Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoeker in hoger beroep, verder te noemen: de bewindvoerder,
1.[de rechthebbende1] ,
2.[de rechthebbende2] ,
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De vaststaande feiten
4.De omvang van het geschil
van 30 november 2015. Deze grief ziet op de beslissing van de kantonrechter om geen machtiging te verstrekken tot het in rekening brengen van extra kosten die voorafgaand
aan en tijdens het bewind zijn gemaakt. De bewindvoerder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en alsnog een machtiging aan hem te verstrekken om een bedrag van € 992,-- ten laste van het vermogen van de rechthebbenden te brengen.
5.De motivering van de beslissing
en voert hiertoe aan dat hij ter zake van extra werkzaamheden met de rechthebbenden de afspraak heeft gemaakt dat hem een bedrag zou toekomen van € 500,-- voor het verwerken van een grote doos met circa 500 ongeopende enveloppen waarmee hij onder meer in staat was tot het doen van de benodigde belastingaangiftes voor de jaren 2010 tot en met 2013.
De bewindvoerder erkent dat hij ter zake van de extra werkzaamheden niet een voorafgaande machtiging van de rechtbank heeft gevraagd. Volgens de bewindvoerder kan aan hem desondanks een vergoeding voor de extra werkzaamheden worden toegekend. Immers, uit het akkoord van de rechthebbenden met een betaling van € 500,-- kan de noodzaak van deze werkzaamheden worden afgeleid. De bewindvoerder is van oordeel dat indien de noodzaak vaststaat, hetgeen volgens hem het geval is, ook een vergoeding voor extra werkzaamheden kan worden toegekend zonder dat hiervoor vooraf een machtiging is aangevraagd.
de rechthebbenden hadden nagelaten, en heeft betalingsregelingen met verschillende schuldeisers getroffen. Hiertoe heeft hij eerst de inhoud van de 500 enveloppen die de rechthebbenden ongeopend hadden gelaten moeten verwerken. De bewindvoerder heeft voornoemde schuld weten terug te brengen tot een bedrag van ongeveer € 49.000,--.
Naar het oordeel van het hof heeft de bewindvoerder met al hetgeen hij heeft gesteld en door de rechthebbenden is bevestigd voldoende onderbouwd dat de door hem opgevoerde extra werkzaamheden niet behoren tot de gewone werkzaamheden tijdens het bewind. Het hof acht het dan ook aannemelijk dat de bewindvoerder in verband hiermee aanzienlijk meer uren heeft gemaakt dan behorend tot zijn gewone werkzaamheden en dat het bedrag van € 500,-- dat hij hiervoor heeft gerekend ruimschoots past binnen de vergoeding die hij op basis van een gemiddeld uurtarief zou hebben ontvangen. Gelet hierop, acht het hof het verzoek van
de bewindvoerder om machtiging te verlenen tot het eenmalig in rekening brengen bij de rechthebbenden van een bedrag van € 500,-- (inclusief btw) in verband met de extra werkzaamheden, ook al heeft hij hiervoor vooraf geen toestemming gevraagd, niet onredelijk. Het hof zal het verzoek daarom alsnog toewijzen. Het hof merkt hierbij wel op dat in voorkomende gevallen, althans voor extra werkzaamheden verricht vóór 1 januari 2015 - ook indien de noodzaak van de werkzaamheden vaststaat - vooraf machtiging dient te worden gevraagd aan de kantonrechter.
6.De slotsom
7.De beslissing
30 november 2015, en opnieuw beschikkende:
I.A. Vermeulen, bijgestaan door mr. S.C. Lok als griffier, en is op 1 september 2016 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.