ECLI:NL:GHARL:2016:5499

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
18 mei 2016
Publicatiedatum
6 juli 2016
Zaaknummer
2016.5499
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om toepasselijk verklaring van een geheimhoudingsregime ten aanzien van vertrouwelijke bedrijfsgegevens

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 18 mei 2016 een beschikking gegeven naar aanleiding van een verzoek van vier verzoeksters, gevestigd in Frankrijk, om een geheimhoudingsregime toe te passen op vertrouwelijke bedrijfsgegevens in het kader van een hoger beroep. De verzoeksters hebben op 2 februari 2016 schriftelijk verzocht om de verklaring van een vertrouwelijkheidsregime, dat hen in staat zou stellen om vertrouwelijke informatie te beschermen tijdens de rechtszaak. De verweersters, ook gevestigd in Frankrijk, hebben op dit verzoek gereageerd en zich uiteindelijk gerefereerd aan het oordeel van het hof, waarbij zij aangaven dat zij het regime niet noodzakelijk achten, maar er wel mee kunnen leven.

Het hof heeft de belangen van de verzoeksters afgewogen tegen het uitgangspunt dat zittingen en uitspraken openbaar dienen te zijn. Het hof heeft vastgesteld dat de vertrouwelijkheid van de bedrijfsgegevens van de verzoeksters, die meer dan tien tot twintig jaar oud zijn, niet zonder meer voor de hand ligt, maar dat openbaarmaking van deze gegevens wel degelijk schade kan toebrengen aan de betrokken bedrijven. De verzoeksters hebben in hun verzoek en bijlagen uiteengezet waarom openbaarmaking schadelijk zou zijn voor hun commerciële belangen.

Uiteindelijk heeft het hof besloten om het verzoek van de verzoeksters toe te wijzen en een geheimhoudingsregime van toepassing te verklaren. Dit houdt in dat als vertrouwelijke informatie ter zitting wordt besproken, deze zitting achter gesloten deuren zal plaatsvinden en dat partijen verboden is om mededelingen te doen aan derden over deze vertrouwelijke informatie. Tevens is bepaald dat de vertrouwelijke informatie alleen gedeeld mag worden met adviseurs die betrokken zijn bij de procedure, onder strikte voorwaarden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof [2016:5499]
beschikking van 18 mei 2016
in de zaak van

1.[verzoekster 1] ,

gevestigd te [vestigingsplaats 1] , Frankrijk,
2. [verzoekster 2] ,
gevestigd te [vestigingsplaats 2] , Frankrijk,
3. [verzoekster 3] ,
gevestigd te [vestigingsplaats 2] , Frankrijk,
4. [verzoekster 4] ,
gevestigd te [vestigingsplaats 1] , Frankrijk,
verzoeksters,
hierna: [verzoeksters] ,
advocaat: mr. [A.] ,
tegen:
1. [verweerster 1] en
2. [verweerster 2]
beiden gevestigd te [vestigingsplaats 3] ,
verweersters,
hierna: [verweersters] ,
advocaat: mr. [B.] .

1.Het verloop van de procedure

1.1
Bij schriftelijk verzoek van 2 februari 2016 hebben [verzoeksters] het hof, in verband met het bij hem onder nummer [2016:5499] aanhangige hoger beroep (zie hierna onder 2.1) verzocht, ‘een vertrouwelijkheidsregime’ van toepassing te verklaren betreffende, kortweg, vertrouwelijke bedrijfsgegevens.
1.2
Bij brief van 5 februari 2016 hebben [verweersters] op dat verzoek gereageerd.
1.3
[verzoeksters] hebben hun verzoek vervolgens, na overleg met (de griffier van) het hof, verder toegelicht bij brief van 18 maart 2016.
1.4
Bij griffiersbrief van 15 april 2016 heeft het hof beide partijen om nadere toelichting verzocht en partijen bericht vervolgens bij beschikking op het verzoek van [verzoeksters] te zullen beslissen.
1.5
Bij brieven van 29 april 2016 (met bijlage) en 6 mei 2016 hebben [verzoeksters] onderscheidenlijk [verweersters] aan het verzoek van het hof voldaan.
1.6
Vervolgens heeft het hof beschikking bepaald op heden.

2.De motivering van de beslissing

2.1
Bij het hof is aanhangig de tussen [verzoeksters] en [verweersters] lopende zaak, geregistreerd onder nummer [2016:5499] . Deze zaak betreft het hoger beroep van [verzoeksters] , volgens de appeldagvaarding gericht tegen de vonnissen van [data]
die de rechtbank Arnhem en van [data]
, zoals gecorrigeerd op [datum] , die de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem tussen [verzoeksters] als gedaagden in de hoofdzaak en eiseressen in de incidenten en [verweersters] als eiseressen in de hoofdzaak en verweersters in de incidenten heeft gewezen. Bij het eindvonnis heeft de rechtbank, voor zover hier van belang en verkort weergegeven, geoordeeld dat [verweersters] gerechtigd zijn tot schadevergoeding ter hoogte van een bedrag ad [bedrag] , vermeerderd met de samengestelde rente, met uitvoerbaar bij voorraadverklaring van dat eindvonnis.
Het hoger beroep is ingesteld bij exploot van 24 augustus 2015. Op de roldatum van
2 februari 2016 hebben [verzoeksters] een memorie van grieven tevens incidentele vordering tot schorsing ex artikel 351 Rv, subsidiair tot zekerheidstelling ex artikel 235 Rv tevens verzoek tot oproeping ex artikel 118 Rv genomen. De mondelinge behandeling van de incidentele verzoeken is op 24 mei 2016 bepaald.
2.2
Bij hun hiervoor onder 1 bedoelde brieven hebben [verzoeksters] het hof om de toepasselijk verklaring van ‘een geheimhoudingsregime’ verzocht, daarin bestaande dat het hof ten aanzien van (uiteindelijk) de gegevens opgesomd in de bij hun brief van
29 april 2016 gevoegde bijlage (hierna ook: de vertrouwelijke informatie) wordt verzocht te bepalen, dat:
1) als (delen van) de vertrouwelijke informatie ter zitting zullen worden besproken, de zitting achter gesloten deuren zal plaatsvinden, zoals bepaald in artikel 27 lid 1 Rv;
2) het partijen verboden is mededelingen te doen aan derden omtrent de vertrouwelijke informatie, zoals bepaald in artikel 29 Rv;
3) voor zover in enig arrest van het hof aan de vertrouwelijke informatie gerefereerd zal worden, wat in verband met de verzochte vertrouwelijkheid volgens voorkeur van verzoeksters waar mogelijk wordt vermeden, het arrest slechts ter beschikking zal worden gesteld aan het publiek op een wijze, zoals is bepaald in artikel 28 lid 4 Rv.
Op de genoemde bijlage komt productie 41 bij memorie van grieven niet voor, zodat het hof ervan uitgaat dat deze, anders dan eerder aangegeven, niet tot de vertrouwelijke informatie behoort.
2.3
[verzoeksters] hebben het hof voorts, in uitzondering op hetgeen hiervoor onder 2.2 is vermeld, verzocht te bepalen dat het partijen is toegestaan de vertrouwelijke informatie te delen met hun (juridische, economische of anderszins) adviseurs, die hen in het onderhavige geschil bijstaan hetzij in de onder 2.1 bedoelde procedure bij het hof hetzij in enige andere procedure in het onderhavig geschil, terwijl dit regime er niet aan in de weg zal staan dat de vertrouwelijke informatie binnen de organisatie van partijen wordt gedeeld, een en ander onder de voorwaarden dat:
i) de informatie uitsluitend met zodanige adviseurs onderscheidenlijk intern betrokkenen wordt gedeeld ten behoeve van de onder 2.1 bedoelde procedure dan wel enige andere procedure in het onderhavig geschil;
ii) zodanige adviseurs onderscheidenlijk intern betrokkenen de informatie voor geen andere doeleinden gebruiken dan deze en
iii) zodanige adviseurs onderscheidenlijk intern betrokkenen uitdrukkelijk wordt gewezen op de door het hof bepaalde vertrouwelijkheid.
2.4
[verweersters] hebben aangegeven zich aan het oordeel van het hof te refereren, wat er, zo wordt hunnerzijds in de onder 1.5 genoemde brief van 6 mei 2016 vermeld, op neer komt dat zij het vertrouwelijkheidsregime niet noodzakelijk achten en liever geen vertrouwelijkheidsregime hebben maar er in de voorgestelde vorm wel mee kunnen leven.
2.5
Voor zijn beoordeling van dit verzoek, in het bijzonder voor de daartoe benodigde afweging van belangen in verband met de vraag of er reden is om af te wijken van het uitgangspunt dat zittingen en uitspraken in het openbaar plaatsvinden (vgl. de artikelen 27 en 28 Rv), alsmede voor de daarbij in acht te nemen proportionaliteit, acht het hof vooral van belang of de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van [verzoeksters] (vgl. artikel 27 lid 1 onder c en artikel 8 EVRM), waartoe voor hen als rechtspersonen de waarborging van de vertrouwelijkheid van bedrijfsgegevens kan worden gerekend (vgl. de Nota n.a.v. verslag,
Kamerstukken II1999/00, 26 855, nr. 5, p. 30 en HR 29 maart 1985, NJ 1986, 242), ter zake in het geding is. Waar het verzoek van [verzoeksters] ziet op gegevens – die door [X] B.V. en [X] Ltd. (hierna: [X] ) aan [verzoeksters] ter beschikking zijn gesteld – van meer dan tien tot meer dan twintig jaar oud, ligt die vertrouwelijkheid niet zonder meer voor de hand, ook niet indien daaruit informatie omtrent de (toenmalige) bedrijfsvoering en het productieproces van [X] zou kunnen worden afgeleid.
2.6
[verzoeksters] hebben in het bijzonder in hun onder 1.5 genoemde brief van 29 april 2016 het belang van vertrouwelijkheid van de door hen van [X] , onder een overeenkomst die de vertrouwelijkheid waarborgt en waarin de kring die de desbetreffende gegevens mag inzien wordt beperkt, verkregen gegevens nader toegelicht. Zij hebben daarbij in overleg met [X] geconcretiseerd waarom openbaarmaking van de betrokken gegevens een daadwerkelijke bedreiging van de huidige commerciële belangen van [X] zou vormen. De bedoelde gegevens zijn – naast de memorie van grieven onder randnummer 482 sub h - met name opgenomen in het door [verzoeksters] als productie 39 bij memorie van grieven overgelegde, naar het hof begrijpt in opdracht van [X] opgemaakte rapport van [Y] : ‘
[… 1]. Dit rapport bevat volgens [verzoeksters] zeer gedetailleerde informatie uit de interne administratie van [X] over [… 2] .
[verzoeksters] voeren verder aan dat een deel van de interne kosten voor het leveren van dergelijke [… 3] door innovatie en modernisatie weliswaar is veranderd, maar dat de afstemming tussen productiekosten en verkoopprijzen zo plaatsvindt dat de marges die [X] maakt zoveel mogelijk van (negatieve) verandering worden ontzien. Openbaarmaking van in het verleden behaalde marges heeft tot gevolg dat informatie omtrent de bedrijfsvoering en de marge op dit soort producten openbaar zou worden, terwijl deze vanwege hun bedrijfsvertrouwelijke, commerciële karakter juist niet aan derden (en daarmee aan afnemers en/of concurrenten) bekend behoren te worden gemaakt. Van de marges die [X] heeft weten te realiseren op de [locatie] en de verschillende uitbreidingen daarvan kunnen wetenswaardigheden worden afgeleid die voor concurrenten en klanten ook nu nog interessant zijn. Openbaarmaking van marge-informatie van [X] kan [X] , aldus nog steeds [verzoeksters] , ernstige schade berokkenen omdat deze informatie ingezet kan worden in het onderhandelingsproces met bestaande of nieuwe klanten en concurrenten gebruik zouden kunnen maken van deze informatie, ten nadele van [X] . Het historische karakter van de gegevens in het onderhavig geval doet daaraan, zo besluiten [verzoeksters] hun onderhavige stellingname, niet af.
2.7
Uit de nadere toelichting van [verzoeksters] en de inhoud van het rapport van [Y] (productie 39 bij memorie van grieven) leidt het hof af dat, niettegenstaande de gedateerdheid van de vertrouwelijke informatie, niet valt uit te sluiten dat openbaarmaking daarvan tot schade van [X] zal kunnen leiden, zodat waarborging van de vertrouwelijkheid daarvan - in het licht ook van het in artikel 8 EVRM bepaalde – van belang is. Door verdere beperking van de vertrouwelijke informatie door [verzoeksters] zelf bij hun brief aan het hof van 29 april 2016 is, daarvan gaat het hof uit, mede aan het proportionaliteitsvereiste voldaan.
Nu bovendien [verweersters] zich heeft gerefereerd aan het oordeel van het hof en derhalve geen deugdelijk toegelichte argumenten voor het tegendeel naar voren heeft gebracht en het hof daarvan ook anderszins niet is gebleken, kan aan het verzoek van [verzoeksters] tot toepassing van de artikelen 27 lid 1, 29 en 28 lid 4 Rv als door hen verzocht worden voldaan, ter voorkoming dat vertrouwelijke bedrijfsgegevens in de openbaarheid komen. Het uitgangspunt dat zittingen en uitspraken in het openbaar plaatsvinden zal daarvoor in dit geval in zoverre moeten wijken.

3.De beslissing

Het hof, beschikkende op het verzoek van [verzoeksters] :
wijst het verzoek van [verzoeksters] tot toepasselijk verklaring van
‘een geheimhoudingsregime’ als hiervoor onder 2.2 en 2.3 omschreven toe;
bepaalt in de onderhavige procedure, bij het hof aanhangig onder nummer [2016:5499] , ‘een geheimhoudingsregime’ toepasselijk, daarin bestaande dat het hof ten aanzien van de gegevens opgesomd in de bij de brief van [verzoeksters] aan het hof van 29 april 2016 gevoegde bijlage (de vertrouwelijke informatie) wordt bepaald, dat:
i. i) als (delen van) de vertrouwelijke informatie ter zitting zullen worden besproken, de zitting achter gesloten deuren zal plaatsvinden, zoals bepaald in artikel 27 lid 1 Rv;
- het partijen verboden is mededelingen te doen aan derden omtrent de vertrouwelijke informatie, zoals bepaald in artikel 29 lid 1 Rv;
- voor zover in enig arrest van het hof aan de vertrouwelijke informatie gerefereerd zal worden, het arrest slechts ter beschikking zal worden gesteld aan het publiek op een wijze, zoals is bepaald in artikel 28 lid 4 Rv;
bepaalt dat in uitzondering op het hiervoor omschreven geheimhoudingsregime het partijen is toegestaan de vertrouwelijke informatie te delen met hun (juridische, economische of anderszins) adviseurs, die hen in het onderhavige geschil bijstaan hetzij in de onder 2.1 bedoelde procedure bij het hof hetzij in enige andere procedure in het onderhavig geschil, terwijl dit regime er niet aan in de weg zal staan dat de vertrouwelijke informatie binnen de organisatie van partijen wordt gedeeld, een en ander onder de voorwaarden dat:
i. i) de informatie uitsluitend met zodanige adviseurs onderscheidenlijk intern betrokkenen wordt gedeeld ten behoeve van de onder 2.1 bedoelde procedure dan wel enige andere procedure in het onderhavig geschil;
ii) zodanige adviseurs onderscheidenlijk intern betrokkenen de informatie voor geen andere doeleinden gebruiken dan deze en
iii) zodanige adviseurs onderscheidenlijk intern betrokkenen uitdrukkelijk wordt gewezen op de door het hof bepaalde vertrouwelijkheid.
Deze beschikking is gegeven door mrs. L.F. Wiggers-Rust, R.A. van der Pol en S.M. Evers en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 18 mei 2016.