel betrokken wil worden bij belangrijke beslissingen die zijn zoon aangaan. De moeder heeft ter zitting van het hof zelf eveneens verklaard dat zij het afgelopen jaar geen last heeft gehad van de situatie waarin ook de vader met het gezag over [de minderjarige] was belast. Dat [de minderjarige] klem of verloren zal raken tussen de ouders wanneer de vader wordt betrokken bij het nemen van beslissingen over [de minderjarige] , is niet komen vast te staan. Nu ook niet is gebleken dat afwijzing van het verzoek van de vader anderszins in het belang van [de minderjarige] noodzakelijk is, ziet het hof geen aanleiding om af te wijken van voornoemd uitgangspunt dat aan ouders gezamenlijk het gezag toekomt.
Het hof neemt hierbij nog in aanmerking dat geen omstandigheden naar voren zijn gekomen waaruit zou kunnen worden afgeleid dat de vader niet geschikt en in staat is om het gezag over [de minderjarige] tezamen met de moeder uit te oefenen. Het daartoe door de moeder aangevoerde, is onvoldoende.
5.7
Gelet op de hiervoor omschreven ontwikkelingen is het hof, in afwijking van het advies van de raad van 18 mei 2015, van oordeel dat er geen gronden aanwezig zijn voor afwijzing van het verzoek van de vader om hem mede met het gezag over [de minderjarige] te belasten. Het hof ziet, anders dan de rechtbank, geen aanleiding om de vader slechts voor beperkte duur te belasten met het gezag over [de minderjarige] , wat er ook zij van de mogelijkheid van een dergelijke beperking van (de duur van) het gezag. Het hof merkt ten overvloede op dat de moeder, nu [de minderjarige] bij haar woont, de vader op de hoogte dient te houden van belangrijke zaken die met [de minderjarige] te maken hebben, hetgeen zij tot nu toe - in strijd met haar informatieplicht - heeft nagelaten, maar dat de vader als gezaghebbende ouder ook zelf informatie, van bijvoorbeeld de basisschool waar [de minderjarige] naar toe zal gaan, kan opvragen. Het hof gaat er van uit dat de moeder zich heeft gehouden aan de door haar ter zitting gedane toezegging dat zij de vader binnen een week per e-mail een mooie foto van [de minderjarige] zal toesturen.
Ten aanzien van de omgang
5.8
De rechter stelt op verzoek van de ouders of van één van hen, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast dan wel ontzegt, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang.
Ingevolge 1:377a lid 3 BW ontzegt de rechter het recht op omgang slechts, indien:
a. omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van
het kind, of
b. de ouder kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, of
c. het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang
met zijn ouder heeft doen blijken, of
d. omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
5.9
Ter zitting van het hof is gebleken dat partijen het er inmiddels over eens zijn dat er omgang tussen de vader en [de minderjarige] moet gaan plaatsvinden en dat hieraan voorafgaand,
op zo kort mogelijke termijn, statusvoorlichting zal moeten plaatsvinden. Ook de raad heeft ter zitting van het hof naar voren gebracht dat het in het belang van [de minderjarige] te achten is dat hij eerst wordt voorgelicht over wie zijn biologische vader is, alvorens de omgang opnieuw wordt gestart. Zowel de raad als de GI geeft aan dat de statusvoorlichting aan [de minderjarige] zo snel mogelijk dient plaats te vinden en dat dit binnen twee maanden gerealiseerd zou moeten kunnen zijn, waarna de omgang kan worden gestart. De vader en de moeder zijn het er over eens dat wat betreft de opbouw van de omgang aansluiting kan worden gezocht bij de door de rechtbank vastgestelde zorgregeling.
5.1
Ook het hof is van oordeel dat de omgang tussen [de minderjarige] op zo kort mogelijke termijn - nadat de statusvoorlichting aan [de minderjarige] heeft plaatsgevonden - dient te worden begonnen.
Gelet op het voorgaande en in aanmerking genomen dat er sinds december 2015 geen omgang meer heeft plaatsgevonden tussen de vader en [de minderjarige] , acht het hof het passend en in het belang van [de minderjarige] dat de onbegeleide omgang zoals door de rechtbank vastgesteld, te weten op iedere zaterdag van 12.00 uur tot 18.00 uur, over (uiterlijk) een half jaar, derhalve vóór 1 maart 2017, gerealiseerd zal zijn, waarbij de opbouw naar deze onbegeleide omgang zal worden overgelaten aan de GI. Hierbij heeft het hof er rekening mee gehouden dat de eerste twee maanden zullen worden gebruikt voor de statusvoorlichting aan [de minderjarige] en dat er vervolgens voor een periode van vier maanden begeleide omgang zal plaatsvinden. Het hof geeft de GI hierbij in overweging dat daarbij aansluiting kan worden gezocht bij de opbouw van de door de rechtbank in de bestreden beschikking vastgestelde zorgregeling,
nu beide partijen deze ondersteunen. Het hof merkt hierbij op dat dit niet geldt voor de begeleiding door de grootouders (moederszijde). Het hof acht het aannemelijk dat de verhouding van de grootouders tot partijen, zoals door de vader aangevoerd, onvoldoende neutraal is om de omgang goed te laten verlopen. Wellicht kunnen partijen in dit verband gebruik maken van de diensten van het omgangshuis zoals de raad ter zitting heeft geopperd.
Nu de moeder heeft aangegeven dat zij inmiddels van mening is dat er omgang dient plaats te vinden tussen de vader en [de minderjarige] en de omgang met hulp en begeleiding in het kader van de ondertoezichtstelling zal worden gestart, terwijl de moeder voorts stappen heeft gezet in het betrekken van de vader bij [de minderjarige] onder andere door hem - naar zij heeft verklaard - een kleurboek met stickers van [de minderjarige] toe te sturen en hem per direct een foto van [de minderjarige] zal mailen, ziet het hof niet langer aanleiding om dwangsommen te verbinden aan het niet-naleven van de vast te stellen zorgregeling en/of aan de door de rechtbank bepaalde en reeds geldende informatieplicht, zoals door de vader verzocht.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, vernietigen en beslissen als volgt.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in het principaal en het incidenteel hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van
18 augustus 2015, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt dat het gezag over [de minderjarige] , geboren [in] 2013 in de gemeente [B] , (voortaan) mede aan de vader toekomt;
stelt
met ingang van 1 maart 2017de volgende zorgregeling vast tussen de vader en [de minderjarige] :
[de minderjarige] verblijft iedere zaterdag van 12.00 uur tot 18.00 uur onbegeleid bij de vader, waarbij de invulling en opbouw van de omgang hieraan voorafgaand wordt overgelaten aan de GI;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.A. Vermeulen, G.M. van der Meer en E.B.E.M. Rikaart-Gerard, bijgestaan door mr. S.C. Lok als griffier, en is op 6 september 2016 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.