In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende, [X] [Z], tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 9 april 2015, waarin de waarde van zijn onroerende zaak, een vrijstaande woonboerderij, door de heffingsambtenaar van de gemeente Dinkelland was vastgesteld op € 495.000. De heffingsambtenaar had deze waarde vastgesteld op basis van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) en handhaafde deze waarde na bezwaar. Belanghebbende was het niet eens met deze vaststelling en stelde dat de waarde te hoog was, en dat hij de woning onder druk had gekocht voor € 520.000, wat volgens hem niet overeenkwam met de waarde in het economische verkeer. Het Hof heeft op 5 juli 2016 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij het onderzoek ter zitting op 22 juni 2016 plaatsvond. De heffingsambtenaar voerde aan dat de door belanghebbende betaalde koopprijs de waarde in het economische verkeer weerspiegelde, en verwees naar een taxatie die een hogere waarde vaststelde. Het Hof oordeelde dat belanghebbende niet aannemelijk had gemaakt dat de door hem betaalde prijs te hoog was en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard.