Uitspraak
1.[appellante 1] ,
[appellante 1],
2. [appellant 2] ,
[appellant 2],
3. [appellant 3] ,
[appellant 3],
4. [appellante 4] ,
[appellante 4],
5. [appellante 5] ,
[appellante 5],
[appellanten],
[geïntimeerde],
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- het (tussen)vonnis van de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, Afdeling Privaatrecht d.d. 10 februari 2010, tussen [appellanten] als gedaagden en geïntimeerde als eiseres gewezen,
- het (tussen)vonnis van de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, Afdeling Privaatrecht d.d. 5 januari 2011, tussen [appellanten] als gedaagden en geïntimeerde als eiseres gewezen,
- het eindvonnis van de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, Afdeling Privaatrecht d.d. 4 september 2013, tussen [appellanten] als gedaagden en geïntimeerde als eiseres gewezen
- het (tussen)vonnis in het incident van de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, Afdeling Privaatrecht d.d. 1 februari 2012, tussen [appellanten] als eisers en geïntimeerde als gedaagde gewezen;
- het eindvonnis van de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, Afdeling Privaatrecht d.d. 4 september 2013, tussen [appellanten] als eisers en geïntimeerde als gedaagde gewezen te vernietigen, daaronder uitdrukkelijk begrepen het toewijzen van de vorderingen van [appellanten] , en opnieuw rechtdoende:
deze procedure te voegen met de procedure bekend bij de Rechtbank als zaaknummer 114816 / HA ZA 09-1080;
te verklaren voor recht dat [geïntimeerde] B.V. onrechtmatig jegens [appellanten] heeft gehandeld door beslag te leggen ten laste van [appellanten] ;
[geïntimeerde] B.V. te veroordelen tot vergoeding van de schade die [appellanten] hebben geleden en alsnog zullen lijden door het beslag dat [geïntimeerde] B.V. ten laste van [appellanten] heeft gelegd, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
[geïntimeerde] B.V. te veroordelen in de kosten van de procedure in incident en de hoofdprocedures in beide instanties, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over dit bedrag vanaf 14 dagen na de datum van het arrest tot aan de dag der algehele voldoening;
3.(Voorwaardelijk) incidenteel hoger beroep
“Als rechtsoverweging 4.3 en het probandum van het tussenvonnis van 5 januari 2011 zo beperkt gelezen zou moeten worden als [appellanten] - met name in haar toelichting op de achtste grief - stelt, voert [geïntimeerde] als grief tegen die rechtsoverweging en dat probandum aan dat de Rechtbank in dat tussenvonnis niet over "de fabriek" had moeten spreken maar over "de aandelen [X] Holding BV waaronder de fabriek" en dat niet relevant is de stelling van [appellanten] dat "de fabriek" niets waard was, maar dat [appellanten] wel zou mogen bewijzen dat "de aandelen [X] Holding BV waaronder de fabriek" niets waard waren.”
4.De (voorwaardelijke) eis in reconventie van [appellanten]
De incidentele vordering tot voeging
6.Feiten
In de considerans van die overeenkomst is het volgende opgenomen:
“(…)
- dat [appellant 2] , [appellant 3] , [bestuurster] en anderen aandeelhouders waren in [X] Holding B.V. te [plaats] , houdstermaatschappij van de aandelen in [X] Nederland B.V.;
- dat [Y] N.V. te [plaats] belangstelling heeft getoond om te participeren; dat [Y] N.V. daarbij onder meer als voorwaarde heeft gesteld dat slechts [appellant 2] en [appellant 3] naast haar (indirect) als aandeelhouders zouden resteren in [X] Holding B.V.;
- dat bij overeenkomst d.d. 29 december 2005 een joint venture overeenkomst tot stand is gekomen tussen [Y] N.V. en [appellante 5] te [plaats] met betrekking tot [X] Holding B.V.;
- dat [appellant 2] en [appellant 3] de enige aandeelhouders en bestuurders zijn van [appellante 5] ;
- dat de samenwerking tussen [Y] N.V. en [appellante 5] plaatsvindt door middel van deelneming in [X] Holding B.V.;
- dat 65% van de aandelen in [X] Holding B.V. gehouden wordt door [Y] N.V. en 35% door [appellante 5] ;
Artikel 1Aan [bestuurster] komen de uit de statuten van [appellante 5] voortvloeiende financiële aanspraken, beperkt tot de 66.000 ton biodieselfabriek van [X] Holding B. V. in de [plaats] , toe als ware zij voor 24,3% aandeelhouder van [appellante 5] (...)(…)Artikel 5Vanwege het bepaalde in artikel 1 heeft [bestuurster] recht op 24,3% van de eventuele door [appellante 5] -B.V. —zijdens [X] -Holding B.V. te ontvangen netto dividend uitkeringen betreffende de 66.000 ton biodieselfabriek in de [plaats] , alsook 24,3% van de door [appellante 5] als gevolg van de eventuele verkoop van de 66.000 ton biodieselfabriek in de [plaats] c.q. haar aandelen in [X] Holding B.V. te ontvangen netto koopprijs. Deze dividend uitkeringen en/of verkoopopbrengst zullen onder gelijktijdige toezending van specificaties en bewijsstukken telkens binnen zeven dagen na ontvangst door [appellante 5] B. V. aan [bestuurster] worden doorbetaald.”
“Wij hebben gemeend jou voor jouw inspanning voor het ondersteunen van ons om een 66.000 tons fabriek in de [plaats] te realiseren extra te belonen t.o.v. de andere uitgekochte aandeelhouders. Alles wat wij met elkaar hebben besproken was gebaseerd op de 66.000 tons fabriek in de [plaats] . Alle zaken die door ons nadien zijn en ook nog worden opgepakt hebt jij geen inbreng in gehad en kunnen dus ook nooit leiden tot een beloning voor jou. In jouw overeenkomst is hier wel sprake van. In ons laatste bijeenkomst heeft [appellant 3] nog specifiek naar jou toe genoemd dat wij alle afspraken, gericht op de 66.000 tons fabriek in de [plaats] , willen nakomen. Niet in % aandelen maar een gelijkwaardige % in de netto verkoopwaarde. In dit gesprek gaf jij aan hier heel goed mee te kunnen leven. Ik heb aangegeven de stukken via E/Y op te vragen en met wat kleine mutaties hierin de nieuwe afspraken vast te leggen. Jij ging hier mee akkoord. Wij begrijpen niet waar het probleem nu bij jou ligt. In tegenstelling tot de andere uitgekochte aandeelhouders heb jij met ons voorstel een prachtige deal in handen. De fabriek staat in de stijgers. Zodra de eerste biodiesel verkocht gaat worden, zal de waarde van deze fabriek gigantisch stijgen. Jouw waarde stijgt hierin mee. Alle overige zaken, zoals in mijn vorige mail genoemd onder de punten I t/m 4, dienen nog door de AVA goedgekeurd te worden. Na goedkeuring is het aan [Y] en [appellante 5] hoe e.e.a. er juridisch uit gaat zien. Het liefst willen wij dit onder [X] brengen, maar indien het niet anders kan, zal dit onder andere vennootschappen gaan vallen. Het zou heel betreurenswaardig zijn dat wij door jouw voorstel hiertoe gedwongen worden. Wij bieden jou met ons voorstel geen % aandelen maar een % van de netto verkoopwaarde van 66.000 tons biodieselfabriek in de [plaats] , conform onze laatste afspraken.”
5.1. gebiedt gedaagden (lees: [appellant 2] , [appellante 1] B.V., [appellant 3] en [appellante 4] ) binnen vier werkdagen na betekening van dit vonnis aan eiseres (lees: [geïntimeerde] Holding B.V.) te doen toekomen afschriften van:- de waardebepaling (als bedoeld in de managementletter van [X] Holding B. VJ [X] Nederland B.V. d.d. juli 2008) opgesteld door [R], gebaseerd op -present value en-ROI op de geplande en reeds operationele activiteiten;- de specificatie van de waardebepaling (opgesteld door [R]) welke ten grondslag heeft gelegen aan de bepaling van de koopprijs voor de door [appellante 5] B. V gehouden aandelen in [X] Holding B. V. en/of [X] Nederland B. V.;- indien de rapportage van [R] niet aan de waardebepaling ten grondslag heeft gelegen: een specificatie van de waardebepaling van de koopprijs ten grondslag heeft gelegen;dit alles behoudens voor zover stukken louter en alleen betrekking hebben op andere waarden dan die betreffende de 66.000 ton biodieselfabriek in de [plaats] ;(...)5.3. bepaalt dat de onder 5.1. vermelde veroordeling geen gelding heeft indien en voor zover [X] Holding B. V. (thans [Y] [X] B.V.) en/of haar moedervennootschap [Y] N.V. gedaagden verbiedt/verbieden om bedrijfsgevoelige informatie aan eiseres - zelfs niet onder het opleggen van een geheimhoudingsplicht - te verstrekken, indien en voor zover enig verbod tot informatieverstrekking wordt onderbouwd door een van (een van) deze vennootschappen afkomstige, aan eiseres over te leggen mededeling ter zake.
6.18 Op 13 mei 2011 en 3 augustus 2011 heeft [geïntimeerde] verschillende conservatoire (derden)beslagen gelegd ten laste van [appellanten]
7.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
Beoordeling van de grieven en de vordering
bij het vaststellen van de koopsom van de aandelen bedoeld in de koopovereenkomst van 29 december 2009(het hof leest: 2008)
de waarde van de 66.000 ton biodieselfabriek in de [plaats] nihil bedroeg en dat voornoemde koopsom betrekking heeft op uitsluitend andere waardecomponenten.
“Ingevolge artikel 150 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering rust op [appellanten] , zijnde de partijen die zich op het rechtsgevolg (het niets verschuldigd zijn uit hoofde van de tussen partijen gesloten overeenkomst van 30 juli 2008) hebben beroepen, de bewijslast van de stellingen dat de waarde van de biodieselfabriek ten tijde in dit geding van belang nihil bedroeg en dat de koopsom in de koopovereenkomst van 29 december 2008 betrekking had op andere bestanddelen dan deze fabriek.”
“De vordering richt zich in eerste instantie op gedaagde [appellante 5] . De andere gedaagden zijn echter hoofdelijk gehouden te bevorderen dat het [geïntimeerde] uit hoofde van de verkoop aandelen [X] Holding toekomende aan haar wordt voldaan. [geïntimeerde] weet niet waar het bedrag van haar aanspraak nog 'zit'. Of het bedrag behoort nog tot het vermogen van [appellante 5] , of het bedrag is ten onrechte uitgekeerd aan [appellante 1] en/of [appellante 4] en/of aan [appellant 2] en/of aan [appellant 3] . De andere gedaagden hebben het in de hand om het aan eiseres ter zake rechtens toekomende te voldoen. [appellant 2] en [appellant 3] hebben zich in de overeenkomst van 30 juli 2008 jegens [geïntimeerde] verplicht om in verband met [appellante 5] niets te doen of na te laten waardoor de uit die overeenkomst voor eiseres voortvloeiende financiële aanspraken aangetast worden.”
“Aan [bestuurster] komen de uit de statuten van [appellante 5] voortvloeiende financiële aanspraken, beperkt tot de 66.000 ton biodieselfabriek van [X] Holding B. V. in de [plaats] , toe als ware zij voor 24,3% aandeelhouder van [appellante 5] (...)”
“Vanwege het bepaalde in artikel 1 heeft [bestuurster] recht op 24,3% van de (…) door [appellante 5] als gevolg van de eventuele verkoop van de 66.000 ton biodieselfabriek in de [plaats] c.q. haar aandelen in [X] Holding B.V. te ontvangen netto koopprijs. Deze (…) verkoopopbrengst(Hof: zal)
onder gelijktijdige toezending van specificaties en bewijsstukken telkens binnen zeven dagen na ontvangst door [appellante 5] aan [bestuurster] worden doorbetaald.”
“tot de 66.000 ton biodieselfabriek van [X] Holding B.V. in de [plaats] ”.
“Vanwege het bepaalde in artikel 1 heeft [bestuurster] recht op 24,3% van de (…) door [appellante 5] als gevolg van de eventuele verkoop van (…) haar aandelen in [X] Holding B.V. te ontvangen netto koopprijs.”
Deze (…) verkoopopbrengst(Hof: zal)
onder gelijktijdige toezending van specificaties en bewijsstukken telkens binnen zeven dagen na ontvangst door [appellante 5] aan [bestuurster] worden doorbetaald.”.Partijen hebben kennelijk [appellante 5] willen belasten met de onderbouwing van de omvang van het vorderingsrecht van [geïntimeerde] . Op grond van artikel 153 Rv stond hen dat ook vrij. Deze contractuele bepaling in onderlinge samenhang bezien met de hiervoor overwogen feiten en omstandigheden maken dat het aan [appellanten] is om te bewijzen dat de “netto koopprijs” van de biodieselfabriek nihil bedraagt. Die bewijslast komt ook tot uitdrukking in de door de rechtbank verstrekte bewijsopdracht.
de 66.000 ton biodieselfabriek in de [plaats] ”in artikel 1 en 5 van de overeenkomst. De rechtbank heeft daaraan immers de betekenis gegeven dat de rechten van [geïntimeerde] niet slechts zien, zoals [appellanten] stelt, op de roerende en onroerende zaken die de fabriek vormen, maar op de onderneming als geheel.
21 juni 1996, ECLI:NL:HR:1996:ZC2107, NJ 1997, 327). In zoverre missen [appellanten] belang bij grief VIII.
“de 66.000 ton biodieselfabriek in de [plaats] ”in de artikelen 1 en 5 van de overeenkomst moeten worden uitgelegd. [appellanten] geeft daaraan de uitleg dat het gaat om het fabrieksgebouw te [plaats] . De uitleg van [geïntimeerde] komt erop neer dat het gaat om de “functionele productie-eenheid” met de daartoe behorende middelen.
“Alle zaken die door ons nadien zijn en ook nog worden opgepakt”niet bepalend zijn voor de omvang van de vergoedingsplicht aan [geïntimeerde] . De e‑mail pleit veeleer voor het door [geïntimeerde] bepleite standpunt dat met de fabriek bedoeld wordt de functionele eenheid. Daarin staat immers:
“Zodra de eerste biodiesel verkocht gaat worden, zal de waarde van deze fabriek gigantisch stijgen. Jouw waarde stijgt hierin mee.”Ook in de visie van [appellanten] waren destijds derhalve voor de waardebepaling fabrieksgebouw en fabrieksproductie onlosmakelijk verbonden.
“66.000 ton biodieselfabriek”dienen te worden uitgelegd als: de functionele eenheid, zodat daartoe ook de ontwikkelingsmogelijkheden van de patenten voor de STBE technologie die centraal stond in het productieproces dienen te worden gerekend. Zonder dit bijzondere productieproces zou de fabriek zelfs niet zijn gebouwd. Het los van elkaar waarderen van die mogelijkheden en het gebouw is wellicht mogelijk maar doet niet af aan de hiervoor weergegeven uitleg van “66.000 ton biodieselfabriek” als onderneming of als functionele eenheid van gebouw en productieproces. Grief VIII faalt.
De vorderingen jegens [appellante 1] , [appellant 2] , [appellant 3] en [appellante 4]
11.Slotsom
mr. G. van Rijssen, die daartoe zitting zal houden in het paleis van justitie aan het Wilhelminaplein 1 te Leeuwarden op een nader door deze te bepalen dag en tijdstip, om inlichtingen te geven als onder 9 vermeld en opdat kan worden onderzocht of partijen het met elkaar eens kunnen worden;
roldatum 19 augustus 2016, waarna dag en uur van de comparitie (ook indien voormelde opgave van een of meer van partijen ontbreekt) door de raadsheer-commissaris zullen worden vastgesteld, tenzij partijen eensluidend afzien van een comparitie, in welk geval alsdan de zaak voor aktewisseling, eerst aan de zijde van [geïntimeerde] , op de rol zal worden geplaatst;
twee wekenvoor de verschijning zal plaatsvinden een kopie van het volledige procesdossier ter griffie van het hof doet bezorgen, bij gebreke waarvan de advocaat van [geïntimeerde] alsnog de gelegenheid heeft uiterlijk
éénweek voor de vastgestelde datum een kopie van de processtukken over te leggen.