Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.[appellant sub 1]
[appellant sub 2],
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding dat is ingesteld door twee appellanten, [appellant sub 1] en [appellant sub 2], tegen [geïntimeerde]. De zaak betreft de ontruiming van een woonschip dat zich bevindt op het perceel van [geïntimeerde]. De appellanten hebben het woonschip betrokken na het overlijden van [vader appellant sub 1], die sinds 1963 een overeenkomst had voor het gebruik van de ligplaats. Het hof heeft de feiten uit eerdere vonnissen overgenomen en vastgesteld dat [geïntimeerde] eigenaar is van het perceel en dat de overeenkomst met [vader appellant sub 1] niet meer van kracht is na zijn overlijden. Het hof heeft de belangen van beide partijen afgewogen en geconcludeerd dat [geïntimeerde] een spoedeisend belang heeft bij de ontruiming van het woonschip. De vorderingen van [geïntimeerde] zijn in het kort geding toegewezen, met uitzondering van enkele bepalingen die te ver strekkend werden geacht. Het hof heeft de proceskosten gecompenseerd, waarbij iedere partij haar eigen kosten draagt. De beslissing van de voorzieningenrechter is in grote lijnen bekrachtigd, maar enkele onderdelen zijn vernietigd.