ECLI:NL:GHARL:2016:6032

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
29 juni 2016
Publicatiedatum
26 juli 2016
Zaaknummer
21-001929-12
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingfraude en valsheid in geschrift door projectontwikkelaar met vennootschappen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 29 juni 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Utrecht. De verdachte, een projectontwikkelaar, werd beschuldigd van belastingfraude en valsheid in geschrift. De verdachte had privé-verbouwingen in Nederland en Zuid-Frankrijk door zijn vennootschappen laten betalen, zonder deze kosten correct op te geven in zijn belastingaangiften. Het hof oordeelde dat er geen sprake was van een vrijwillige verbetering in de zin van artikel 69 AWR, omdat de verdachte op de hoogte was van de onjuistheden in zijn aangiften. De verdediging voerde aan dat de verdachte niet als feitelijke leidinggever kon worden aangemerkt, maar het hof oordeelde dat hij wel degelijk verantwoordelijk was voor de onjuiste aangiften en de valse facturen die in de administratie van zijn vennootschappen waren opgenomen. Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank en legde een gevangenisstraf van 24 maanden op, waarbij het hof rekening hield met de media-aandacht en de ernst van de feiten. De verdachte had zich schuldig gemaakt aan meerdere feiten van belastingfraude, wat de fiscus en de samenleving aanzienlijk had benadeeld. Het hof concludeerde dat de verdachte geen verantwoordelijkheid nam voor zijn daden en dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend was.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001929-12
Uitspraak d.d.: 29 juni 2016
TEGENSPRAAK
Promis

Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Utrecht van 3 april 2012 met parketnummer 16-994012-10 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1958] ,
volgens het GBA ingeschreven te [plaats 1] , [adres 1] ,
volgens eigen opgave wonende te [woonplaats] , [adres 2] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 6 mei 2014, 22 april 2015, 1 juni 2016 en 29 juni 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I). Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadslieden,
mr. F.H.H. Sijbers en mr. L.H.E. Møller, naar voren is gebracht.
Beslissingen op de stelling van de verdediging omtrent het niet onbevooroordeeld zijn van het hof
De verdediging heeft betoogd dat de inhoud van het arrest tegen de medeverdachte,
[medeverdachte] , er bij verdachte tot heeft geleid dat er bij hem een objectief gerechtvaardigde vrees bestaat voor vooringenomenheid van het hof. Daarbij is van belang dat het hof in de zaak van de medeverdachte [medeverdachte] tot bewezenverklaring is gekomen van feiten die ook aan verdachte ten laste worden gelegd. Die bewezenverklaring is bovendien gevolgd tegen de achtergrond dat het hof kennis heeft genomen van de juridische verweren die namens verdachte met betrekking tot de bewezenverklaring zijn gevoerd. Voorts heeft het hof in het arrest tegen de medeverdachte [medeverdachte] opgenomen dat het hof ervan uit gaat dat de medeverdachte [medeverdachte] op instructie handelde. De enige persoon die bevoegd was en in staat was de medeverdachte, [medeverdachte] , instructies te geven, was verdachte.
Verdachte, zo stelt nog steeds de verdediging, ziet zich aldus geconfronteerd met een kamer die zich al heeft uitgelaten over de vraag of de feiten in dit dossier te kwalificeren zijn als strafbare feiten, de hoogte van het fiscale nadeel en over de schuldvraag of verdachte feitelijke leiding aan die strafbare feiten heeft gegeven.
Het hof overweegt als volgt.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag ter bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens een verdachte een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij de verzoeker bestaande vrees voor een dergelijke vooringenomenheid objectief gerechtvaardigd is.
Op grond van vaste jurisprudentie van het Europees Hof voor de rechten van de mens en van de Hoge Raad der Nederlanden is het enkele feit dat een rechterlijk college in een bepaalde samenstelling uitspraak heeft gedaan tegen een medeverdachte, onvoldoende om aan te nemen dat die samenstelling bevooroordeeld is of de schijn daarvan heeft gewekt, ook niet als daarbij verdachte wordt genoemd en zijn aandeel nader is gespecificeerd. Het behoort immers tot de normale, wettelijke taak van de rechter die heeft te beslissen over de in de artikelen 348 en 350 van het Wetboek van Strafvordering vermelde vragen, dat hij daarbij slechts oordeelt op de grondslag van hetgeen aan de verdachte is tenlastegelegd en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting dienaangaande, en dat hij, hetgeen hij is te weten gekomen of heeft beslist in een andere zaak tegen een andere verdachte daarbij buiten beschouwing laat.
Het hof heeft onderhavige zaak enkel beoordeeld op hetgeen in deze zaak aan verdachte is tenlastegelegd en hetgeen tijdens het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gebracht. Bovendien heeft het hof in de zaak van de medeverdachte [medeverdachte] zich niet uitgelaten over de rol van verdachte of diens aandeel in deze zaak.

Beslissingen op de verzoeken van de verdediging

De verdediging heeft bij pleidooi verzocht om de navolgende personen [getuige 1] , [getuige 2] , [getuige 3] , [getuige 4] , [getuige 5] , [getuige 6] , [getuige 7] , [getuige 8] , [getuige 9] en [getuige 10] als getuigen te horen. Voorts heeft de verdediging verzocht om de stukken met betrekking tot het TPO/SO-overleg en een plan van aanpak aan het dossier toe te voegen.
Ten aanzien van de verzoeken tot het horen van de genoemde personen als getuige overweegt het hof dat de motivering van het verzoek niet anders is dan destijds op de zitting van 6 mei 2014. Het hof zal het verzoek tot het horen van deze getuigen afwijzen, nu het gelet op de motivering van het verzoek, niet valt in te zien waarover de verdediging de getuigen wil bevragen waarvan de beantwoording van belang is voor enig door het hof in de onderhavige zaak te nemen beslissing. Het hof ziet derhalve de noodzaak niet om deze getuigen alsnog te horen.
Ten aanzien van de verzochte stukken met betrekking tot het TPO/SO-overleg overweegt het hof dat het hof gelet op de motivering van het verzoek niet is gebleken van de noodzaak om deze stukken aan het dossier toe te voegen. Het hof zal dit verzoek derhalve afwijzen.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is -na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg- tenlastegelegd dat:
1:
hij op of omstreeks 31 maart 2008 en/of 19 juni 2009 en/of 26 juni 2009,
althans op een (of meer) tijdstip(pen) in het jaar 2008 en/of 2009, te
Amersfoort en/of Heerlen, in elk geval in Nederland,
(telkens) opzettelijk, tezamen en in vereniging met (een) anderen, althans alleen, (een) bij de Belastingwet voorziene aangifte, als bedoeld in de
Algemene Wet inzake rijksbelastingen,
te weten (een) aangifte(n) voor de Inkomstenbelasting Premie Volksverzekering over de jaren 2006 en/of 2007, op naam van verdachte, onjuist en/of onvolledig heeft/hebben gedaan, althans laten doen,
immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) voornoemd
(telkens) opzettelijk op het bij de Inspecteur der belastingen te Amersfoort
en/of Heerlen, althans bij de Belastingdienst ingeleverde aangiftebiljet(ten) Inkomstenbelasting Premie Volksverzekeringen 2006 en/of 2007 (telkens)
valselijk en/of in strijd met de waarheid
- (een) te la(a)g(e) bedrag(en), in elk geval (een) onjuist(e) bedrag(en),
aan box 2 Inkomen uit aanmerkelijk belang
aangegeven/opgegeven, althans doen en/of laten aangeven/opgeven
zulks terwijl dat feit (telkens) ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven;
2:
[bedrijf 1] BV in of omstreeks de periode van 16 februari 2006 tot
2 maart 2010 te Soest en/of Zeist en/of [plaats 7] (OV), althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, (telkens)
(een deel van) de (bedrijfs-)administratie ten name van [bedrijf 1] B.V. - zijnde (dat deel van) die (bedrijfs-)administratie (telkens) een samenstel van
geschriften dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen -
valselijk heeft opgemaakt of vervalst -, immers heeft zij, [bedrijf 1] BV, (telkens) tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen,
toen daar (telkens) opzettelijk valselijk en in strijd met de waarheid
- zakelijk weergegeven - in (dat deel van ) die (bedrijfs-)administratie
opgenomen en/of verwerkt acht, althans een of meer (valse/vervalste)
factu(u)r(en), volgens factuuropdruk (telkens) afkomstig van [bedrijf 2] B.V. (D-1-018, D-1-019, D-1-020 , D-1-021, D-1-003-d + D-1-022, D-1-003-e + D-1-023), (telkens) ter zake van de levering van goederen en/of
het verrichten van diensten, terwijl de levering van goederen en/of het
verrichten van diensten zoals op de factu(u)r(en) voornoemd vermeld, in werkelijkheid (telkens)niet, althans niet volledig, hebben/heeft plaatsgevonden, (immers, op die factu(u)r(en) was (telkens) in strijd met de waarheid als werkomschrijving opgenomen ' [bedrijf te plaats] ' en/of in strijd met de waarheid als tenaamstelling opgenomen ' [bedrijf 1] BV')
zulks (telkens) met het oogmerk om die/dat geschrift en/of samenstel van geschriften als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken zulks terwijl hij, verdachte, feitelijke leiding heeft gegeven aan die gedragingen;
3:
[bedrijf 3] B.V. in of omstreeks de periode van 2 oktober 2007 tot
2 maart 2010 te Naarden en/of Zeist, althans in Nederland, tezamen en in
vereniging met (een) ander(en), althans alleen, (telkens), (een deel van) de (bedrijfs)administratie ten name van [bedrijf 3] BV - zijnde (dat
deel van) die (bedrijfs-)administratie (telkens) een samenstel van een
geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk
heeft opgemaakt of vervalst -, immers heeft zij, [bedrijf 3] B.V., (telkens) tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen,
toen daar (telkens) opzettelijk valselijk en in strijd met de waarheid
-zakelijk weergegeven- in (dat deel van ) die (bedrijfs-)administratie
opgenomen en/of verwerkt een (valse/vervalste) factuur, volgens factuuropdruk (telkens) afkomstig van Bouw- en Aannemingsbedrijf [bedrijf 4] BV (D-3-039) (telkens) ter zake van de levering van goederen en/of het verrichten van diensten, terwijl de levering van goederen en/of het verrichten van diensten zoals op de factuur voornoemd vermeld, in werkelijkheid (telkens)niet, althans niet volledig, hebben/heeft plaatsgevonden, (immers, op die factu(u)r(en) was (telkens) in strijd met de waarheid als werkomschrijving opgenomen 'keuken voor project [bedrijf 3] te Utrecht' en/of in strijd met de waarheid als tenaamstelling opgenomen ' [bedrijf 3] B.V.')
zulks (telkens) met het oogmerk om die/dat geschrift en/of samenstel van geschriften als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken zulks terwijl hij, verdachte, feitelijke leiding heeft gegeven aan die gedragingen;
4:
[bedrijf 5] B.V. in of omstreeks de periode van 17 maart 2006 tot
2 maart 2010 te Amerongen en/of Zeist, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, (telkens) (een deel van) de
(bedrijfs-)administratie ten name van [bedrijf 5] B.V. - zijnde
(dat deel van) die (bedrijfs-)administratie (telkens) een samenstel van een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt of vervalst -, immers heeft zij, [bedrijf 5] B.V., (telkens) tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, toen daar (telkens) opzettelijk valselijk en in strijd met de waarheid -zakelijk weergegeven- in (dat deel van ) die (bedrijfs-)administratie opgenomen en/of verwerkt een (valse/vervalste) factuur, volgens factuuropdruk (telkens) afkomstig van Bouw- en Aannemingsbedrijf [bedrijf 4] BV (D-2-1055, D-2-1056, D-2-1057, D-2-1058, D-2-1059, D-2-1060, D-2-1061, D-2-1062, D-2-1063, D-2-1064, D-2-1065, D-2-1066, D-2-1067, D-2-1068, D-2-1069, D-2-1070, D-2-1071, D-2-1072, D-2-1073, D-2-1074, D-2-1075, D-2-1076, D-2-1077, D-2-1078, D-2-1079)
(telkens) ter zake van de levering van goederen en/of het verrichten van diensten, terwijl de levering van goederen en/of het verrichten van diensten zoals op de factuur voornoemd vermeld, in werkelijkheid (telkens)niet, althans niet volledig, hebben/heeft plaatsgevonden, (immers, op die factu(u)r(en) was (telkens) in strijd met de waarheid als werkomschrijving opgenomen 'de verbouwing en renovatie van het [huis] te [plaats 2] ' en/of in strijd met de waarheid als tenaamstelling opgenomen ' [bedrijf 5] B.V.')
zulks (telkens) met het oogmerk om die/dat geschrift en/of samenstel van geschriften als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken zulks terwijl hij, verdachte, feitelijke leiding heeft gegeven aan die gedragingen;
5:
[bedrijf 6] B.V. in of omstreeks de periode van 20 februari 2006 tot 2 maart 2010 te Naarden en/of Zeist, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met
(een) ander(en), althans alleen, (telkens) een of meerdere geschrift(en) te
weten, (telkens) (een deel van) de (bedrijfs-)administratie ten name van
[bedrijf 6] B.V. - zijnde (dat deel van) die (bedrijfs-)administratie (telkens)
een samenstel van een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit
te dienen - valselijk heeft opgemaakt of vervalst -, immers heeft zij, [bedrijf 6] B.V., (telkens) tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans
alleen, toen daar (telkens) opzettelijk valselijk en in strijd met de waarheid
-zakelijk weergegeven- in (dat deel van ) die (bedrijfs-)administratie
opgenomen en/of verwerkt zes, althans een of meer (valse/vervalste) factu(u)r(en), volgens factuuropdruk (telkens) afkomstig van [naam ontwerpstudio] B.V. (D-2-4000, D-2-4001, D-2-4002, D-2-4003, D-2-4004, D-2-4008)
(telkens) ter zake van de levering van goederen en/of het verrichten van
diensten en/of onkosten, terwijl de levering van goederen en/of het
verrichten van diensten zoals op de factu(u)r(en) voornoemd vermeld, in werkelijkheid (telkens)niet, althans niet volledig, hebben/heeft plaatsgevonden, (immers, op die factu(u)r(en) was (telkens) in strijd met de waarheid als werkomschrijving opgenomen 'advieswerkzaamheden ten behoeve van 20 woningen te [plaats 3] ' en/of in strijd met de waarheid als tenaamstelling
opgenomen ' [bedrijf 6] B.V.')
zulks (telkens) met het oogmerk om die/dat geschrift en/of samenstel van geschriften als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken zulks terwijl hij, verdachte, feitelijke leiding heeft gegeven aan die gedragingen;
6:
[bedrijf 7] B.V. in of omstreeks de periode van 1 november 2006 tot
1 oktober 2007, te Utrecht en/of Heerlen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
(telkens) opzettelijk (een) bij de Belastingwet voorziene aangifte, als
bedoeld in de Algemene Wet op inzake rijksbelastingen,
te weten (een) aangifte(n) voor de Omzetbelasting over de aaneengesloten periode(n) van oktober 2006 tot en met augustus 2007 ten name van [bedrijf 7] BV
onjuist en/of onvolledig heeft gedaan, immers heeft zij, verdachte, voornoemd
en/of haar mededader(s) (telkens) opzettelijk op de bij de Inspecteur der
belastingen of de Belastingdienst te Utrecht en/of Heerlen ingeleverde aangiftebiljet(ten) omzetbelasting over genoemd(e) periode(n) (telkens) een
onjuist bedrag aan voorbelasting althans een onjuist bedrag aan
omzetbelasting opgegeven, door de omzetbelasting vermeld op de factu(u)r(en)
(D-2-2042, D-2-2043, D-2-2044, D-2-2045, D-2-2046, D-2-2047, D-2-2048,
D-2-2049, D-2-2050, D-2-2051) afkomstig van Bouw en Aannemingsbedrijf
[bedrijf 4] B.V., op te nemen in die aangifte(n), terwijl die factu(u)r(en) geen betrekking hadden op [bedrijf 7] B.V. en/of op werkzaamheden die ten behoeve van [bedrijf 7] B.V. waren verricht
zulks terwijl dat feit (telkens) ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven zulks terwijl hij, verdachte, feitelijke leiding heeft gegeven aan die gedragingen;
7:
[bedrijf 5] B.V. (onderdeel van de Fiscale Eenheid [bedrijf 8] BV, [bedrijf 10] BV, c.s.) in of omstreeks de periode van 1 april 2006 tot en met 1 december 2006, te Utrecht en/of Heerlen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging, althans alleen,
(telkens) opzettelijk (een) bij de Belastingwet voorziene aangifte, als
bedoeld in de Algemene Wet inzake rijksbelastingen,
te weten (een) aangifte(n) voor de Omzetbelasting over de aaneengesloten periode(n) maart 2006 tot en met juli 2006 en/of oktober 2006 ten name van
[bedrijf 5] B.V. (onderdeel van de Fiscale Eenheid [bedrijf 8] BV, [bedrijf 10] BV, c.s.)
onjuist en/of onvolledig heeft gedaan, immers heeft zij, verdachte, voornoemd
en/of haar mededader(s) (telkens) opzettelijk op de bij de Inspecteur der
belastingen of de Belastingdienst te Utrecht en/of Heerlen ingeleverde aangiftebiljet(ten) omzetbelasting over genoemd(e) periode(n) (telkens) een
onjuist bedrag aan voorbelasting althans een onjuist bedrag aan omzetbelasting opgegeven, door de omzetbelasting vermeld op de factu(u)r(en) (D-2-1055,
D-2-1056, D-2-1057, D-2-1058, D-2-1059, D-2-1060, D-2-1061, D-2-1062,
D-2-1063, D-2-1064, D-2-1065, D-2-1066, D-2-1066, D-2-1067, D-2-1068,
D-2-1069, D-2-1070, D-2-1071, D-2-1072, D-2-1073, D-2-1074, D-2-1075,
D-2-1076, D-2-1077, D-2-1078, D-2-1079) afkomstig van Bouw en Aannemingsbedrijf [bedrijf 4] B.V., op te nemen in die aangifte(n), terwijl die factu(u)r(en) geen betrekking hadden op [bedrijf 5] B.V. (onderdeel van de Fiscale Eenheid [bedrijf 8] BV, [bedrijf 10] BV, c.s.), en/of op werkzaamheden die ten behoeve van [bedrijf 5] B.V. (onderdeel van de Fiscale Eenheid [bedrijf 8] BV, [bedrijf 10] BV, c.s.) waren verricht
zulks terwijl dat feit (telkens) ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven zulks terwijl hij, verdachte, feitelijke leiding heeft gegeven aan die gedragingen;
8:
hij op of omstreeks 29 april 2010, althans in april 2010, te Utrecht en/of Amersfoort en/of Heerlen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging, althans alleen, (telkens) opzettelijk (een) bij de Belastingwet voorziene aangifte, als
bedoeld in de Algemene Wet inzake rijksbelastingen,
te weten (een) aangifte(n) voor de Omzetbelasting over de periode van maart 2010 ten name van [verdachte] Beheer,
onjuist en/of onvolledig heeft gedaan, althans laten doen, immers heeft hij, verdachte, voornoemd en/of zijn mededader(s) (telkens) opzettelijk op het bij de Inspecteur der belastingen of de Belastingdienst te Utrecht en/of Amersfoort en/of Heerlen ingeleverde aangiftebiljet(ten) omzetbelasting over genoemd(e) periode(n) (telkens) een te laag belastbaar bedrag, althans (telkens) een te laag bedrag
aan omzetbelasting opgegeven, althans laten opgeven,
immers heeft hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) de omzetbelasting betrekking hebbende op de verkoop van zijn zeiljacht aan [bedrijf 11] B.V. te [plaats 6] (D-6-002), niet opgenomen, althans laten opnemen, in die aangifte(n),
zulks terwijl dat feit (telkens) ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie

Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft ter terechtzitting betoogd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vervolging ten aanzien van de onder 1 tot en met 7 ten laste gelegde feiten. De verdediging heeft daartoe aangevoerd dat op 6 juli 2009 namens verdachte zowel objectief als subjectief gezien een vrijwillige melding is gedaan van de onder 1 tot en met 7 ten laste gelegde feiten. Deze melding dient gekwalificeerd te worden als vrijwillige verbetering in de zin van artikel 69, derde lid, van de Algemene Wet inzake Rijksbelastingen (hierna: AWR).
Ter onderbouwing van dit standpunt heeft de verdediging aangevoerd dat pas op 3 juli 2009 door [medeverdachte] aan verdachte werd medegedeeld dat er foute boekingen in de administratie zaten met betrekking tot een aantal privéverbouwingen van verdachte die zakelijk waren verantwoord. Daarop volgde een gesprek met Deloitte.
Op 6 juli 2009 werd door de heer [betrokkene] van Deloitte contact opgenomen met de Belastingdienst en er heeft die dag nog een gesprek plaatsgevonden tussen de heer [betrokkene] van Deloitte (namens de [bedrijf 9] ) en de Belastingdienst, waarbij door de heer [betrokkene] melding is gemaakt van het feit dat verkeerde boekingen in de fiscale aangiften waren verwerkt, maar dat dit gecorrigeerd zou worden nadat de omvang van de verkeerde boekingen onderzocht was. De voorlopige bevindingen van Deloitte zijn per fax op 10 juli 2009 aan de Belastingdienst meegedeeld. Voorts hebben de leden van het fiscale controleteam ten overstaan van de rechter-commissaris verklaart dat zij verdachte bewust in het ongewisse hebben gehouden van het feit dat op 1 juli 2009 reeds het besluit was genomen om de zaak strafrechtelijk aan te melden.
De melding van 6 juli 2009, zo stelt de verdediging, dient gezien te worden als een vrijwillige verbetering in de zin van artikel 69, derde lid, AWR, welk artikel ziet op de inkeerregeling in het kader van een strafvervolging. Voor toepassing van artikel 69, derde lid, AWR gaat het er niet om of de autoriteiten de omissies op het spoor waren. Het gaat erom of de inkeerder redelijkerwijs moest vermoeden dat de autoriteiten hem op het spoor zijn. Derhalve is voor een geslaagd beroep op artikel 69, derde lid, AWR niet doorslaggevend of reeds een boekenonderzoek is aangevangen.
Standpunt van de advocaat-generaal
De Hoge Raad heeft in het arrest van 30 maart 2010, NJ 2010, 199 bepaald dat niet beslissend is of de belastingplichtige - subjectief gezien - ten tijde van de verbetering van een door hem gedane aangifte vermoedde dat ambtenaren van de Belastingdienst op het spoor zouden komen van de onjuistheid of onvolledigheid van die aangifte, maar of hij - objectief gezien - op dat moment redelijkerwijs moest vermoeden dat die ambtenaren met de onjuistheid of de onvolledigheid van die aangifte bekend waren of bekend zouden worden.
Op 24 juni 2009 heeft de belastingdienst een boekenonderzoek aangekondigd. Daarbij zijn door de belastingdienst onjuiste facturen aangetroffen. Op dat moment heeft verdachte redelijkerwijs moeten vermoeden dat een of meer van de bij de controle betrokken belastingambtenaren met de onjuistheid of de onvolledigheid van de op die facturen berustende aangiften bekend zouden worden. Op 6 juli 2009 heeft Deloitte aan de belastingdienst gemeld dat er foute boekingen in de administratie zijn gedaan. Het beroep op inkeer dient derhalve te worden afgewezen.
Oordeel van het hof
Het hof stelt vast dat op 16 april 2008, in het kader van het landelijk onderzoek Nokvorst, door de Belastingdienst een oriënterend onderzoek naar de aangiften inkomstenbelasting van verdachte is aangekondigd. Het doel van dit oriënterend onderzoek was om inzicht te krijgen in de belangen die verdachte had in verschillende rechtspersonen en vastgoedtransacties waarbij verdachte van 2003 tot en met 2007 betrokken was.
De verkoop van het pand aan de [adres 3] te [plaats 7] , waarop het onder feit 2
tenlastegelegde ziet, was onderdeel van dit oriënterend onderzoek. Bij brief van
9 februari 2009 is door de Belastingdienst aan de belastingadviseur van verdachte aangekondigd dat een regulier onderzoek zal worden ingesteld. Daarbij is om gegevens verzocht waaronder kopieën van de facturen die verdachte heeft ontvangen inzake de afbouwverplichting. Op 24 juni 2009 is door de Belastingdienst aan [bedrijf 8] BV, [bedrijf 1] BV en [bedrijf 7] BV meegedeeld dat een boekenonderzoek wordt ingesteld. Vervolgens zijn op 1 juli 2009 diverse audit-files bij onderdelen van het [bedrijf 9] opgehaald en zijn werkafspraken gemaakt over het verstrekken van de ordners betreffende de panden waarvoor de onderzoeken aangekondigd waren. De bedoeling was deze ordners op 7 juli 2009 in te zien. Op 6 juli 2009 wordt door de heer [betrokkene] van Deloitte - namens verdachte – verzocht om overleg met de Belastingdienst dat diezelfde dag plaatsvindt. Door Deloitte wordt in dit overleg medegedeeld dat zij op 3 juli 2009 zijn ingelicht door de administrateur van het [bedrijf 9] , [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte] ), dat verkeerde boekingen in de administratie van het [bedrijf 9] zijn gedaan; het gaat om aanzienlijke bedragen. Per brief van 16 juli 2009 wordt door de Belastingdienst aan Deloitte meegedeeld dat van vrijwillige verbetering geen sprake kan zijn.
Ten overvloede merkt het hof op dat op 22 juni 2009 door [ambtenaar] , controlerend ambtenaar bij de Belastingdienst, een derdenonderzoek is gestart bij Bouw- en Aannemingsbedrijf [bedrijf 4] BV. Tijdens dit onderzoek is aan [ambtenaar] aangeboden de originele administratieve bescheiden mee te nemen naar de Belastingdienst, hetgeen [ambtenaar] heeft gedaan.
Voor de beoordeling van de kans van slagen van een beroep op artikel 69, derde lid, AWR
is niet beslissend of de belastingplichtige - subjectief gezien - ten tijde van de verbetering van een door hem gedane aangifte vermoedde dat ambtenaren van de Belastingdienst op het spoor zouden komen van de onjuistheid of de onvolledigheid van die aangifte, maar of hij - objectief gezien - op dat moment redelijkerwijs moest vermoeden dat die ambtenaren met de
onjuistheid of de onvolledigheid van die aangifte bekend waren of bekend zouden worden.
Gelet op bovenstaande feiten en omstandigheden is het hof van oordeel dat op 6 juli
2009 geen sprake meer kon zijn van vrijwillige verbetering in de zin van artikel 69, derde
lid, AWR. Ruim een jaar nadat het oriënterend boekenonderzoek was aangekondigd, is door
Deloitte melding gemaakt van verkeerde boekingen in de administratie van het [bedrijf 9] . Het boekenonderzoek was toen reeds in volle gang, de Belastingdienst was in het bezit van diverse audit-files van het [bedrijf 9] en er waren werkafspraken gemaakt over het ophalen van ordners betreffende de panden waarnaar onderzoek werd gedaan. Als directeur van het [bedrijf 9] moest verdachte dus op 6 juli 2009 redelijkerwijs vermoeden dat de ambtenaren van de Belastingdienst met de verkeerde boekingen bekend waren of bekend zouden worden. Dit staat aan een geslaagd beroep op artikel 69, derde lid, AWR in de weg. Het hof is dan ook van oordeel dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging.

Het proces-verbaal opgenomen onder V01-5a

Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht dit proces-verbaal uit te sluiten van het bewijs, omdat nagelaten is verdachte voorafgaand aan dit verhoor de cautie te geven en het verhoor op misleidende wijze tot stand is gekomen. Het toch gebruiken van deze verklaring zou ertoe leiden dat het proces niet voldoet aan de minimumeisen als neergelegd in artikel 6 EVRM.
Standpunt van de advocaat-generaal
De Hoge Raad heeft reeds in het arrest gepubliceerd onder nummer NJ 1983/283 beslist, dat doorslaggevend is of de verdachte op de hoogte was van het feit dat hij gebruik mocht maken van zijn zwijgrecht. De rechtbank heeft dit criterium goed toegepast. De verklaring van verdachte waarin de cautie wel was gegeven, ging naadloos over in vorenbedoelde verklaring. Verdachte wist dus dat hij van zijn zwijgrecht gebruik kon maken.
Oordeel van het hof
Het hof komt na nauwkeurige kennisneming van de tussen verdachte en de verbalisanten gewisselde woorden tot de volgende beoordeling.
Het is juist, dat de verbalisanten het verhoor wilden afronden, en dat zij de tekst wilden gaan printen. Toen is er een gesprek gevolgd (hier verder aangeduid als “verhorend gesprek”), waarin verdachte een aantal feitelijke mededelingen over zijn handelwijze, in het bijzonder met betrekking tot de facturering van de werkzaamheden in [plaats 4] , heeft gedaan. Het is naar het oordeel van het hof een echt gesprek geweest, waarin de verbalisanten reageerden op verdachtes mededelingen, onder meer door nadere vragen te stellen, en verdachte daarop weer reageerde.
Het hof acht van groot belang, dat voorafgaand aan het - inmiddels op papier gezette - verhoor aan verdachte de voorgeschreven mededelingen inzake zwijgrecht en recht op rechtsbijstand zijn gedaan. Het is niet twijfelachtig, dat verdachte zich van die rechten bewust is geweest, en gedurende het verhorende gesprek heeft verdachte er zelfs nog meermalen aan gerefereerd. Het hof acht niet aannemelijk, dat de verbalisanten verdachte hebben misleid over de aard van dat gesprek, noch dat zij verdachte (bewust) in een onjuiste veronderstelling hebben laten verkeren. Verdachte, die een geestelijk volkomen volwaardige volwassene is met een lange, en lange tijd succesvolle, zakencarrière achter zich, is zich er ongetwijfeld bewust van geweest, dat hij uitlatingen deed die ter kennis kwamen van ambtenaren die bezig waren met een onderzoek naar mogelijk door hem gepleegde strafbare feiten. Hij moet bij enig nadenken ook hebben beseft, dat zijn mededelingen mogelijk zouden worden geregistreerd. Dat aan verdachte gesuggereerd zou zijn, dat mededelingen die in dit gesprek werden gedaan, niet als een afgelegde verklaring zouden gelden, acht het hof niet aannemelijk nu het proces-verbaal opgenomen onder V01-5a een woordelijke uitwerking is van het besprokene, hetwelk ook niet is betwist door de verdediging. Dat op dat moment niet direct een schriftelijk verslag van het gesprokene werd gemaakt, kan niet gelden als een aanwijzing, dat verdachtes mededelingen niet zouden worden geregistreerd en aangemerkt als onderdeel van zijn verhoor en van het strafrechtelijke onderzoek.
De verdediging heeft nog betoogd, dat de uitleg van verbalisanten, dat zij eigenlijk overvallen werden door wat verdachte in dat verhorende gesprek zei, leugenachtig zou zijn. Daarmee verenigt het hof zich niet: het is goed voorstelbaar, dat het werkelijk zo is geweest.
Het hof komt tot de slotsom, dat verdachte niet is geschaad doordat hem niet voor de voortzetting van het verhoor of het “verhorend gesprek” (nogmaals) de cautie is gegeven; hij moet dat tijdens het verhorend gesprek/verhoor nog steeds hebben geweten. Dat brengt met zich, dat noch artikel 29 van het Wetboek van Strafvordering, noch de rechten die krachtens artikel 6 EVRM de verdachte toekomen, geschonden zijn, en dat het proces-verbaal V01/5a voor het bewijs kan worden gebruikt.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Feit 1
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte feitelijk niet was betrokken bij de indiening van de aangiften inkomstenbelasting, zoals aan hem is ten laste gelegd. Derhalve kan verdachte niet als pleger worden aangemerkt. Van betrokkenheid van verdachte bij het aangifteproces is immers niet gebleken. Evenmin kan verdachte als medepleger worden aangemerkt, nu geen sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking en niet wordt voldaan aan het vereiste van dubbel opzet. De aangiften werden door een belastingadviseur gedaan en de gegevens ten behoeve van die aangiften werden door mevrouw [vrouw verdachte] , de echtgenote van verdachte, aangeleverd. Er is niet gebleken van enige betrokkenheid bij, of bemoeienis van, verdachte met het indienen van de betreffende aangiften. Daarnaast heeft de verdediging bepleit dat onjuiste facturen niet per definitie tot een onjuiste opgave van box 2 inkomen in de aangifte inkomstenbelasting leiden. Geheel subsidiair heeft de verdediging bepleit dat verdachte een pleitbaar standpunt heeft ingenomen en meer subsidiair heeft de verdediging aangevoerd dat bij verdachte het vereiste opzet ontbreekt. De verdachte dient dan ook van hetgeen hem onder 1 ten laste is gelegd te worden vrijgesproken.
Het hof overweegt als volgt.
De privéadministratie van verdachte werd door zijn echtgenote verzorgd, in die zin dat zij de administratie van [bedrijf 12] verzamelde, in een krat stopte en eens per jaar naar de accountant, de heer [accountant] , bracht zodat die de aangiften inkomstenbelasting kon verzorgen. Dat de echtgenote van verdachte zo handelde was – zoals verdachte ook zelf heeft verklaard – met medeweten van verdachte. Dat als gevolg daarvan door de boekhouder van verdachte vervolgens op grond van die ter beschikking gestelde stukken een aangifte bij de Belastingdienst zou worden gedaan namens verdachte is een logisch vervolg van dit handelen. [bedrijf 12] omvatte het privévermogen van verdachte en zijn privépanden, waaronder een pand in [plaats 7] en een woning in Frankrijk. De heer [accountant] heeft bevestigd dat hij de aangiften inkomstenbelasting voor verdachte over de jaren 2006 en 2007 heeft verzorgd.
Verdachte heeft verklaard dat facturen die in zijn privéboekhouding hadden moeten zitten in de administratie van zijn onderneming terecht zijn gekomen. Die facturen moesten privé betaald worden, maar zijn uiteindelijk door de onderneming betaald. Hoe de aan zijn privé adres in [plaats 5] verstuurde rekeningen in de boekhouding van de verschillende vennootschappen, die niet aan zijn privé adres in [plaats 5] zijn gevestigd, zijn terechtgekomen, stelt de verdachte niet te weten.
Het hof is van oordeel dat verdachte ten minste in voorwaardelijk zin zich ervan bewust moet zijn geweest dat facturen die door hem zelf betaald hadden moeten worden, in feite betaald zijn door zijn ondernemingen en dat daardoor een onjuist beeld werd geschapen van zijn werkelijke inkomen. Het hof is, gelet op het bovenstaande van oordeel dat verdachte als functioneel dader opzettelijk aangiften inkomsten belasting onvolledig heeft gedaan door daarin zijn inkomen uit aanmerkelijk belang - betreffende uitdelingen die verdachte genoot aangaande verbouwingen aan zijn privépanden - niet op te laten nemen. Het feit dat verdachte niet zelf zijn aangiften inkomstenbelasting invulde doet hieraan niet af, daar verdachte zelf verantwoordelijk is voor de inhoud van deze aangiften en voor het ter beschikking stellen van de correcte gegevens die voor het doen van de aangiften benodigd zijn.
Pleitbaar standpunt t.a.v. box 2.
De verdediging heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat het zich privé bevoordelen door facturen die door hem zelf betaald hadden moeten worden door zijn onderneming te laten betalen een pleitbaar standpunt is, nu dit immers in rekeningcourant wordt geboekt als vordering op de aandeelhouder.
Het hof overweegt hiertoe dat de facturen niet in rekening-courant zijn geboekt vòòr het moment waarop aangifte omzetbelasting werd gedaan en bovendien dat niet in het minst aannemelijk is geworden, dat ooit de bedoeling zou hebben bestaan om deze facturen in rekening-courant te boeken. In het dossier zijn immers geen aanwijzingen te vinden dat verdachte daartoe instructies heeft gegeven aan de medeverdachte [medeverdachte] (financial controller) of aan anderen.
Valsheid in geschrift (feiten 2 tot en met 5)
De verdediging heeft zich verder op het standpunt gesteld dat het opnemen van één valse factuur in een bedrijfsadministratie niet per definitie een hele bedrijfsadministratie vals maakt. Om een administratie als vals aan te merken dienen de valse bescheiden van voldoende omvang te zijn ten opzichte van de gehele administratie. Door de valse stukken moet de administratie dusdanig worden beïnvloed dat deze in zijn totaliteit de publica fides op het verkeerde been zet. Dit is niet het geval. De bedrijfsadministraties van de betreffende B.V.’s zijn derhalve niet als vals aan te merken. Verdachte dient dan ook van hetgeen hem onder de feiten 2 tot en met 5 ten laste is gelegd te worden vrijgesproken.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof stelt vast dat documenten in de bedrijfsadministratie van de vennootschappen van verdachte zijn aangetroffen die vals zijn. Uit de in het dossier aanwezige bewijsmiddelen volgt dat het in feit 2 gaat om acht facturen, in feit 4 om 25 facturen, in feit 5 om zes facturen, en alleen in feit 3 om slechts één factuur tot het overigens substantiële bedrag van
€ 121.915,50 voor de installatie van een keuken, waarbij de tenaamstelling en de werkomschrijving op de facturen niet stroken met de werkelijkheid. In een dergelijk geval is de inhoud van een factuur valselijk en in strijd met de waarheid opgemaakt. Deze facturen zijn onderdeel gaan uitmaken van de bedrijfsadministratie van diverse vennootschappen waarvan verdachte bestuurder/directeur was. Door de Hoge Raad is bij arrest van 2 november 1993 (NJ 1994, 180) geoordeeld dat een bedrijfsadministratie in haar geheel kan worden aangemerkt als een geschrift bestemd tot het bewijs van het daarin vermelde te dienen. Het opnemen van valse facturen (van welke facturen in de meeste gevallen de tenaamstelling moest worden veranderd en ook als het er slechts één is, maar wel van substantiële aard) in een bedrijfsadministratie dient naar het oordeel van het hof dan ook gekwalificeerd te worden als het valselijk opmaken van een (samenstel van) geschrift(en) in de zin van artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. Het gaat daarbij om facturen van verbouwing van een privé pand van verdachte aan de [adres 3] in [plaats 7] , een factuur voor de leverantie van een keuken in de woning van verdachte aan de [adres 4] in [plaats 5] , facturen voor de verbouwing van de privé woning van verdachte in [plaats 4] en facturen afkomstig van [naam ontwerpstudio] B.V. voor de inrichting van die woning.
Het onjuist aangifte doen van belastingaangiften (feiten 6 en 7)
De verdediging heeft betoogd dat van de in de in de tenlastelegging genoemde aangiftes, gelet op het neutraliteitsbeginsel en het gegeven dat geen Nederlandse maar Franse BTW verschuldigd was, niet gezegd kan worden dat de vennootschappen de Nederlandse aangifte omzetbelasting onjuist hebben gedaan op een wijze die ertoe strekte dat te weinig Nederlandse belasting is geheven.
De opvatting dat een aangifte die is gedaan naar aanleiding van ‘fictieve’ handel teneinde ten onrechte teruggaven van omzetbelasting te bewerkstelligen niet heeft te gelden als een bij de belastingwet voorziene aangifte als bedoeld in artikel 69, tweede lid (oud) AWR, omdat zo een aangifte niet ertoe kan strekken dat te weinig belasting wordt geheven is onjuist. Blijkens de wetsgeschiedenis is de strekking dat te weinig belasting wordt geheven niet beperkt tot de heffing ten laste van degene die zelf de verboden gedraging heeft verricht, maar dat beslissend is of die gedraging - in casu het ten onrechte claimen van belastingteruggaven - naar haar aard in het algemeen geschikt is om teweeg te brengen dat (in rekenkundige zin) onvoldoende belasting wordt geheven, vgl. HR 26 juni 2001, ECLI:NL:HR:2001:ZD2493.
De verdediging heeft (punten 87 t/m 96) betoogd, dat ter zake van de onjuiste aangiften omzetbelasting geen veroordeling zou kunnen volgen vanwege, kort gezegd, het strekkingsvereiste (de Nederlandse fiscus zou geen schade hebben geleden), alsmede in verband met het neutraliteitsbeginsel (voorkoming van concurrentieverstoring).
Het hof stelt vast dat de BTW in rekening is gebracht bij in Nederland gevestigde vennootschappen, waarvan verdachte bestuurder/directeur was.
Het betoog van de raadsman treft geen doel, omdat daarin over het hoofd wordt gezien, dat in de tenlastelegging wordt verweten, dat (feit 6) [bedrijf 7] BV en (feit 7) [bedrijf 5] BV ten onrechte omzetbelasting, op versluierde wijze in rekening gebracht door [bedrijf 4] BV voor werkzaamheden aan verdachtes woning in [plaats 4] , in mindering hebben gebracht bij de aangiften omzetbelasting. Daaraan doet niet af, dat misschien aan de privé-persoon [verdachte] niet Nederlandse, maar Franse BTW gefactureerd had moeten zijn.
Hoe men het ook wendt of keert, het door [bedrijf 7] BV en [bedrijf 5] BV in mindering brengen van BTW die die vennootschappen nooit verschuldigd zijn geweest, leidt ertoe, dat die rechtspersonen een onjuiste opgave van de verschuldigde omzetbelasting doen. Daarmee hebben noch strekkingsvereiste, noch neutraliteitsbeginsel iets van doen.
Het onjuist aangifte doen van een belastingaangifte (feit 8)
Het hof is van oordeel dat de door verdachte bepleite vrijspraak wordt weersproken door de bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van die, van de lezing van verdachte afwijkende, bewijsmiddelen te twijfelen.
Feitelijke leiding geven
Door de verdediging is daarnaast aangevoerd dat verdachte niet als feitelijke leidinggever kan worden beschouwd van de strafbare gedraging valsheid in geschrift. Verdachte had geen wetenschap of bewustzijn van dat de vermeende verboden gedraging zich voordeed. Hij heeft niet nagelaten zijn verantwoordelijkheid te nemen en heeft de strafbare gedragingen niet aanvaard. Hij kan derhalve niet worden aangemerkt als feitelijke leidinggever van valsheid in geschrift.
Evenmin kan verdachte, volgens de verdediging, aangemerkt worden als feitelijke
leidinggever van het doen van onjuiste belastingaangiften. Niet is voldaan aan de vereisten van wetenschap of bewustzijn, macht of beschikkingsbevoegdheid en aanvaarding, waardoor verdachte niet kan worden aangemerkt als feitelijke leidinggever van de ten laste gelegde aangiften omzetbelasting.
Het hof overweegt als volgt.
Bij de beantwoording van de vraag of een verdachte strafrechtelijk aansprakelijk kan worden gesteld ter zake van het feitelijke leidinggeven aan een door een rechtspersoon verrichte verboden gedraging, dient eerst te worden vastgesteld of die rechtspersoon een strafbaar feit heeft begaan. Ingeval die vraag bevestigend wordt beantwoord, komt de vraag aan de orde of kan worden bewezen dat de verdachte aan die gedraging feitelijke leiding heeft gegeven
.
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad kan een rechtspersoon aangemerkt worden als dader van een strafbaar feit indien de desbetreffende gedraging redelijkerwijs aan die rechtspersoon kan worden toegerekend. De vraag wanneer een (verboden) gedraging in redelijkheid kan worden toegerekend is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval, waartoe mede behoort de aard van de (verboden) gedraging. Belangrijk oriëntatiepunt bij de toerekening is de vraag of de gedraging heeft plaatsgevonden dan wel is verricht in de sfeer van de rechtspersoon. Hiervan zal onder andere sprake kunnen zijn wanneer het gaat om handelen of nalaten van iemand die hetzij uit hoofde van een dienstbetrekking, hetzij uit andere hoofde werkzaam is ten behoeve van de rechtspersoon, de gedraging past in de normale bedrijfsvoering van de rechtspersoon, de gedraging de rechtspersoon dienstig is geweest en de rechtspersoon erover vermocht te beschikken of de gedraging al dan niet zou plaatsvinden.
Uit het bovenstaande volgt dat derhalve een antwoord dient te worden gegeven op de vraag of [bedrijf 1] B.V., [bedrijf 6] B.V., [bedrijf 3] B.V., [bedrijf 5] B.V. en [bedrijf 7] B.V. hun bedrijfsadministratie hebben vervalst door daarin valselijk opgemaakte facturen op te nemen. Naar het oordeel van het hof is daar, gelet op de in het dossier aanwezige bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling zullen worden opgenomen, sprake van.
Nu is vastgesteld dat bovengenoemde rechtspersonen een bepaald strafbaar feit hebben begaan, komt thans aan de orde of verdachte als feitelijke leidinggever daarvoor strafrechtelijk aansprakelijk is. Bij de beoordeling daarvan moet worden vooropgesteld dat uit de taalkundige betekenis van het begrip feitelijke leidinggeven enerzijds voortvloeit dat de enkele omstandigheid dat de verdachte bijvoorbeeld bestuurder van een rechtspersoon is, op zichzelf niet voldoende is om hem aan te merken als feitelijke leidinggever aan een door die rechtspersoon begaan strafbaar feit, maar anderzijds wel een uitgangspunt is bij het beoordelen van de vraag of de directeur feitelijke leiding heeft gegeven.
Verdachte is directeur en alleen/zelfstandig bevoegd voor [bedrijf 8] B.V.
[bedrijf 8] B.V. is als bestuurder alleen/zelfstandig bevoegd voor [bedrijf 1]
B.V., [bedrijf 5] B.V., [bedrijf 7] B.V., [bedrijf 6] B.V. en [bedrijf 3] B.V. Verdachte is dus de (middellijke) bestuurder en alleen/zelfstandig bevoegd voor al deze vennootschappen. De verklaringen van zowel verdachte als zijn medeverdachte [medeverdachte] ondersteunen dit. Verdachte is eindverantwoordelijk en samen met medeverdachte [medeverdachte] , [medeverdachte] als financieel controller, belast met de bedrijfsvoering binnen bovengenoemde vennootschappen. Verdachte gaf leiding aan het personeel binnen de [bedrijf 9] en was de enige die de onroerend goed deals sloot. Getuige [getuige 11] heeft in dit verband bij de rechter-commissaris verklaard dat verdachte functioneerde als de gebruikelijke directeur
grootaandeelhouder die alle belangrijke beslissingen nam binnen de [bedrijf 9] .
Uit de verklaring van medeverdachte [medeverdachte] en de verklaring van verdachte volgt ook dat
medeverdachte [medeverdachte] sinds 2005 in loondienst is bij de [bedrijf 9] en in de
tenlastegelegde periode als financieel controller verantwoordelijk was voor de aanvragen en
het verzorgen van de financieringen. Zijn werkopdrachten kreeg medeverdachte [medeverdachte]
van verdachte en aan verdachte moest medeverdachte [medeverdachte] verantwoording afleggen.
Dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte] ook het aanspreekpunt waren wanneer er vragen
waren omtrent binnengekomen facturen, leidt het hof onder meer af uit de
verklaringen van de getuigen [getuige 12] , [getuige 11] , [getuige 13] en de verklaring van [getuige 14] afgelegd bij de raadsheer-commissaris.
Getuige [getuige 11] , werkzaam als ontwikkelaar binnen de [bedrijf 9] , heeft verklaard dat hij
wel eens facturen op zijn bureau kreeg die geen betrekking hadden op zijn werkzaamheden
of zijn projecten. Hiermee ging getuige dan naar verdachte of naar medeverdachte [medeverdachte]
. Als zij zeiden dat het akkoord was, zette getuige zijn paraaf op de factuur. Verdachte
en medeverdachte hadden vaak samen overleg, wat voor getuige een reden was ook
medeverdachte [medeverdachte] te benaderen met zijn vragen omtrent facturen die niet klopten. Zij
waren intensief bij elkaar betrokken.
Getuige [getuige 12] heeft verklaard dat de prijsafspraken met aannemer [bedrijf 4] door verdachte zelf werden gemaakt. Het was getuige duidelijk dat het om een één-tweetje tussen verdachte en [bedrijf 4] ging. Dit wordt bevestigd door verdachte; hij heeft verklaard zelf aan [bedrijf 4] de
opdracht te hebben gegeven de rekeningen betreffende de verbouwing in Frankrijk naar
Nederland te sturen en op het ‘ [huis] ’ te zetten, zijnde de vestiging van de vennootschappen van verdachte en niet zijn privé adres in [plaats 5] .
Getuige [getuige 13] , in 2008 en deels in 2009 werkzaam binnen de administratie van de [bedrijf 9]
, heeft verklaard dat grote projecten een ‘pakkie an’ waren van verdachte en
medeverdachte [medeverdachte] . Getuige diende verantwoording af te leggen aan verdachte, maar
had verder weinig contact met verdachte over zijn werk. Wanneer er wel contact was ging
dat over betalingen. Zodra er keuzes gemaakt moesten worden in verband met de liquiditeit,
bepaalde verdachte wie voor ging. Ook kwam het voor dat een factuur van een
projectleider terug kwam naar de administratie, of dat al direct duidelijk was dat die
betreffende factuur voor verdachte bestemd was en verdachte hiervoor diende te tekenen.
Waar die factuur dan uiteindelijk heen moest, werd door verdachte aangegeven.
Getuige [getuige 14] heeft verklaard dat verdachte het bedrijf leidde als een soort eenmanszaak. Het managementteam heeft wel geprobeerd enige structuur aan te brengen, maar verdachte had een broertje dood aan vergaderen. Hij bepaalde zelf hoe het moest en duldde weinig tegenspraak en zijn wil was wet. Verdachte zei: “Wie betaalt , bepaalt”. Als je het niet met hem eens was, liet hij dat nadrukkelijk blijken en kon je gaan.
Verdachte heeft zelf verklaard, dat er facturen van de ene BV naar de andere zijn gegaan, en dat facturen die bij hem privé in de boekhouding hadden moeten zitten, in de administratie van de onderneming terecht zijn gekomen. Die facturen, die dus privé betaald hadden moeten worden, zijn betaald door de onderneming.
Uit de hierboven aangehaalde verklaringen, in samenhang met genoemde bewijsmiddelen,
leidt het hof af dat verdachte in de praktijk leiding gaf aan de [bedrijf 9] . Hij was met medeverdachte [medeverdachte] het aanspreekpunt van werknemers wanneer deze vragen hadden over binnengekomen facturen en zij bepaalden op welke projecten gefactureerd diende te worden. Voorts was verdachte als bestuurder en directeur van de vennootschappen, de verantwoordelijke voor zijn personeel en gaf hij leiding aan hen.
Door in deze hoedanigheid valselijk opgemaakte/vervalste facturen op te nemen in de
bedrijfsadministratie van diverse vennootschappen heeft verdachte bewerkstelligd dat
daardoor eveneens de aangiften omzetbelasting niet conform de werkelijkheid waren. Deze
gedragingen van verdachte kunnen aan [bedrijf 1] B.V., [bedrijf 6] B.V., [bedrijf 3]
B.V., [bedrijf 5] B.V. en [bedrijf 7] B.V. worden toegerekend.
Van feitelijke leidinggeven aan de aan verdachte ten laste gelegde strafbare feiten is sprake
indien:
a. de verdachte maatregelen ter voorkoming van die gedraging achterwege heeft gelaten,
hoewel hij daartoe bevoegd en redelijkerwijs gehouden was en hij
b. bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat die gedraging zich zou voordoen, zodat
hij die gedraging opzettelijk heeft bevorderd.
Naar het oordeel van het hof heeft verdachte, gezien het vorenstaande, door zijn handelen niet alleen geen maatregelen genomen ter voorkoming van de verboden gedragingen van de rechtspersonen, maar deze gedragingen ook bevorderd. Het hof zal verdachte dan ook veroordelen voor het feitelijke leidinggeven aan het medeplegen van valsheid in geschrift door [bedrijf 1] B.V., [bedrijf 3] B.V., [bedrijf 6] B.V., en [bedrijf 5] B.V., alsmede het feitelijke leidinggeven aan het medeplegen van het opzettelijk onjuist doen van belastingaangiften voor de omzetbelasting door [bedrijf 7] B.V. en [bedrijf 5] B.V.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7 en 8 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1:
hij op
of omstreeks31 maart 2008 en
/of19 juni 2009 en
/of26 juni 2009,
althans op een (of meer) tijdstip(pen) in het jaar 2008 en/of 2009, te
Amersfoort en/of Heerlen, in elk gevalin Nederland,
(telkens
)opzettelijk,
tezamen en in vereniging met (een) anderen, althans alleen, (een
)bij de Belastingwet voorziene aangifte, als bedoeld in de
Algemene Wet inzake rijksbelastingen,
te weten
(een)aangifte
(n
)voor de Inkomstenbelasting Premie Volksverzekering over de jaren 2006 en
/of2007, op naam van verdachte,
onjuist en/ofonvolledig heeft
/hebbengedaan,
althans laten doen,
immers heeft
/hebbenhij, verdachte,
en/of zijn mededader(s) voornoemd
(telkens
)opzettelijk op
het bij de Inspecteur der belastingen te Amersfoort
en/of Heerlen, althansbij de Belastingdienst ingeleverde aangiftebiljet
(ten
)Inkomstenbelasting Premie Volksverzekeringen 2006 en
/of2007
(telkens
)
valselijk en/ofin strijd met de waarheid
-
(een)te la
(a)g
(e
)bedrag
(en
), in elk geval (een) onjuist(e) bedrag(en),
aan box 2 Inkomen uit aanmerkelijk belang
aangegeven/opgegeven,
althans doen en/of laten aangeven/opgeven
zulks terwijl dat feit
(telkens
)ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven;
2:
[bedrijf 1] BV in
of omstreeksde periode van 16 februari 2006 tot
2 maart 2010 te
Soest en/ofZeist
en/of [plaats 7] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, (telkens)
(een deel van
)de
(bedrijfs-
)administratie ten name van [bedrijf 1] B.V. - zijnde
(dat deel van
)die
(bedrijfs-
)administratie
(telkens)een samenstel van geschriften dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen -
valselijk heeft opgemaakt
of vervalst-, immers heeft zij, [bedrijf 1] BV,
(telkens
) tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen,
toen daar
(telkens
)opzettelijk valselijk en in strijd met de waarheid
- zakelijk weergegeven - in
(dat deel van
)die
(bedrijfs-
)administratie
opgenomen en
/ofverwerkt acht,
althans een of meer (valse/vervalste
)factu
(u)r
(en
), volgens factuuropdruk
(telkens
)afkomstig van [bedrijf 2] B.V. (D-1-018, D-1-019, D-1-020 , D-1-021, D-1-003-d + D-1-022,
D-1-003-e + D-1-023),
(telkens
)ter zake van de levering van goederen en
/ofhet verrichten van diensten, terwijl de levering van goederen en
/ofhet
verrichten van diensten zoals op de factu
(u)r
(en
)voornoemd vermeld, in werkelijkheid
(telkens
)niet
, althans niet volledig, hebben/heeft plaatsgevonden,
(immers, op die factu
(u)r
(en
)was
(telkens
)in strijd met de waarheid als werkomschrijving opgenomen ' [bedrijf te plaats] ' en
/ofin strijd met de waarheid als tenaamstelling opgenomen ' [bedrijf 1] BV'
)zulks
(telkens
)met het oogmerk om
die/dat
geschrift en/ofsamenstel van geschriften als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken zulks terwijl hij, verdachte, feitelijke leiding heeft gegeven aan die gedragingen;
3:
[bedrijf 3] B.V. in
of omstreeksde periode van 2 oktober 2007 tot
2 maart 2010 te
Naarden en/ofZeist,
althans in Nederland, tezamen en invereniging met (een) ander(en), althans alleen, (telkens), (een deel van
)de
(bedrijfs
)administratie ten name van [bedrijf 3] BV - zijnde
(dat
deel van
)die
(bedrijfs-
)administratie
(telkens)een samenstel van
eengeschriften dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk
heeft opgemaakt
of vervalst-, immers heeft zij, [bedrijf 3] B.V.,
(telkens) tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen,toen daar
(telkens)opzettelijk valselijk en in strijd met de waarheid
-zakelijk weergegeven- in
(dat deel van
)die
(bedrijfs-
)administratie
opgenomen en
/ofverwerkt een
(valse/vervalste
)factuur, volgens factuuropdruk
(telkens)afkomstig van Bouw- en Aannemingsbedrijf [bedrijf 4] BV (D-3-039)
(telkens)ter zake van de levering van goederen en
/ofhet verrichten van diensten, terwijl de levering van goederen en
/ofhet verrichten van diensten zoals op de factuur voornoemd vermeld, in werkelijkheid
(telkens)niet,
althans niet volledig,
hebben/heeft plaatsgevonden,
(immers, op die factu
(u
)r
(en)was
(telkens)in strijd met de waarheid als werkomschrijving opgenomen 'keuken voor project [bedrijf 3] te Utrecht' en
/ofin strijd met de waarheid als tenaamstelling opgenomen ' [bedrijf 3] B.V.'
)zulks
(telkens)met het oogmerk om
die/dat
geschrift en/ofsamenstel van geschriften als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken zulks terwijl hij, verdachte, feitelijke leiding heeft gegeven aan die gedragingen;
4:
[bedrijf 5] B.V. in
of omstreeksde periode van 17 maart 2006 tot
2 maart 2010 te
Amerongen en/ofZeist
, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, (telkens) (een deel van
)de
(bedrijfs-
)administratie ten name van [bedrijf 5] B.V. - zijnde
(dat deel van
)die
(bedrijfs-
)administratie
(telkens)een samenstel van
eengeschriften dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt
of vervalst-, immers heeft zij, [bedrijf 5] B.V.,
(telkens
) tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen,toen daar
(telkens
)opzettelijk valselijk en in strijd met de waarheid -zakelijk weergegeven- in
(dat deel van
)die
(bedrijfs-
)administratie opgenomen en
/ofverwerkt een
(valse/vervalste
)factuur, volgens factuuropdruk
(telkens
)afkomstig van Bouw- en Aannemingsbedrijf [bedrijf 4] BV (D-2-1055, D-2-1056, D-2-1057, D-2-1058, D-2-1059, D-2-1060, D-2-1061, D-2-1062, D-2-1063, D-2-1064, D-2-1065, D-2-1066, D-2-1067, D-2-1068, D-2-1069, D-2-1070, D-2-1071, D-2-1072, D-2-1073, D-2-1074, D-2-1075, D-2-1076, D-2-1077, D-2-1078, D-2-1079)
(telkens
)ter zake van de levering van goederen en
/ofhet verrichten van diensten, terwijl de levering van goederen en
/ofhet verrichten van diensten zoals op de factuur voornoemd vermeld, in werkelijkheid
(telkens
)niet
, althans niet volledig, hebben/heeft plaatsgevonden,
(immers, op die factu
(u)r
(en
)was
(telkens
)in strijd met de waarheid als werkomschrijving opgenomen 'de verbouwing en renovatie van het [huis] te Zeist' en
/ofin strijd met de waarheid als tenaamstelling opgenomen ' [bedrijf 5] B.V.'
)zulks
(telkens
)met het oogmerk om
die/dat
geschrift en/ofsamenstel van geschriften als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken zulks terwijl hij, verdachte, feitelijke leiding heeft gegeven aan die gedragingen;
5:
[bedrijf 6] B.V. in
of omstreeksde periode van 20 februari 2006 tot 2 maart 2010 te
Naarden en/ofZeist,
althans in Nederland, tezamen en in vereniging met(een) ander(en), althans alleen, (telkens)een of meerdere geschrift(en) te
weten, (telkens) (een deel van
)de
(bedrijfs-
)administratie ten name van
[bedrijf 6] B.V. - zijnde
(dat deel van
)die
(bedrijfs-
)administratie
(telkens)
een samenstel van
eengeschriften dat bestemd was om tot bewijs van enig feit
te dienen - valselijk heeft opgemaakt
of vervalst-, immers heeft zij, [bedrijf 6] B.V.,
(telkens
) tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans
alleen,toen daar
(telkens
)opzettelijk valselijk en in strijd met de waarheid
-zakelijk weergegeven- in
(dat deel van
)die
(bedrijfs-
)administratie
opgenomen en
/ofverwerkt zes,
althans een of meer (valse/vervalste
)factu
(u)r
(en
), volgens factuuropdruk
(telkens
)afkomstig van [naam ontwerpstudio] B.V. (D-2-4000, D-2-4001, D-2-4002, D-2-4003, D-2-4004, D-2-4008)
(telkens
)ter zake van de levering van goederen en
/ofhet verrichten van
diensten
en/of onkosten, terwijl de levering van goederen en
/ofhet
verrichten van diensten zoals op de factu
(u)r
(en
)voornoemd vermeld, in werkelijkheid
(telkens
)niet,
althans niet volledig, hebben/heeft plaatsgevonden,
(immers, op die factu
(u)r
(en
)was
(telkens
)in strijd met de waarheid als werkomschrijving opgenomen 'advieswerkzaamheden ten behoeve van 20 woningen te Elst' en
/ofin strijd met de waarheid als tenaamstelling
opgenomen ' [bedrijf 6] B.V.'
)
zulks
(telkens
)met het oogmerk om
die/dat
geschrift en/ofsamenstel van geschriften als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken zulks terwijl hij, verdachte, feitelijke leiding heeft gegeven aan die gedragingen;
6:
[bedrijf 7] B.V. in
of omstreeksde periode van 1 november 2006 tot
1 oktober 2007
, te Utrecht en/of Heerlen, althansin Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,(telkens
)opzettelijk
(een
)bij de Belastingwet voorziene aangifte, als
bedoeld in de Algemene Wet
opinzake rijksbelastingen,
te weten
(een)aangifte
(n
)voor de Omzetbelasting over de aaneengesloten periode
(n
)van oktober 2006 tot en met augustus 2007 ten name van [bedrijf 7] BV
onjuist
en/of onvolledigheeft gedaan, immers heeft zij, verdachte, voornoemd
en/of haar mededader(s) (telkens
)opzettelijk op de bij
de Inspecteur derbelastingen ofde Belastingdienst
te Utrecht en/of Heerleningeleverde aangiftebiljet
(ten
)omzetbelasting over genoemd
(e
)periode
(n
) (telkens
)een
onjuist bedrag aan voorbelasting
althans een onjuist bedrag aanomzetbelastingopgegeven, door de omzetbelasting vermeld op de factu(u)r(en)
(D-2-2042, D-2-2043, D-2-2044, D-2-2045, D-2-2046, D-2-2047, D-2-2048,
D-2-2049, D-2-2050, D-2-2051) afkomstig van Bouw en Aannemingsbedrijf
[bedrijf 4] B.V., op te nemen in die aangifte
(n
), terwijl die factu
(u)r
(en
)geen betrekking hadden op [bedrijf 7] B.V. en
/ofop werkzaamheden die ten behoeve van [bedrijf 7] B.V. waren verricht
zulks terwijl dat feit
(telkens
)ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven zulks terwijl hij, verdachte, feitelijke leiding heeft gegeven aan die gedragingen;
7:
[bedrijf 5] B.V. (onderdeel van de Fiscale Eenheid [bedrijf 8] BV, [bedrijf 10] BV, c.s.) in
of omstreeksde periode van 1 april 2006 tot en met 1 december 2006,
te Utrecht en/of Heerlen, althansin Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
(telkens
)opzettelijk
(een
)bij de Belastingwet voorziene aangifte, als
bedoeld in de Algemene Wet inzake rijksbelastingen,
te weten
(een
)aangifte
(n)voor de Omzetbelasting over de aaneengesloten periode
(n)maart 2006 tot en met juli 2006 en/of oktober 2006 ten name van
[bedrijf 5] B.V. (onderdeel van de Fiscale Eenheid [bedrijf 8] BV, [bedrijf 10] BV, c.s.)
onjuist
en/of onvolledigheeft gedaan, immers heeft zij, verdachte, voornoemd
en/of haar mededader(s) (telkens
)opzettelijk op de bij de
Inspecteur der
belastingen of deBelastingdienst
te Utrecht en/of Heerleningeleverde aangiftebiljet
(ten
)omzetbelasting over genoemd
(e
)periode
(n
) (telkens
)een
onjuist bedrag aan voorbelasting
althans een onjuist bedrag aan omzetbelastingopgegeven, door de omzetbelasting vermeld op de factu
(u)r
(en
)(D-2-1055,
D-2-1056, D-2-1057, D-2-1058, D-2-1059, D-2-1060, D-2-1061, D-2-1062,
D-2-1063, D-2-1064, D-2-1065, D-2-1066, D-2-1066, D-2-1067, D-2-1068,
D-2-1069, D-2-1070, D-2-1071, D-2-1072, D-2-1073, D-2-1074, D-2-1075,
D-2-1076, D-2-1077, D-2-1078, D-2-1079) afkomstig van Bouw en Aannemingsbedrijf [bedrijf 4] B.V., op te nemen in die aangifte
(n
), terwijl die factu
(u)r
(en
)geen betrekking hadden op [bedrijf 5] B.V. (onderdeel van de Fiscale Eenheid [bedrijf 8] BV, [bedrijf 10] BV, c.s.), en
/ofop werkzaamheden die ten behoeve van [bedrijf 5] B.V. (onderdeel van de Fiscale Eenheid [bedrijf 8] BV, [bedrijf 10] BV, c.s.) waren verricht
zulks terwijl dat feit
(telkens
)ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven zulks terwijl hij, verdachte, feitelijke leiding heeft gegeven aan die gedragingen;
8:
hij op of omstreeks 29 april 2010
, althans in april 2010, te Utrecht en/of Amersfoort en/of Heerlen, althansin Nederland,
tezamen en in vereniging, althans alleen, (telkens)opzettelijk
(een
)bij de Belastingwet voorziene aangifte, als
bedoeld in de Algemene Wet inzake rijksbelastingen,
te weten
(een
)aangifte
(n)voor de Omzetbelasting over de periode van maart 2010 ten name van [bedrijf 12] ,
onjuist en/ofonvolledig heeft gedaan,
althans laten doen,immers heeft hij, verdachte, voornoemd
en/of zijn mededader(s) (telkens)opzettelijk op het bij de Inspecteur der belastingen of de Belastingdienst te Utrecht en/of Amersfoort en/of Heerlen ingeleverde aangiftebiljet
(ten)omzetbelasting over genoemd
(e
)periode
(n) (telkens)een te laag belastbaar bedrag,
althans (telkens) een te laag bedrag
aan omzetbelasting opgegeven,
althans laten opgeven,immers heeft hij, verdachte,
en/of zijn mededader(s)de omzetbelasting betrekking hebbende op de verkoop van zijn zeiljacht aan [bedrijf 11] B.V. te [plaats 6] (D-6-002), niet opgenomen,
althans laten opnemen,in die aangifte(n),
zulks terwijl dat feit
(telkens)ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onvolledig doen, terwijl het feit er toe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd.
Het onder 2, 3, 4 en 5 bewezen verklaarde levert op:
telkens:
valsheid in geschrift, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging.
Het onder 6 en 7 bewezen verklaarde levert op:
telkens:
opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onvolledig doen, terwijl het feit er toe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd.
Het onder 8 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onvolledig doen, terwijl het feit er toe strekt dat te weinig belasting wordt geheven.
Strafuitsluitingsgrond
De verdediging heeft ter terechtzitting ten aanzien van de feiten 2 tot en met 5 betoogd dat door de verplichting van artikel 52 AWR de vennootschappen van Kroon gedwongen waren de valse facturen op te nemen in de administratie, en dat daardoor deze vennootschappen zouden handelen op grond van een op hen rustende rechtsplicht; een en ander zou leiden tot toepasselijkheid van de rechtvaardigingsgrond van artikel 42 van het wetboek van Strafrecht (Sr) dan wel van noodtoestand: er zou een conflict van plichten of belangen hebben gegolden.
Het hof verwerpt dit verweer.
Artikel 42 Sr veronderstelt de mogelijkheid van twee verschillende – in de wettelijke regels besloten liggende – rechtsnormen, die in beginsel van gelijke orde zijn en die beide aanspraak maken op nakoming en in zoverre met elkaar wedijveren.
De vennootschappen waarvan verdachte direct of middellijk bestuurder was, hebben bewust valse facturen geaccepteerd, zo zij niet al zelf de hand gehad hebben in de valse facturering, en daarmee hebben ze zichzelf gebracht in de positie dat ze genoodzaakt waren valse facturen in hun administratie op te nemen, te verwerken, en/of te bewaren. Zij hebben door hun eigen volstrekt onverdedigbare keuzes de situatie in het leven geroepen, waarin zij rechtens gedwongen werden tot een handelwijze die in strijd is met de wet. Er bestaat geen enkele wettelijke verplichting, integendeel, tot het opzettelijk vals opmaken van facturen.
Daarom moet een beroep op deze rechtvaardigingsgrond of strafuitsluitingsgrond (de vennootschappen van) verdachte worden ontzegd.
Overigens, geheel ten overvloede, merkt het hof nog op dat verdachte zich ook uit deze door de verdediging geschetste overmacht-situatie had kunnen bevrijden door de onjuiste facturen te laten crediteren.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

Schending nemo tenetur-beginsel
De verdediging heeft ter terechtzitting betoogd dat het nemo tenetur-beginsel in de onderhavige zaak is geschonden. De verdediging heeft daartoe aangevoerd dat verdachte tijdens het fiscale onderzoek welbewust in het ongewisse is gelaten over de verdenking van fraude, met het gevolg dat hij aan alle informatieverzoeken op de voet van artikel 47 AWR heeft voldaan. De bevindingen uit het fiscale onderzoek werden teruggekoppeld aan de FIOD. In deze zaak is de grens tussen de (fiscale) controle en opsporing niet te trekken. De rechten van verdachte zijn in het kader van een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 EVRM, in het bijzonder het recht dat een verdachte niet mag worden gedwongen bewijs tegen zichzelf te leveren, geschonden. De verdediging heeft verzocht deze schending van artikel 6 EVRM te compenseren met strafvermindering ex artikel 359 a van het Wetboek van Strafvordering.
Het hof merkt hieromtrent het volgende op.
In gevallen waarin van een belastingplichtige op grond van artikel 47 AWR afgifte van materiaal wordt verlangd met het oog op een juiste belastingheffing, mag wilsafhankelijk materiaal niet worden gebruikt voor fiscale beboeting of strafvervolging van de belastingplichtige. Zou dit laatste toch gebeuren, dan dient de strafrechter te bepalen welk gevolg aan dit gebruik moet worden verbonden (Hoge Raad, 13 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ3640).
Het hof overweegt ten aanzien van de randnummers 35 tot en met 42 in het pleidooi van de verdediging dat het hof voor de bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten geen wilsafhankelijk materiaal voor het bewijs gebruikt. Voorts heeft de verdediging niet concreet aangegeven welke van de wilsafhankelijke stukken wordt bedoeld. Bovendien is door de verdediging ook niet geconcretiseerd welke rechten van verdachte zijn geschonden. Het verweer behoeft derhalve geen bespreking.
Zelfs indien, zoals door de verdediging is betoogd, niet uit te sluiten valt dat lopende het onderzoek door verbalisanten handelingen zijn verricht die niet stroken met de strafvorderlijke richtlijnen - het hof ziet hiervoor noch ambtshalve noch door hetgeen door de verdediging is aangedragen overigens concrete aanwijzingen - leidt dit niet tot strafvermindering nu niet is gebleken dat dit heeft geleid tot bewijsmateriaal dat door de belastingplichtige onder dwang is verstrekt. Daarnaast blijkt uit het dossier dat veel bescheiden bij derden zijn opgevraagd.
Strafoplegging
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het hof heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen -en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van de hierna aan te geven duur leiden- dat verdachte zich in zijn functie als directeur-grootaandeelhouder van diverse vennootschappen meer malen en gedurende een lange periode schuldig heeft gemaakt aan belastingfraude en valsheid in geschrift. Verdachte heeft met zijn handelen de fiscus en daarmee ook de Staat der Nederlanden en de samenleving voor een aanzienlijk geldbedrag, - ruim anderhalf miljoen euro - benadeeld. Kennelijk uitsluitend met het doel zijn eigen persoonlijk gewin, nu de belastingfraude en de valsheid in geschrift telkens zagen op het in rekening brengen van privéuitgaven van verdachte aan diverse vennootschappen waarvan verdachte bestuurder was. Om dit te bewerkstelligen heeft verdachte anderen ertoe aangezet valse facturen op te maken, zodat deze in de bedrijfsadministratie van zijn vennootschappen opgenomen konden worden. Door op een dergelijke wijze te handelen, heeft verdachte ook derden meegetrokken in zijn frauduleuze handelwijze, zowel binnen zijn eigen vennootschappen als daarbuiten. Het hof neemt het verdachte zeer kwalijk dat hij in zijn functie, die een vergaande verantwoordelijkheid met zich brengt ten aanzien van het reilen en zeilen binnen de betrokken vennootschappen, op een dergelijke wijze heeft gehandeld en dat hij door deze handelwijze andere personen heeft meegenomen in zijn strafrechtelijk handelen.
Door het handelen van verdachte is het vertrouwen dat moet kunnen worden gesteld in
bepaalde geschriften, waaronder facturen, en het vertrouwen in de aangifte door de belastingplichtige ernstig geschaad. Verdachte heeft het, terwijl het hem -ogenschijnlijk- aan niets ontbrak, nodig gevonden zichzelf te verrijken. De gedragingen hebben rechtstreeks
schade toegebracht aan de samenleving. Het feit dat verdachte hiermee strafbare feiten pleegde en anderen hem daarbij - al dan niet noodgedwongen - hielpen, heeft hem daarvan niet weerhouden. Het hof is van oordeel, dat voor zo ernstig frauduleus handelen geen andere sanctie in aanmerking komt dan een gevoelige onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
In het onderzoek, dat uiteindelijk heeft geleid tot de strafrechtelijke vervolging van
verdachte, zijn verschillende personen als verdachte aangemerkt. De meesten van deze
verdachten hebben in overleg met het openbaar ministerie een transactie aanvaard. Verdachte is van oordeel dat hij in vergelijking met die anderen veel zwaarder wordt bestraft.
Allereerst merkt het hof op dat de keuze om in een strafzaak een transactie aan te bieden, dan wel over te gaan tot dagvaarden, valt binnen het vervolgingsmonopolie dat het openbaar ministerie heeft. Daarnaast kan de zaak tegen verdachte niet op gelijke voet gesteld worden met de zaken waarin getransigeerd is. Verdachte heeft zich immers als leidinggevende schuldig gemaakt aan belastingfraude en valsheid in geschrift, waarbij ook het initiatief bij verdachte lag. Alleen al gelet op de positie van verdachte in vergelijking tot de positie van de overige betrokken personen, is het hof van oordeel dat niet gesproken kan worden van gelijke gevallen. Bovendien heeft verdachte privé geprofiteerd van dit handelen, dit in tegenstelling tot de andere verdachten. Om die reden zal het hof in de strafmaat geen rekening houden met het feit dat aan de medeverdachte [medeverdachte] naast een voorwaardelijke gevangenisstraf een werkstraf is aangeboden en aan andere verdachten in deze strafzaak transacties zijn aangeboden.
Het hof stelt vast dat de strafzaak tegen verdachte de nodige media-aandacht heeft
gekregen. Dat de zaak jegens verdachte door de media is opgepikt en hierover gepubliceerd
is, komt het hof niet vreemd voor gezien de positie die verdachte reeds binnen de
maatschappij had verworven, waarbij hij ook de nodige bekendheid genoot; hij was nu eenmaal een Bekende Nederlander. Daarbij is het naar het oordeel van het hof in het algemeen aanvaardbaar dat strafzaken, gelet op hun aard en inhoud, een zekere vorm van media-aandacht met zich brengen. Niet is gebleken dat FIOD of OM er verantwoordelijk voor waren, dat publicaties in de media zijn verschenen met onbewezen aantijgingen en andere onjuistheden betreffende verdachte, waardoor verdachte in zijn persoon zou zijn geschaad. Nu het hof niet is gebleken van onaanvaardbare media-aandacht, zal het hof hiermee geen rekening houden bij de strafmaat.
Tenslotte betrekt het hof bij het opleggen van de straf dat verdachte er ter terechtzitting op geen enkele manier blijk van heeft gegeven het kwalijke van zijn handelen in te zien. Verdachte neemt geen enkele verantwoordelijkheid voor de door het hof bewezenverklaarde strafbare feiten.
Bij de bepaling van de aan verdachte op te leggen straf heeft het hof voorts acht
geslagen op de rechterlijke oriëntatiepunten, die voor een zaak als onderhavige waarbij sprake is van een benadelingsbedrag bedrag van € 1.000.000,-- en hoger, als uitgangspunt een straf aangeven van 24 maanden gevangenisstraf tot het wettelijk maximum aan gevangenisstraf.
Het hof heeft ten aanzien van de persoon van verdachte rekening gehouden met het
hem betreffende uittreksel uit het justitiële documentatieregister, waaruit blijkt
dat verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten in aanraking is gekomen met politie en
justitie.
Oordeel van het hof met betrekking tot de overschrijding van de redelijke termijn.
De redelijke termijn vangt aan met de eerste handeling waaraan verdachte in redelijkheid de verwachting kon ontlenen dat het openbaar ministerie tegen hem een strafvervolging zou instellen, te weten het moment dat verdachte in verzekering werd gesteld op 2 maart 2010. De eerste zitting bij de rechtbank heeft op 15 maart 2011 plaatsgevonden. Het onderzoek ter terechtzitting is toen voor het op verzoek van de verdediging horen van getuigen verwezen naar de rechter-commissaris. Vervolgens is de zaak op 11 oktober 2011 ter terechtzitting behandeld. Het onderzoek ter terechtzitting is toen in het belang van het onderzoek geschort tot 20 maart 2012. De inhoudelijke behandeling van de zaak heeft op 20 en 21 maart 2012 plaatsgevonden in aanwezigheid van de verdachte en zijn raadslieden. Op 3 april 2012 heeft de meervoudige kamer voor strafzaken in de rechtbank Utrecht vonnis gewezen. Het hof constateert dat de redelijke termijn in geringe mate is overschreden en wel met ongeveer één maand.
De raadsman heeft namens verdachte op 16 april 2012 tegen het vonnis van de meervoudige strafkamer in de rechtbank Utrecht hoger beroep ingesteld. De zaak is op 6 mei 2014 voor de eerste keer ter zitting van het hof aangebracht. Het onderzoek ter terechtzitting is toen voor het op verzoek van de verdediging horen van getuigen verwezen naar de raadsheer-commissaris. Vervolgens is de zaak op 22 april 2015 opnieuw ter zitting van het hof aangebracht. Het onderzoek ter terechtzitting is toen geschorst omdat de verdediging zich op het standpunt stelde dat zij te weinig spreektijd kreeg om de verdediging goed te kunnen voeren. Het hof heeft toen de zaak geschorst om de raadslieden alsnog in de gelegenheid te stellen het pleidooi integraal te kunnen voordragen. Daarop is de zaak op de zitting van het hof van 1 juni 2016 aangebracht en heeft de verdediging het pleidooi integraal kunnen voorhouden. Daarbij zijn geen wezenlijk andere punten naar voren gebracht dan reeds ter terechtzitting van 22 april 2015 naar voren waren gebracht. Het hof heeft het onderzoek ter terechtzitting onderbroken tot 29 juni 2016 waarop het onderzoek wordt gesloten en uitspraak zal worden gedaan. Het hof is van oordeel dat er in tweede aanleg op zichzelf sprake is van een onredelijke vertraging, zodat van enige overschrijding van de redelijke termijn in tweede aanleg sprake is.
Zonder schending van de redelijke termijn zou een gevangenisstraf voor de duur van 27 maanden passend zijn geweest. Nu de redelijke termijn is geschonden zal worden volstaan met het opleggen van een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op artikel 69 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en de artikelen 47, 51, 57, 63 en 225 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7 en 8 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7 en 8 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
24 (vierentwintig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door
mr. R. de Groot, voorzitter,
mr. J.M.J. Denie en mr. H.J. Biemond, raadsheren,
in tegenwoordigheid van B.J. Berendsen, griffier,
en op 29 juni 2016 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. J.M.J. Denie en mr. H.J. Biemond zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 29 juni 2016.
Tegenwoordig:
mr. R. de Groot, voorzitter,
mr. drs. I.E.W. Gonzales, advocaat-generaal,
B.J. Berendsen, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het arrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.