Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoekster,
1.Het geding in eerste aanleg
3.De vaststaande feiten
4.De motivering van de beslissing
5.De beslissing
200.192.085/02:
200.192.091:
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 4 augustus 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad en een verzoek tot benoeming van een bijzondere curator. De verzoekster, vertegenwoordigd door mr. T. Dreiling, heeft verzocht om schorsing van de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, die op 20 mei 2016 de echtscheiding tussen partijen heeft uitgesproken en heeft bepaald dat het kind, geboren uit het huwelijk van partijen, zijn hoofdverblijfplaats bij de verweerster zal hebben. De verzoekster stelde dat het in het belang van het kind is dat hij bij haar verblijft, omdat hij al geruime tijd bij haar woont en een verhuizing onwenselijk zou zijn. De verweerster, vertegenwoordigd door mr. H.P. Scheer, heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen beide verzoeken.
Het hof heeft overwogen dat de verzoekster niet heeft aangetoond dat er sprake is van een kennelijke juridische of feitelijke misslag in de bestreden beschikking. De belangen van partijen zijn afgewogen, waarbij het hof concludeert dat het belang van de verweerster en het kind zwaarder weegt dan dat van de verzoekster. Het verzoek tot schorsing is afgewezen.
Daarnaast heeft de verzoekster verzocht om benoeming van een bijzondere curator, omdat er een belangenstrijd zou zijn tussen de ouders over de zorgregeling en de hoofdverblijfplaats van het kind. Het hof heeft echter geoordeeld dat er onvoldoende aanwijzingen zijn dat deze strijd leidt tot een wezenlijk conflict tussen de belangen van de ouders en die van het kind. Beide ouders zorgen goed voor het kind en er is geen noodzaak voor een bijzondere curator. Ook dit verzoek is afgewezen.