ECLI:NL:GHARL:2016:5717

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
12 juli 2016
Publicatiedatum
13 juli 2016
Zaaknummer
200.149.708/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid bij overeenkomst van bewaarneming van klassieke voertuigen en gevolgen van verzuim

In deze zaak gaat het om een geschil tussen twee voormalige vrienden, [appellant] en [geïntimeerde], die een overeenkomst van bewaarneming zijn aangegaan voor klassieke auto's. De overeenkomst had een tijdelijk karakter, zolang [geïntimeerde] de beschikking had over een kelder in zijn anti-kraak woning. Toen [geïntimeerde] moest verhuizen, verzocht hij [appellant] om de auto's op te halen, maar [appellant] kwam hier niet aan toe. Uiteindelijk zijn de auto's verdwenen, wat leidde tot een rechtszaak. Het hof oordeelt dat de overeenkomst van bewaarneming is geëindigd toen [geïntimeerde] zijn woning verliet en dat [appellant] in verzuim is geraakt door de auto's niet op te halen. Het hof concludeert dat [geïntimeerde] niet aansprakelijk is voor de schade die [appellant] heeft geleden door het verdwijnen van de voertuigen, omdat [appellant] zelf in verzuim is geraakt. De vordering van [appellant] wordt afgewezen, en het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank, waarbij [appellant] wordt veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.149.708/01
(zaaknummer rechtbank Overijssel C/08/137408 / HA ZA 13-145)
arrest van 12 juli 2016
in de zaak van
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
in eerste aanleg: eiser in conventie en verweerder in reconventie,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. G.J. Hollema, kantoorhoudend te Almelo,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie en eiser in reconventie,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. H.W. Bongers, kantoorhoudend te Ommen.
Het hof verwijst naar het tussenarrest van 2 februari 2016.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Ter uitvoering van voormeld tussenarrest heeft op 11 maart 2016 een comparitie van partijen plaatsgevonden. Een schikking is niet tot stand gekomen. Het proces-verbaal van de zitting (met aangehecht de ter zitting door [appellant] overgelegde foto's) bevindt zich bij de stukken.
1.2
Vervolgens heeft [geïntimeerde] bij akte enkele foto's in het geding gebracht en heeft [appellant] bij antwoordakte gereageerd op deze producties. Daarna hebben partijen de stukken overgelegd en tarrest gevraagd.

2.De vaststaande feiten

2.1
Als gesteld en niet weersproken staan de volgende feiten tussen partijen vast.
2.2
[appellant] en [geïntimeerde] kennen elkaar al langere tijd en delen de passie voor klassieke auto's. In 2007/2008 waren zij bevriend en beschikte [appellant] over een aantal klassieke auto's (met schade), waaronder een Aston Martin, en een Harley Davidson motor (met schade) - hierna: de motorvoertuigen - waarvoor hij stallingsruimte benodigde. [geïntimeerde] woonde 'anti kraak' in een villa te [plaats] , welke villa beschikte over een grote kelderruimte. [geïntimeerde] heeft deze kelderruimte aan [appellant] beschikbaar gesteld ten behoeve van de stalling van diens motorvoertuigen. De sleutels en de kentekenbewijzen bevonden zich bij de motorvoertuigen. Voordien had [appellant] ook al eens drie Mercedessen in de kelder van [geïntimeerde] gestald. Eén daarvan is destijds verkocht en [geïntimeerde] mocht toen van [appellant] de verkoopopbrengst (door [geïntimeerde] gesteld op € 500,-, welk bedrag door [appellant] bij gebrek aan wetenschap is betwist) behouden. Afgezien van die eenmalige vergoeding heeft [geïntimeerde] geen vergoeding van [appellant] ontvangen voor het ter beschikking stellen van de kelder voor de stalling van diens motorvoertuigen.
2.3
[geïntimeerde] heeft [appellant] in de loop van 2010 verzocht om de motorvoertuigen bij hem weg te halen, omdat hij zijn woning te [plaats] moest verlaten. [appellant] heeft aan dit verzoek geen gevolg gegeven. De motorvoertuigen zijn uiteindelijk, met medeweten van [appellant] , in de zomer van 2010 door [geïntimeerde] verplaatst naar de woning van de toenmalige vriendin van [geïntimeerde] te [woonplaats] , op welk adres [geïntimeerde] vervolgens enige tijd heeft gewoond totdat de relatie tot een einde kwam. De Aston Martin was reeds in 2009 naar dit adres verplaatst, nadat deze auto enige tijd bij een garage te [woonplaats] had gestaan.
2.4
Bij e-mail van 26 juli 2011 heeft [geïntimeerde] aan [appellant] laten weten dat de
motorvoertuigen van [appellant] zijn afgevoerd door een derde.
2.5
[appellant] heeft [geïntimeerde] aansprakelijk gesteld en op 23 januari 2013 conservatoir beslag gelegd op de aan [geïntimeerde] toebehorende onroerende zaak gelegen aan [adres] en conservatoir derdenbeslag gelegd onder de huurder van deze onroerende zaak.

3.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

3.1
[appellant] heeft [geïntimeerde] gedagvaard en betaling gevorderd van schadevergoeding ten bedrage van (primair) € 101.000,- vermeerderd met rente en kosten. Hij heeft aan die vordering ten grondslag gelegd dat tussen partijen een overeenkomst van bewaarneming tot stand is gekomen ten aanzien van de motorvoertuigen en dat hij tot voormeld bedrag aan schade heeft geleden doordat [geïntimeerde] toerekenbaar tekort is geschoten in zijn verplichting tot teruggave van de motorvoertuigen. Subsidiair heeft hij zijn vordering gebaseerd op onrechtmatige daad.
3.2
[geïntimeerde] heeft verweer gevoerd en heeft in reconventie betaling gevorderd van enkele bedragen aan kosten die hij met betrekking tot de motorvoertuigen heeft gemaakt, te weten: (i) door hem betaalde stallingskosten van een garagebedrijf in [woonplaats] ten behoeve van de Aston Martin ad € 875,-, (ii) transportkosten ten behoeve van de Aston Martin ad € 250,- en (iii) sleepkosten ter zake van het vervoer van de motorvoertuigen naar [woonplaats] ad € 400,-. Daarnaast heeft hij aanspraak gemaakt op (iv) betaling van stallingskosten ad € 38.544,- en heeft hij (v) opheffing van de gelegde beslagen gevorderd op straffe van verbeurte van een dwangsom en (vi) schadevergoeding op te maken bij staat wegens onrechtmatige beslaglegging en een voorschot daarop ad € 5.000,-.
3.3
De rechtbank heeft in conventie de vordering van [appellant] afgewezen, met veroordeling van [appellant] in de proceskosten, en heeft in reconventie de vorderingen hiervoor genoemd onder (i) en (v) toegewezen en de overige vorderingen afgewezen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten.

4.De omvang van het hoger beroep

4.1
In het principaal en incidenteel appel zijn alleen nog aan de orde de afwijzing van de vordering in conventie en de daaraan gekoppelde toewijzing van de vordering in reconventie tot opheffing van de beslagen.
5.
De beoordeling van de grieven (in het principaal en het incidenteel appel) en de vorderingen
5.1
Tussen partijen is in geschil of met betrekking tot de motorvoertuigen tussen hen een overeenkomst van bewaarneming tot stand is gekomen (zoals de rechtbank heeft aangenomen en [geïntimeerde] met zijn
grief in het incidenteel appelheeft bestreden) en, zo ja, of die overeenkomst is geëindigd in de zomer van 2010 met de verhuizing van [geïntimeerde] naar [woonplaats] (zoals door de rechtbank is beslist en door [appellant] wordt bestreden met zijn
principale grief I) en of [appellant] afstand heeft gedaan van zijn recht op teruggave van de motorvoertuigen (zoals de rechtbank heeft geoordeeld en door [appellant] wordt bestreden met zijn
principale grieven II tot en met V). De
principale grieven VI tot en met IXbouwen voort op de eerder genoemde principale grieven en hebben in zoverre geen zelfstandige betekenis. Het hof merkt op dat het incidenteel appel overbodig is ingesteld, omdat het hof op grond van de devolutieve werking van het hoger beroep het betreffende verweer ook dient te beoordelen indien de principale grieven doel treffen.
5.2
Het hof overweegt als volgt. Bewaarneming is de overeenkomst waarbij de ene partij - de bewaarnemer - zich tegenover de andere partij - de bewaargever - verbindt om een zaak die de ene partij haar toevertrouwt of zal toevertrouwen, te bewaren en terug te geven (art. 7:600 BW). Bij de beantwoording van de vraag of in het onderhavige geval (waarin een schriftelijk contract ontbreekt) sprake is van een overeenkomst van bewaarneming komt het aan op hetgeen partijen over en weer hebben verklaard en zij in het licht van alle omstandigheden uit elkaars verklaringen en gedragingen hebben afgeleid en mochten afleiden.
5.3
Vaststaat in dit verband dat [appellant] de motorvoertuigen, voorzien van sleutels en kentekenbewijzen, met instemming van zijn toenmalige vriend [geïntimeerde] in de kelder van de door [geïntimeerde] (anti kraak) bewoonde villa heeft gestald. [geïntimeerde] bezat de sleutel van deze kelder. De stelling van [geïntimeerde] dat [appellant] een kopie sleutel bezat is door [appellant] betwist en ter comparitie in hoger beroep kon [geïntimeerde] daar niets naders over verklaren. Wel heeft hij bij die gelegenheid (voor het eerst) naar voren gebracht dat een kopie sleutel onder een kei verborgen lag en dat dit aan [appellant] bekend was. [appellant] heeft dat evenwel betwist. Nu de opmerking van [geïntimeerde] geen aansluiting vindt bij zijn stellingen in de stukken en ter zake iedere onderbouwing ontbreekt, gaat het hof daaraan voorbij. Uit de hiervoor genoemde feiten blijkt naar het oordeel van het hof genoegzaam dat [appellant] de motorvoertuigen aan [geïntimeerde] heeft toevertrouwd en dat [geïntimeerde] deze zou bewaren en teruggeven, althans dat [appellant] daar gerechtvaardigd op mocht vertrouwen. Het enkele feit dat [geïntimeerde] , afgezien van een eenmalige vergoeding bestaande uit de verkoopopbrengst van een Mercedes, voor deze bewaarneming niet betaald werd door [appellant] en aldus hoofdzakelijk sprake was van een vriendendienst, doet aan het voorgaande niet af. Derhalve oordeelt het hof dat tussen partijen een overeenkomst van bewaarneming tot stand is gekomen. Daarmee faalt het incidenteel appel.
5.4
Door [geïntimeerde] is gesteld dat voor beide partijen duidelijk was dat de bewaarneming niet langer kon duren dan dat [geïntimeerde] de beschikking had over de anti kraak bewoonde villa met kelderruimte. Door [appellant] is dat niet, althans onvoldoende gemotiveerd betwist. Het ligt ook in de rede dat de bereidheid van [geïntimeerde] om (zonder overeengekomen beloning) de auto's van [appellant] te bewaren zijn verklaring vond in het feit dat [geïntimeerde] tijdelijk over de grote kelderruimte kon beschikken. Evenmin is in geschil dat [appellant] ermee bekend was dat [geïntimeerde] in de zomer van 2010 de villa diende te verlaten en hij zijn intrek zou nemen bij zijn toenmalige vriendin in [woonplaats] . Ook staat vast dat [geïntimeerde] aan [appellant] heeft verzocht om vanwege die reden de motorvoertuigen (behalve de Aston Martin, die al vanaf 2009 in [woonplaats] stond en waarover hierna meer) op te halen en dat [appellant] toen op zoek is gegaan naar andere stallingsruimte. Naar het oordeel van het hof vloeit uit deze feiten voort dat partijen de overeenkomst van bewaarneming ter zake van de in [plaats] gestalde motorvoertuigen met ingang van de zomer van 2010 met wederzijds goedvinden hebben beëindigd, althans dat [geïntimeerde] daar gerechtvaardigd op mocht vertrouwen. Daarmee faalt grief 1 in het principaal appel. Derhalve was [geïntimeerde] gehouden tot teruggave van de motorvoertuigen en was [appellant] gehouden hieraan zijn medewerking te verlenen door de motorvoertuigen voor de verhuizing van [geïntimeerde] op te halen (zo al niet ter nakoming van een eigen verbintenis dan toch in elk geval ter voorkoming van schuldeisersverzuim ten aanzien van de verbintenis van [geïntimeerde] tot teruggave).
5.5
Door [geïntimeerde] is gesteld dat [appellant] afstand heeft gedaan van zijn recht op teruggave van de motorvoertuigen. De rechtbank heeft dat verweer gehonoreerd en is daarbij afgegaan op de overgelegde getuigenverklaring van [X] . [appellant] heeft de juistheid van die verklaring evenwel gemotiveerd bestreden. Voor het hof staat enkel op basis van genoemde verklaring nog niet vast dat [appellant] afstand heeft gedaan van de motorvoertuigen. In zoverre zijn de grieven II tot en met V in het principaal appel terecht voorgedragen. Dit betekent echter nog niet dat het bestreden vonnis zal worden vernietigd. Dit hangt af van de verdere beoordeling.
5.6
[geïntimeerde] heeft voorts aangevoerd dat [appellant] ondanks herhaald verzoek heeft nagelaten de motorvoertuigen op te halen. Dienaangaande overweegt het hof als volgt. Hiervoor is vastgesteld dat partijen de overeenkomst van bewaarneming ter zake van de motorvoertuigen die in 2010 in [plaats] waren gestald hebben beëindigd per de zomer van 2010 vanwege de geplande verhuizing van [geïntimeerde] naar [woonplaats] en dat [geïntimeerde] [appellant] gevraagd heeft deze motorvoertuigen op te halen. Vaststaat dat [appellant] de motorvoertuigen vervolgens niet heeft opgehaald zodat [geïntimeerde] niet de gelegenheid had deze aan hem terug te geven. [appellant] heeft gesteld dat hij op de dag van de verhuizing bij [geïntimeerde] is langsgegaan met de mededeling dat hij (nadat dit eerder was mislukt) alsnog alternatieve stallingsruimte had gevonden maar dat [geïntimeerde] de motorvoertuigen toen al had verplaatst naar [woonplaats] en dat [geïntimeerde] nadien niet meer gevraagd heeft de motorvoertuigen daar weg te halen. Ook heeft hij gesteld dat [geïntimeerde] hem de toezegging had gedaan dat als hij voor zijn motorvoertuigen niet op tijd een alternatieve stallingsruimte zou vinden, [geïntimeerde] deze bij zijn vriendin in [woonplaats] zou stallen. Ten slotte heeft hij ter comparitie verklaard dat hij de Aston Martin in [woonplaats] is gaan bekijken en dat de toenmalige vriendin van [geïntimeerde] toen gezegd heeft het niet erg te vinden als er nog meer voertuigen bij haar in opslag zouden komen te staan. [geïntimeerde] heeft hiertegenover aangevoerd dat toen [appellant] de motorvoertuigen niet in [plaats] had opgehaald, hij de motorvoertuigen (behalve de Harley Davidson motor, die volgens [geïntimeerde] niet te verplaatsen viel en behalve de Aston Martin die al in [woonplaats] stond) noodgedwongen heeft meegenomen naar de woning van zijn vriendin in [woonplaats] omdat hij van de politie de auto's niet aan de openbare weg bij de villa mocht laten staan. Vervolgens heeft [appellant] niets meer van zich laten horen.
5.7
Het hof overweegt als volgt. Het hof begrijpt de stellingen van [appellant] aldus dat partijen, in afwijking van de tussen hen overeengekomen beëindiging, zijn overeengekomen de overeenkomst van bewaarneming voort te zetten met dien verstande dat de motorvoertuigen in het vervolg in [woonplaats] zouden staan bij de woning van de toenmalige vriendin van [geïntimeerde] . Voor zover [appellant] zich daarbij beroept op de uitlating van deze vriendin dat "zij het niet erg zou vinden als er meer auto's bij haar in opslag zouden komen te staan" ziet het hof (bij gebrek aan nadere onderbouwing) niet in hoe die uitspraak [geïntimeerde] zou kunnen binden. Voor zover [appellant] zich beroept op de gestelde toezegging van [geïntimeerde] dat hij de motorvoertuigen naar [woonplaats] zou meenemen als [appellant] er niet tijdig in zou slagen een alternatieve stalling te vinden, oordeelt het hof als volgt. Voor zover [geïntimeerde] deze door [appellant] gestelde toezegging al zou hebben gedaan, mocht [appellant] in het licht van de hiervoor geschetste omstandigheden daaraan niet de conclusie verbinden dat de overeenkomst van bewaarneming werd voortgezet maar dan nu in [woonplaats] . Hij moest begrijpen dat [geïntimeerde] hem hooguit tijdelijk nog uit de brand wilde helpen maar niet dat deze zich wilde verbinden om (voor onbepaalde tijd) opnieuw (kosteloos) als bewaarder van [appellant] motorvoertuigen te fungeren, temeer daar [geïntimeerde] introk in de huurwoning van zijn vriendin. [appellant] kreeg dus als het ware even uitstel van zijn verplichting om de motorvoertuigen op te halen als hij niet direct een andere stallingsruimte zou vinden. Nu [appellant] echter volgens zijn eigen stelling een alternatieve stallingsruimte had gevonden, kwam er een eind aan het uitstel en had het dus op zijn weg gelegen de motorvoertuigen zo spoedig mogelijk in [woonplaats] op te halen. Dit heeft hij nagelaten. In tegendeel: hij heeft de situatie zo gelaten en (naar onweersproken is gesteld) gedurende lange tijd niet meer van zich laten horen (wat er zij van de redenen die daaraan ten grondslag lagen). Het hof kan dan ook niet anders concluderen dan dat [appellant] door het niet ophalen van de motorvoertuigen en het niets meer laten horen zelf in verzuim is geraakt ten aanzien van zijn verbintenis om de motorvoertuigen op te halen, althans in elk geval heeft verhinderd dat [geïntimeerde] deze aan hem kon teruggeven waardoor [appellant] aldus op de voet van artikel 6:58 BW in schuldeisersverzuim is geraakt ten aanzien van de verbintenis van [geïntimeerde] tot teruggave van de motorvoertuigen. Als gevolg daarvan kon [geïntimeerde] ter zake van zijn verbintenis tot teruggave niet in verzuim raken (artikel 6:61 lid 2 BW). Het onderhavige verweer van [geïntimeerde] slaagt dan ook.
5.8
Wat de Aston Martin betreft overweegt het hof als volgt. Eerst in hoger beroep heeft [appellant] gesteld dat deze auto reeds in 2009 in [woonplaats] is geplaatst in de schuur bij de woning van de toenmalige vriendin van [geïntimeerde] . Dit is door [geïntimeerde] erkend. Voorts heeft [geïntimeerde] betoogd dat dit is gebeurd nadat de auto eerst enige tijd gestald had gestaan bij een reparateur in [woonplaats] en door deze reparateur was aangegeven dat het volstrekt onrendabel was de auto te repareren en dat deze opgehaald moest worden omdat deze anders naar de sloop zou worden gebracht. Aangezien [appellant] aangaf niet in staat te zijn de Aston Martin op te halen, heeft [geïntimeerde] dat gedaan en de auto neergezet bij zijn vriendin in [woonplaats] . Dit was voor eigen risico van [appellant] , aldus nog steeds [geïntimeerde] . Er was naar zijn zeggen voor hem geen enkele reden om als bewaarnemer op te treden (MvA sub 10). Het hof begrijpt dit verweer van [geïntimeerde] aldus dat voor zover er aanvankelijk al sprake was van bewaarneming (hetgeen hij betwist, maar waarin het hof hem niet heeft gevolgd) partijen die overeenkomst (stilzwijgend) hebben beëindigd doordat de auto uit de kelder van de woning van [geïntimeerde] is weggehaald en vervolgens voor risico van [appellant] is gestald bij een garage in [woonplaats] en daarna in [woonplaats] . Naar het oordeel van het hof heeft [appellant] dit verweer niet gemotiveerd betwist. [appellant] heeft ter comparitie in eerste aanleg bevestigd dat de Aston Martin naar een garage in [woonplaats] is gegaan. [appellant] heeft ook geen grief aangevoerd tegen de veroordeling door de rechtbank tot betaling van de stallingkosten voor de stalling van de auto bij de garage in [woonplaats] en de daaraan ten grondslag liggende overwegingen (r.o. 4.15 e.v.) waarbij onder meer is verwezen naar wat [appellant] zelf heeft gesteld in de conclusie van reconventie onder 41. Klaarblijkelijk gaat [appellant] er zonder meer van uit dat de oorspronkelijk met [geïntimeerde] gesloten overeenkomst van bewaarneming ook gedurende de stalling bij de garage in [woonplaats] en de latere verplaatsing naar [woonplaats] is blijven doorlopen. Dit heeft hij echter niet onderbouwd. Aldus moet het ervoor gehouden worden dat met het weghalen van de Aston Martin uit de kelder (en het daar niet meer terugkeren) partijen (stilzwijgend) zijn overeengekomen dat aan de bewaarneming een einde kwam. Nadat de auto (uiteindelijk) naar [woonplaats] was verplaatst stond deze daar voor risico van [appellant] . [appellant] heeft voldoende gelegenheid gehad om de Aston Martin in [woonplaats] op te halen, maar hij heeft dat niet gedaan. Hij is daarmee ook ten aanzien van deze auto in (schuldeisers)verzuim geraakt.
5.9
Uit het voorgaande volgt dat [geïntimeerde] niet uit hoofde van een tekortkoming in de nakoming van een verbintenis uit bewaarneming jegens [appellant] aansprakelijk is voor de gevolgen van het feit dat de motorvoertuigen in [woonplaats] zijn verdwenen. Subsidiair heeft [appellant] gesteld dat [geïntimeerde] zich de motorvoertuigen heeft toegeëigend en aldus onrechtmatig jegens [appellant] heeft gehandeld. Deze stelling is evenwel door [geïntimeerde] gemotiveerd betwist en door [appellant] in het licht van dat verweer onvoldoende onderbouwd, terwijl evenmin een voldoende concreet bewijsaanbod ter zake is gedaan.
5.1
Op grond van het voorgaande kan het principaal appel geen doel treffen.

6.De slotsom

6.1
Het vonnis waarvan beroep zal - met verbetering van gronden en voor zover dit aan het hof is voorgelegd - worden bekrachtigd met veroordeling van [appellant] als de in het ongelijk te stellen partij in de kosten van het geding in hoger beroep, tot heden aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 308,- aan verschotten en overeenkomstig 2 punten in tarief V aan te liquideren salaris van de advocaat. In het incidenteel appel blijft een kostenveroordeling achterwege, nu dit onnodig is ingesteld.
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle d.d. 5 maart 2014, waarvan beroep, voor zover dit vonnis aan het hof is voorgelegd;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in principaal hoger beroep en begroot die aan de zijde van [geïntimeerde] tot aan deze uitspraak op € 308.- aan verschotten en € 5.264,- aan geliquideerd salaris voor de advocaat.
Dit arrest is gewezen door mr. L. Janse, mr. J. Smit, mr. I.F. Clement en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken op dinsdag 12 juli 2016.