Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.[appellant] ,
[appellant],
[appellante],
beiden wonende te [A] ,
[appellanten] c.s.,
1.[geïntimeerde1] ,
[geïntimeerde1],
Tempest Holding,
[geïntimeerden] c.s.,
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
- een akte van [geïntimeerde1] ;
- een akte van [appellanten] c.s.;
- een antwoordakte van [appellanten] c.s.
2.De verdere beoordeling
Inlichtingen verstrekt in aktes en ter comparitie
de factocirca € 1,7 miljoen bedroeg. De rest van de koopprijs bestond uit verrekenposten. [appellanten] c.s. zijn zich op het standpunt blijven stellen dat zij zich op de volledige koopprijs van 2,5 miljoen hadden kunnen verhalen (voor zover dit anders in het proces-verbaal is opgenomen, gesignaleerd door mr. De Lange bij faxbericht van 20 juni 2016, wordt het proces-verbaal bij deze op dat punt gerectificeerd).
[D] € 350.000,-
[appellanten] c.s. € 1.400.000,-
[E] / [F] / [G] € 400.000,-
Overige concurrente schuldeisers
€ 735.000,-Totaal € 2.885.000,-
[geïntimeerde1] heeft dit niet betwist, zodat het hof hiervan zal uitgaan.
Verzoeken om terug te komen op bindende eindbeslissingen
"Omdat wij geen onderzoek hebben verricht naar de (fiscale) risico’s die op balansdatum aanwezig zijn adviseren wij u in de contracten met JvD een borgstelling van de ondernemer op te nemen in geval er nog financiële risico’s blijken die per balansdatum aanwezig waren."[geïntimeerde1] betoogt (naar het hof begrijpt) dat [H] aldus niet heeft geadviseerd om [C] borg te laten stellen voor de nakoming van de geldlening maar borg te laten staan in het kader van een balansgarantie. [appellanten] c.s. hebben deze uitleg niet betwist, zodat het hof deze zal volgen en in zoverre terug zal komen op zijn eerdere beslissing.
"ofschoon [H] in zijn rapport uitdrukkelijk tot een dergelijke borgstelling had geadviseerd"hieruit wordt verwijderd. Dit brengt het hof overigens niet tot een ander oordeel wat betreft de vraag of [geïntimeerde1] had moeten adviseren dat [C] zich borg zou stellen voor de nakoming van de geldlening. Naar het oordeel van het hof heeft [geïntimeerde1] onvoldoende weersproken dat een dergelijk advies gegeven de omstandigheden van een redelijk handelend en redelijk bekwaam adviseur verwacht had mogen worden. De stelling van [geïntimeerde1] dat [C] zich al privé garant gesteld had voor de bank, [appellanten] c.s. en anderen, doet hieraan op zich niet af. Of [appellanten] c.s. door het ontbreken van een persoonlijke garantstelling door [C] schade hebben geleden, zal hierna worden bezien. De desbetreffende rechtsoverweging komt derhalve als volgt te luiden:
Naast het niet adviseren van een hoofdelijke verbondenheid van Westplant als medeschuldenaar heeft [geïntimeerde1] [appellanten] c.s. niet geadviseerd om in de overeenkomst een borgstelling door [C] op te laten nemen. Ook daarmee heeft hij zijn zorgplicht jegens [appellanten] c.s. geschonden. Feiten of omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten leiden, zijn gesteld noch gebleken.
[geïntimeerde1] betoogt dat deze beslissing zich niet verhoudt tot het feit dat tijdens de bespreking op 6 mei 2010 expliciet aan de orde is geweest dat de leningsovereenkomst door een notaris, als zijnde de juridisch deskundige, zou worden opgesteld, zoals ook verwoord in het stappenplan als onderdeel van het voorstel van [H] . [appellanten] c.s. hebben zelf afgezien van de inschakeling van een notaris voor het opstellen van de geldleningsovereenkomst en hebben dit overgelaten aan [I] , de adviseur van [C] . [geïntimeerde1] heeft alleen de opdracht van [appellanten] c.s. gekregen om te beoordelen of de door [I] aangedragen oplossing van het fiscale probleem de juiste was, aldus [geïntimeerde1] .
Volgens vaste jurisprudentie brengen de eisen van een goede procesorde mee, dat de rechter aan wie is gebleken dat een eerder door hem gegeven, maar niet in een einduitspraak vervatte eindbeslissing berust op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag, bevoegd is om, nadat partijen de gelegenheid hebben gekregen zich dienaangaande uit te laten, over te gaan tot heroverweging van die eindbeslissing, teneinde te voorkomen dat hij op een ondeugdelijke grondslag einduitspraak zou doen (HR 25 april 2008, ECLI:NL:HR:BC2800).
De stelling van [geïntimeerde1] dat partijen het erover eens zijn dat er ten tijde van het aangaan van de lening geen vrije zekerheden beschikbaar waren, gaat alleen op voor de zakelijke zekerheden (hypotheekrecht op het pand van Agri Invest en pandrecht op de vorderingen van Westplant op de handelsdebiteuren). Dit laat naar het oordeel van het hof onverlet dat [geïntimeerde1] [appellanten] c.s. had moeten adviseren tot het in de overeenkomst laten opnemen van een kruisgarantie door Westplant en een persoonlijke borgstelling door [C] . Het hof ziet dan ook evenmin aanleiding om terug te komen op deze eindbeslissing.
Geen zakelijke zekerheden
directingaande zekerheden had moeten adviseren in de vorm van een (tweede) hypotheekrecht op het pand van Agri Invest en een (tweede) pandrecht op de vorderingen van Westplant op haar handelsdebiteuren.
"Naar het oordeel van het hof hebben [appellanten] c.s. niet dan wel onvoldoende gemotiveerd weersproken dat er geen zakelijke zekerheden waren, zodat dit tussen partijen vaststaat."In aanvulling hierop overweegt het hof als volgt.
[appellanten] c.s. stellen zich thans op het standpunt dat [geïntimeerde1] hen een tweede hypotheekrecht op het pand van Agri Invest en een tweede pandrecht op de vorderingen van Westplant had moeten en kunnen adviseren. Tijdens de comparitie van partijen is echter komen vast te staan dat de bank dit niet toestond op grond van de Algemene Bankvoorwaarden. Hierop stuit de onderhavige grondslag voor de vordering af.
Nieuwe grief
1) de feitelijke situatie waarin [appellanten] c.s. na de beroepsfout verkeren, en
2) de hypothetische situatie waarin [appellanten] c.s. zouden hebben verkeerd indien [geïntimeerde1] hen deugdelijk zou hebben geadviseerd.
Verder heeft [geïntimeerde1] aangevoerd dat [appellanten] c.s. bij handhaving van het beslag niets uit de verkoopopbrengst zouden hebben ontvangen, aangezien de bank, die een pandrecht had op alle activa en de verkoopopbrengst daarvan, haar vordering van circa 1,9 miljoen euro bij voorrang op de opbrengst zou hebben verhaald. In dat geval zouden [appellanten] c.s. - nog steeds in de hypothetische situatie - een (tweede) hypotheekrecht op het aan Agri Invest toebehorende pand (waarde € 650.000,-) hebben kunnen vestigen en/of een (tweede) pandrecht op de vorderingen op de handelsdebiteuren. Hiertoe waren zij op grond van artikel 12 van de geldleningsovereenkomst jegens Agri Invest gerechtigd en in het kader van hun schadebeperkingsplicht jegens [geïntimeerde1] verplicht, aldus [geïntimeerde1] . Het is volgens [geïntimeerde1] niet aannemelijk dat de bank daarvoor geen toestemming zou hebben gegeven, althans zou een weigering van toestemming door de bank waarschijnlijk misbruik van recht hebben opgeleverd, nu de bank in het hypothetische geval (zo goed als) volledig zou zijn voldaan.
Het aan Agri Invest toebehorende pand
De debiteuren
Concurrente schuldeiers ten tijde van het beslag
In de werkelijke situatie hebben [appellanten] c.s. een bedrag van € 137.908,10 ontvangen in het faillissement van Agri Invest. Het verschil tussen beide bedragen is in beginsel de schade, zij het dat in bovenstaande benadering van de hypothetische situatie geen rekening is gehouden met de faillissementskosten terwijl [appellanten] c.s. in de werkelijke situatie wel zullen hebben bijgedragen in de faillissementskosten. Teneinde te kunnen schatten tot welk bedrag in de hypothetische situatie [appellanten] c.s. zouden hebben moeten bijdragen in de faillissementskosten , zal het hof aan [appellanten] c.s. opdragen om bij akte (gedocumenteerd met stukken) mee te delen voor welk bedrag zij in de werkelijke situatie in de faillissementskosten hebben gedeeld.
Overige verweren van [geïntimeerde1]
Naar het oordeel van het hof hebben [appellanten] c.s. tijdens de comparitie terecht aangevoerd dat het merendeel van de door [geïntimeerde1] in dit verband aangevoerde handelingen en gedragingen van [appellanten] c.s. niet in causaal verband staat met de gevolgen van het aan [geïntimeerde1] gemaakte verwijt, te weten de gevolgen van de onjuiste advisering ter zake van de inrichting van de geldleningsovereenkomst (het ontbreken van kruisgaranties en borgstelling). De schade is in zoverre dus niet mede een gevolg van omstandigheden die aan [appellanten] c.s. kunnen worden toegerekend (artikel 6:101 BW).
Ook de stelling van [geïntimeerde1] dat [appellanten] c.s. bewust hebben afgezien van de inschakeling van een notaris, zoals door [H] geadviseerd, hebben [appellanten] c.s. tijdens de comparitie gemotiveerd weerlegd. [appellanten] c.s. hebben daartoe aangevoerd dat zij de kosten van de notaris niet wilden dragen, aangezien dat in hun ogen 'een zaak van [C] ' was. Vervolgens 'is het zo gelopen' dat [I] , de vaste adviseur van [C] , de geldleningsovereenkomst zou opstellen, aldus [appellanten] c.s.
De stelling van [geïntimeerde1] dat [appellanten] c.s. te allen tijde met een beroep op artikel 12 van de geldleningsovereenkomst zekerheden hadden kunnen verkrijgen, stuit af op het feit dat uit de eigen stellingen van [geïntimeerde1] voortvloeit dat de bank hiervoor geen toestemming zou hebben gegeven (zie hiervoor onder 2.2.3).