ECLI:NL:GHARL:2016:6790

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
16 augustus 2016
Publicatiedatum
23 augustus 2016
Zaaknummer
200.173.422/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van kinderalimentatie en beoordeling van onjuiste gegevens in alimentatiezaken

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, staat de wijziging van de kinderalimentatie centraal. De man, verzoeker in het principaal hoger beroep, heeft verzocht om de alimentatie voor zijn meerderjarige kind, [de jong-meerderjarige], te verlagen naar nihil, terwijl de vrouw, verzoekster in het incidenteel hoger beroep, een verhoging van de alimentatie heeft gevraagd. De rechtbank Midden-Nederland had eerder bepaald dat de man vanaf 1 augustus 2011 een bijdrage van € 588,-- per maand diende te betalen, welke bijdrage door indexering was verhoogd. De vrouw betoogde dat de man onjuiste en onvolledige informatie had verstrekt over zijn financiële situatie, wat de hoogte van de alimentatie zou hebben beïnvloed. Het hof heeft de procedure in twee delen beoordeeld: de verzoeken van de man en de vrouw om wijziging van de alimentatie. Het hof concludeert dat er geen relevante wijziging van omstandigheden is die een aanpassing van de alimentatie rechtvaardigt. De vrouw heeft onvoldoende bewijs geleverd dat de eerdere alimentatiebeslissing niet aan de wettelijke maatstaven voldeed. Het hof heeft de verzoeken van beide partijen afgewezen en de proceskosten gecompenseerd, waarbij elke partij de eigen kosten draagt. De beschikking van de rechtbank is vernietigd voor zover deze aan het oordeel van het hof onderworpen was, en de eerdere alimentatiebeslissing blijft in stand.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.173.422/01
(zaaknummer rechtbank C/16/382557/FL RK 14-2645)
beschikking van 16 augustus 2016
inzake
[verzoeker] ,
wonende te [A] ,
verzoeker in het principaal hoger beroep,
verweerder in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. S. Tang te Almere,
en

1.[de vrouw] ,

verder te noemen: de vrouw
2. [de jong-meerderjarige]
verder te noemen: [de jong-meerderjarige]
beiden wonende te [A] ,
verweerders in het principaal hoger beroep,
verzoekers in het incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. M. van Meurs te Almere,

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 30 april 2015, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in het principaal en het incidenteel hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 14 juli 2015;
- het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep met productie(s),
- het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep;
- een journaalbericht van mr. Van Meurs van 19 oktober 2015 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Van Meurs van 27 januari 2016 met productie(s).
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 8 februari 2016 plaatsgevonden. De man en de vrouw zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Mr. Van Meurs heeft een pleitnotitie overgelegd.

3.De vaststaande feiten

3.1
[de jong-meerderjarige] is geboren uit de relatie van de man en de vrouw [in] 1997.
3.2
Bij beschikking van 14 februari 2013 heeft de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, (onder meer) bepaald dat de man met ingang van 1 augustus 2011 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de jong-meerderjarige] € 588,-- per maand zal voldoen.
Deze bijdrage bedraagt met ingang van 1 januari 2015 ingevolge de wettelijke indexering
€ 616,11 per maand en per 1 januari 2016 € 624,12 per maand.
3.3
[de jong-meerderjarige] heeft na het uiteengaan van partijen bij de vrouw gewoond. Voor de periode van 6 november 2014 tot 15 januari 2015 heeft [de jong-meerderjarige] ingeschreven gestaan bij de man. Vanaf 15 januari 2015 staat [de jong-meerderjarige] weer ingeschreven bij de vrouw.

4.De omvang van het geschil

4.1
In geschil is de bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding, respectievelijk van levensonderhoud en studie van [de jong-meerderjarige] .
4.2
Bij de bestreden beschikking van 30 april 2015 heeft de rechtbank de bij beschikking van 14 februari 2013 vastgestelde bijdrage ten behoeve van [de jong-meerderjarige] gewijzigd voor wat betreft de periode van 6 februari 2012 tot 28 januari 2015 en de bijdrage over die periode op € 622,-- per maand bepaald, de kosten van de procedure gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt, en het meer of anders verzochte afgewezen.
4.3
De man is met acht grieven in hoger beroep gekomen tegen de beschikking van 30 april 2015. Deze grieven beogen het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen.
De man verzoekt in hoger beroep de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende de door hem te betalen bijdrage ten behoeve van [de jong-meerderjarige] met ingang van de datum van zijn inleidend verzoekschrift, zijnde 9 december 2014, althans een zodanige datum als het hof redelijk acht, te stellen op nihil en te bepalen dat de vrouw met ingang van 1 november 2014 tot 1 februari 2015 een bedrag van € 247,-- per maand dient bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van [de jong-meerderjarige] , althans een zodanig bedrag als het hof redelijk acht.
4.4
De vrouw is op haar beurt met drie grieven in incidenteel hoger beroep gekomen.
De vrouw verzoekt het hof in hoger beroep de bestreden beschikking te vernietigen, de grieven van de man af te wijzen en de door de man aan de vrouw met ingang van 1 augustus 2011 te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de jong-meerderjarige] te bepalen op € 717,45 per maand. Tevens verzoekt de vrouw in hoger beroep de man te veroordelen in de proceskosten van de vrouw, thans begroot op € 5.800,02, te vermeerderen met het griffierecht van € 593,--.
4.5
Bij brief van 27 januari 2016, gevoegd bij het journaalbericht van mr. Van Meurs van 27 januari 2016, heeft de vrouw zowel haar verzoek in hoger beroep als de grondslag daarvan aangevuld/vermeerderd in die zin dat zij thans het hof verzoekt rekening te houden met de door de man - naar zij stelt - verzwegen extra inkomsten uit een in Spanje gelegen appartement en de door de man aan de vrouw met ingang van 1 augustus 2011 te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de jong-meerderjarige] te bepalen op € 731,62 per maand.
4.6
Grieven en veranderingen of vermeerderingen van het verzoek in hoger beroep dienen bij beroep- of verweerschrift te worden aangevoerd respectievelijk plaats te vinden (HR 19 juni 2009, LJN BI8771, NJ 2010/154). Deze in beginsel strakke regel lijdt onder meer uitzondering bij de vaststelling van alimentatie, omdat beide partijen er belang bij hebben dat de vast te stellen alimentatie berust op een juiste en volledige waardering van de omstandigheden ten tijde van de uitspraak in hoger beroep. Om deze reden is het bij deze vaststelling gewettigd dat de appelrechter rekening mag - en in beginsel ook moet - houden met een grief of wijziging dan wel vermeerdering van het verzoek die eerst na het beroep- of verweerschrift wordt aangevoerd of plaatsvindt. Onverkort blijft wel gelden dat toelating van de nieuwe grief of de verandering of vermeerdering van het verzoek niet in strijd mag komen met de eisen van een goede procesorde.
4.7
In aanmerking nemende dat de man in voldoende mate inhoudelijk heeft kunnen reageren, is het hof van oordeel dat het tijdstip waarop de vrouw deze nieuwe grief, althans de verandering en vermeerdering van het verzoek en de gronden heeft opgeworpen, niet in strijd is met de eisen van een goede procesorde.
De nieuwe grief is toelaatbaar en het hof zal deze beoordelen.
4.8
Het hof zal de grieven in principaal en incidenteel hoger beroep gezamenlijk beoordelen.

5.De processuele positie van [de jong-meerderjarige]

5.1
[de jong-meerderjarige] is [in] 2015 meerderjarig geworden. Vanaf die datum is de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage ter zake van de verzorging en opvoeding van [de jong-meerderjarige] op grond van artikel 1:395b BW van rechtswege omgezet in een bijdrage ter zake van zijn levensonderhoud en studie. Vanaf deze dag is niet meer de vrouw maar [de jong-meerderjarige] zelf rechthebbende ter zake van deze onderhoudsbijdrage.
In procedures over deze bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie dient de jong-meerderjarige zelf als procespartij op te treden. [de jong-meerderjarige] mag er in een procedure betreffende alimentatie voor kiezen om in hoger beroep niet op eigen naam op te treden maar één van de ouders daartoe te machtigen. Een dergelijke machtiging mag ook nog in de loop van de procedure worden verstrekt.
In de onderhavige procedure heeft [de jong-meerderjarige] de vrouw op 30 september 2015 gemachtigd om namens hem processuele handelingen te verrichten.
5.2
Het hof zal voor wat betreft de periode tot 28 april 2015 een beslissing geven omtrent de door de man aan de vrouw te betalen onderhoudsbijdrage ten behoeve van [de jong-meerderjarige] en met ingang van 28 april 2015 een beslissing geven omtrent de door de man aan [de jong-meerderjarige] te betalen bijdrage in de kosten van zijn levensonderhoud en studie.
Het hof stelt daarbij vast dat niet in geschil is dat [de jong-meerderjarige] ook nadat hij meerderjarig is geworden behoefte heeft aan een bijdrage van zijn ouders in de kosten van zijn levensonderhoud en studie. Partijen hebben geen grieven gericht tegen de hoogte van de (geïndexeerde) behoefte van [de jong-meerderjarige] per 1 januari 2015 zoals deze bij de bestreden beschikking van 30 april 3015 is becijferd op € 833,-- per maand.
De gronden voor wijziging van de kinderalimentatie
5.3
Een beschikking betreffende levensonderhoud zoals voornoemde beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 14 februari 2013 kan bij latere beschikking worden gewijzigd:
- wanneer deze beschikking vanaf aanvang niet heeft beantwoord aan de wettelijke maatstaven doordat bij die beschikking destijds van onjuiste en/of onvolledige gegevens is uitgegaan (artikel 1:401 lid 4 BW);
- ofwel wanneer deze beschikking nadien door een wijziging van omstandigheden heeft opgehouden aan de wettelijke maatstaven te voldoen (artikel 1:401 lid 1 BW).
5.4
De man heeft zijn wijzigingsverzoek (strekkende tot nihilstelling van zijn bijdrage, alsmede tot vaststelling van een bijdrage van de zijde van de vrouw) gegrond op artikel 1:401 lid 1 BW. Het zelfstandige wijzigingsverzoek van de vrouw (tot verhoging van de bijdrage van de man per 1 augustus 2011) is gegrond op artikel 1:401 lid 4 BW.
5.5
Het enkele beroep op een wijziging van omstandigheden als bedoeld in artikel 1:401 lid 1 BW dan wel op de omstandigheid dat destijds van onjuiste en/of onvolledige gegevens is uitgegaan als bedoeld in artikel 1:401 lid 4 BW zoals door de man respectievelijk de vrouw is gedaan, maakt dat zij in hun verzoeken kunnen worden ontvangen. Voorts dient te worden beoordeeld of er ook daadwerkelijk sprake is van een rechtens relevante wijziging van omstandigheden dan wel of daadwerkelijk van onjuiste en/of onvolledige gegevens is uitgegaan op grond waarvan de beschikking van 14 februari 2013 heeft opgehouden aan de wettelijke maatstaven te voldoen respectievelijk daaraan van aanvang af niet heeft voldaan.
Indien wordt vastgesteld dat hiervan geen sprake is, zullen de (inleidende) verzoeken moeten worden afgewezen.
Het verzoek van de vrouw tot wijziging op grond van onjuiste/onvolledige gegevens
5.6
Het hof zal gelet op de verderstrekkende gevolgen daarvan in de eerste plaats beoordelen of de beslissing waarvan wijziging wordt verzocht van aanvang af niet aan de wettelijke maatstaven heeft beantwoord doordat bij die uitspraak van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan in de zin van artikel 1:401 lid 4 BW.
5.7
Ten eerste stelt de vrouw dat de bij beschikking van 14 februari 2013 vastgestelde onderhoudsbijdrage nimmer aan de wettelijke maatstaven heeft voldaan omdat van de zijde van de man in die procedure geen volledige inzage is gegeven in diens financiële positie, waardoor er aanleiding is voor een hernieuwde beoordeling vanaf 1 augustus 2011. Volgens de vrouw heeft de man onder meer bewust verzuimd aan te geven dat hij naast zijn inkomen uit onderneming tevens inkomen uit loondienst had van € 19.635,-- per jaar en huurinkomsten uit zijn appartement in Spanje. Verder betoogt de vrouw dat in voormelde beschikking bij de berekening van de draagkracht van de vrouw geen rekening is gehouden met de lasten van haar nieuwe woning, terwijl zij deze wel had.
De man betwist dat.
5.8
Voor de toepassing van artikel 1:401 lid 4 BW is voldoende dat de rechter bij diens vaststelling van de onderhoudsbijdrage is uitgegaan van onjuiste of onvolledige gegevens. Als zodanig geldt ieder gegeven waarvan achteraf aannemelijk wordt gemaakt dat het bij de rechterlijke uitspraak waarvan wijziging wordt verzocht een rol had behoren te spelen, maar niet heeft gespeeld of ieder gegeven waarvan achteraf aannemelijk wordt gemaakt dat het niet om een juist gegeven ging, terwijl de juiste of ontbrekende gegevens tot een andere vaststelling van de onderhoudsuitkering op grond van draagkracht of behoefte had geleid.
5.9
Hoe en waarom de rechter, achteraf bezien, is uitgegaan van onjuiste of onvolledige gegevens is in het kader van de toepasselijkheid van het artikel niet relevant. Het maakt niet uit wie zich heeft vergist in (de weergave van) de feiten, waarop de berekening van de draagkracht of behoefte is gebaseerd, of wie zich vergist heeft in de berekening zelf dan wel in het petitum van het verzoek of zelfs in het dictum. Het maakt evenmin uit of aan een der partijen verweten kan worden dat een relevant gegeven niet of onjuist of onvolledig ter kennis van de rechter is gekomen omdat sprake is geweest van bijvoorbeeld verstek, referte of berusting.
5.1
Naar het oordeel van het hof heeft de vrouw onvoldoende onderbouwd dat de bij beschikking van 14 februari 2013 vastgestelde bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de jong-meerderjarige] van meet af aan niet aan de wettelijke maatstaven heeft beantwoord. Daarbij neemt het hof thans het volgende in aanmerking.
* ten aanzien van de draagkracht van de man
5.11
De man is ZZP-er en heeft een eenmanszaak, [B] , die zich bezig houdt met projectmanagement. Vast staat dat de rechtbank in haar beschikking van 14 februari 2013 bij de vaststelling van de door de man te betalen bijdrage ten behoeve van [de jong-meerderjarige] wat betreft de draagkracht van de man is uitgegaan van een gemiddeld bedrijfsresultaat van € 109.711,-- per jaar.
Tussen partijen is niet in geschil dat de man in ieder geval vanaf 6 februari 2012 tot 1 juni 2014 in loondienst heeft gewerkt bij [C] B.V. (hierna: [C] ). De man betwist echter dat hij de rechtbank destijds (voor de vaststelling van een bijdrage vanaf 1 augustus 2011) van onjuiste en/of onvolledige informatie heeft voorzien, nu hij pas met ingang van 6 februari 2012 deels bij [C] op de loonlijst heeft gestaan.
Als toelichting op zijn werkzaamheden bij [C] heeft de man verklaard dat bij Europese aanbestedingen het verplicht is om als ondernemer in loondienst van een bedrijf te gaan bij het uitvoeren van opdrachten voor een bedrijf. Zijn loondienst bij [C] heeft naar zijn zeggen te maken gehad met twee opdrachten, voor [D] en voor [E] , waaruit geen nieuw dienstverband is voortgekomen. De man heeft voor zijn werkzaamheden bij [C] weliswaar loon ontvangen, maar per saldo is het inkomen van de man over 2012 niet wezenlijk anders dan de jaren daarvoor. Door het inkomen uit loondienst uit 2012 op te tellen bij het gemiddeld resultaat over de jaren voor 2012 - zoals de vrouw doet - wordt zijn inkomen ten onrechte verhoogd.
De man heeft zijn gemiddelde winst uit onderneming over de jaren 2010 tot en met 2012
inclusief het loondat hij uit loondienst bij [C] ontving berekend op € 106.701 per jaar en deze berekening naar het oordeel van het hof afdoende onderbouwd met de door hem in het geding ingebrachte financiële stukken over de betreffende jaren.
Ter onderbouwing van zijn inkomen heeft de man tevens aanvullende stukken overgelegd, te weten de boekhouding 2009 tot en met 2014, de jaarrekening 2013 en de jaaropgaven 2012, 2013 en 2014.
5.12
Het hof constateert dat de door de man opgevoerde gemiddelde winst uit onderneming vermeerderd met zijn inkomsten uit loondienst bij [C] uitkomt op een bedrag (van
€ 106.701,--) dat weinig verschilt van het bedrag waarvan indertijd de rechtbank is uitgegaan (van € 109.711,--) en zelfs iets lager is. Een herberekening zal dan ook geen substantieel hogere kinderalimentatie opleveren. Gelet hierop kan de omstandigheid dat de rechtbank (al dan niet bewust) de inkomsten uit loondienst bij [C] niet heeft meegenomen bij de vaststelling van de alimentatiebijdrage ten behoeve van [de jong-meerderjarige] niet leiden tot de conclusie dat die bijdrage van aanvang af niet aan de wettelijke maatstaven heeft beantwoord doordat bij de uitspraak van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan in de zin van artikel 1:401 lid 4 BW.
5.13
De vrouw heeft ook gesteld dat de bij beschikking van 14 december 2013 vastgestelde bijdrage ten behoeve van [de jong-meerderjarige] dient te worden herberekend omdat de man nagelaten heeft te vermelden dat hij nog extra (zwarte) huurinkomsten heeft uit een appartement dat gelegen is in Spanje, inkomsten die de vrouw schat op € 10.000,-- netto per jaar.
De man heeft verklaard dat hij weliswaar als property manager/beheerder genoemd wordt op de internetsite van dit appartement dat hij samen met zijn broer beheert, maar dat het appartement in eigendom is van zijn moeder en verhuurd wordt door een extern bedrijf. Hij heeft er daarbij op gewezen dat de huurinkomsten uit het appartement de kosten niet kunnen dekken, zodat er per saldo geen inkomsten zijn.. In het licht van deze gemotiveerde betwisting van de man heeft de vrouw haar stelling onvoldoende nader onderbouwd. Aan die stelling wordt daarom voorbijgegaan.
Ook in zoverre is er dus geen sprake van een situatie als bedoeld in art. 1:401 lid 4 BW.
* ten aanzien van de draagkracht van de vrouw
5.14
De vrouw klaagt er in deze procedure over dat de rechtbank destijds heeft verzuimd haar nieuwe woonlasten in de beoordeling te betrekken.
Volgens de vrouw heeft de rechtbank over het hoofd gezien dat de datum van het afsluiten van de hypotheek 18 oktober 2011 was en heeft daardoor de woonlasten niet meegenomen in de berekening. De vrouw is in september 2012 in haar huidige woning getrokken, maar stelt reeds voor die datum met de betaling voor de nieuwe woning te zijn aangevangen. Desgevraagd heeft de vrouw ter zitting verklaard dat haar hypothecaire lasten in feite zijn gaan lopen in december 2011 of januari 2012. Naast de premie levensverzekering en de aflossing/het spaardeel, betaalde de vrouw rente voor het deel dat uit de bouwdepotrekening werd opgenomen. Aldus betaalde zij meer rente naarmate er meer uit het bouwdepot werd gehaald. De vrouw meent dat dit betekent dat de rechtbank voor wat betreft de berekening per 1 augustus 2011 is uitgegaan van onjuiste en/of onvolledige gegevens.
5.15
Het hof constateert dat de vrouw stelt de informatie omtrent haar nieuwe woonlasten destijds aan de rechtbank te hebben verstrekt en dat de rechtbank niettemin voorbij is gegaan aan de stellingen van de vrouw betreffende haar woonlasten, omdat de rechtbank deze stellingen onvoldoende onderbouwd heeft geacht met duidelijke stukken.
Indien de vrouw het met deze beslissing van de rechtbank niet eens was dan had zij hiervan in hoger beroep kunnen gaan. Dit heeft zij niet gedaan.
Los van het feit dat het nog steeds onduidelijk is of de vrouw meer woonlasten heeft gehad dan waarmee de rechtbank rekening heeft gehouden (de rechtbank heeft de kosten voor de gezamenlijk woning in aanmerking genomen, de hypotheekrente van € 175,50 per maand en de premie levensverzekering van € 88,-- per maand), is er in ieder geval naar het oordeel van het hof geen aanleiding om met terugwerkende kracht met ingang van 1 augustus 2011, zoals de vrouw verzoekt, kinderalimentatie te herberekenen, omdat de vrouw van aanvang hiervan wist en dit verzoek eerder had kunnen doen.
Het verzoek van de man tot wijziging op grond van gewijzigde omstandigheden
5.16
In de tweede plaats is aan de orde de vraag of zich een relevante wijziging van omstandigheden heeft voorgedaan in de zin van artikel 1:401 lid 1 BW.
5.17
Het hof acht de door de man aangevoerde wijziging van omstandigheden, te weten het (tijdelijke) verblijf van [de jong-meerderjarige] op zijn adres, een periode waarin de man naar hij stelt alle kosten van opvoeding en verzorging van [de jong-meerderjarige] , inclusief de meeste van de verblijfsoverstijgende kosten, voor zijn rekening heeft genomen, niet van een zo duurzame en structurele aard dat gesproken kan worden van een relevante wijziging van omstandigheden in de zin van artikel 1:401 lid 1 BW. Ook dit brengt dus niet mee dat de beschikking van 14 februari 2013 gewijzigd dient te worden.
5.18
Het hof overweegt daartoe dat [de jong-meerderjarige] na het uiteengaan van partijen zijn hoofdverblijf altijd bij de vrouw heeft gehad. De periode waarin [de jong-meerderjarige] bij de man ingeschreven heeft gestaan betreft een relatief korte periode, van 6 november 2014 tot en met 15 januari 2015. Vanaf 15 januari 2015 staat [de jong-meerderjarige] weer ingeschreven bij de vrouw.
Partijen verschillen bovendien van mening over de exacte duur van het verblijf van [de jong-meerderjarige] bij de man en over wie in de betreffende periode de verblijfsoverstijgende kosten heeft voldaan voor [de jong-meerderjarige] . Volgens de vrouw heeft [de jong-meerderjarige] feitelijk nog geen maand daadwerkelijk bij de man gewoond. Zowel de vrouw als [de jong-meerderjarige] hebben aangegeven dat [de jong-meerderjarige] met de kerst van 2015 weer naar de vrouw is teruggekeerd.
Uit de stukken blijkt verder dat het in de te beoordelen periode vanaf 1 november 2014 niet goed ging met [de jong-meerderjarige] vanwege zijn drugsgebruik en persoonlijke problematiek, hetgeen heeft geleid tot een tijdelijke opname in februari 2016 in een kliniek in België. Op dit moment is [de jong-meerderjarige] onder behandeling bij [F] en staat hij op de wachtlijst voor een beschermde woongroep.
De omstandigheid dat de man, zoals hij stelt, gedurende deze korte (voor alle betrokkenen roerige) periode kosten voor [de jong-meerderjarige] heeft voldaan (zoals sportschool, mobiele telefoon, zakgeld, kleding, schoenen, meubilair voor zijn slaapkamer, reiskosten, schade aan auto door joyriding, zwartrijden in het openbaar vervoer) en de vrouw alleen de lopende schoolkosten, maakt dat niet anders. Aan het bepaalde in artikel 1:401 lid 1 BW is niet voldaan.
5.19
Het verzoek van de man om de bijdrage aan [de jong-meerderjarige] vanaf het moment dat [de jong-meerderjarige] achttien jaar is in natura te mogen voldoen door de door hem te vermelden kosten te betalen, dan wel deze te voldoen via de vrouw, is niet op de wet gebaseerd. Dat de man wil voorkomen dat [de jong-meerderjarige] zijn geld bij een eventuele terugval uitgeeft aan verdovende middelen kan hieraan niet afdoen. Het verzoek zal dan ook worden afgewezen.
5.2
Aangezien het hof van oordeel is dat geen sprake is van een wijzigingsgrond ten aanzien van de kinderalimentatie, kunnen de overige stellingen en weren van partijen onbesproken blijven.
5.21
Het vorenstaande leidt er toe dat zowel het inleidende verzoek van de man als het zelfstandig verzoek van de vrouw tot wijziging van de bij beschikking van 14 december 2013 vastgelegde bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding, respectievelijk van levensonderhoud en studie van [de jong-meerderjarige] alsnog dient te worden afgewezen.

6.De terugbetalingsverplichting

6.1
Volgens vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld HR 6 februari 2015, ECLI:NL:HR:2015:232, NJ 2015/92) dient de rechter die een onderhoudsverplichting verlaagt met ingang van een vóór zijn uitspraak gelegen datum, steeds aan de hand van hetgeen ten processe is gebleken te beoordelen in hoeverre een daaruit voortvloeiende terugbetalingsverplichting in redelijkheid kan worden aanvaard. Bij die beoordeling is onder meer van belang in hoeverre de eerder betaalde bijdragen reeds zijn verbruikt en of deze bijdragen in overeenstemming waren met de behoefte. Een onderhoudsgerechtigde die te hoge bedragen heeft ontvangen, zal immers in beginsel gehouden zijn tot terugbetaling daarvan.
6.2
Naar het oordeel van het hof kan van de vrouw worden gevergd dat voor zover de man (met terugwerkende kracht) ingevolge de bestreden beschikking van 30 april 2015 over de periode vanaf 1 augustus 2011 tot 28 april 2015 meer kinderalimentatie aan haar heeft betaald en/of meer op hem is verhaald dan de bij beschikking van 14 december 2013 vastgestelde bijdrage, zij het meerdere aan hem terugbetaalt. De vrouw heeft er naar het oordeel van het hof rekening mee kunnen houden dat zij hetgeen zij op basis van de beschikking van de rechtbank heeft ontvangen in elk geval deels aan de man zou moeten terugbetalen. Het had dan ook op haar weg gelegen om daarvoor reserveringen te maken.
6.3
Voor zover de man vanaf 28 april 2015 als gevolg van deze beschikking aan [de jong-meerderjarige] teveel bijdrage in de kosten van zijn levensonderhoud en studie heeft betaald, kan van [de jong-meerderjarige] , gelet op omstandigheden van dit geval, en het feit dat een dergelijke bijdrage van maand tot maand pleegt te worden verbruikt, in redelijkheid niet worden gevergd dat hij het meerdere terugbetaalt.

7.De proceskosten

7.1
De vrouw vraagt om de man te veroordelen in de proceskosten van de vrouw, begroot op € 5.800,02, vermeerderd met het bijbehorende griffierecht van € 593,--.
De man is volgens haar namelijk nodeloos een procedure gestart waarbij hij de rechtbank en het hof voortdurend van onjuiste en onvolledige informatie heeft voorzien. Zo heeft de man, aldus de vrouw, de rechtbank destijds van onjuiste informatie voorzien. Ook betrekt hij haar steeds in allerlei procedures.
7.2
Het hof volgt de vrouw hierin niet en zal als in procedures als de onderhavige gebruikelijk de proceskosten aldus compenseren dat elk der partijen de eigen kosten draagt.
Dat de man de rechtbank en het hof voortdurend van onjuiste en onvolledige informatie heeft voorzien is naar het oordeel van het hof niet gebleken en evenmin dat de man geen te respecteren belang heeft gehad bij het starten van (een) procedure(s) tegen de vrouw.

8.De slotsom

8.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, vernietigen en beslissen als na te melden.

9.De beslissing

Het hof, beschikkende in het principaal en het incidenteel hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 30 april 2015, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en in zoverre opnieuw beschikkende:
wijst zowel het inleidende verzoek van de man als het zelfstandige verzoek van de vrouw tot wijziging van de bij beschikking van 14 december 2013 vastgelegde bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding, respectievelijk van levensonderhoud en studie van [de jong-meerderjarige] alsnog af;
compenseert de kosten van het geding in beide instanties in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. I.A. Vermeulen, mr. J.G. Idsardi en mr. E.B.E.M. Rikaart-Gerard, bijgestaan door mr. M. Marsnerova als griffier, en is op 16 augustus 2016 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.