ECLI:NL:GHARL:2016:5382

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
1 juli 2016
Publicatiedatum
1 juli 2016
Zaaknummer
WAHV 200.172.461
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursstrafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen beslissing kantonrechter over niet-ontvankelijkheid beroep wegens ontbrekende machtiging

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Gelderland, die op 8 mei 2015 het beroep van de gemachtigde ongegrond verklaarde. De gemachtigde had hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de officier van justitie, die het beroep tegen een inleidende beschikking niet-ontvankelijk had verklaard omdat de gemachtigde geen geldige machtiging had overgelegd. Het hof heeft de zaak behandeld op 17 juni 2016, waarbij de gemachtigde aanwezig was en de advocaat-generaal, mr. M.E. Joha, als gemachtigde van de officier van justitie optrad.

Het hof oordeelt dat de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat de gemachtigde niet tijdig een geldige machtiging heeft overgelegd. Het hof stelt vast dat de gemachtigde niet de gelegenheid heeft gehad om het verzuim te herstellen, omdat er geen bewijs is dat de verzuimbrief daadwerkelijk is verzonden. Hierdoor is de beslissing van de kantonrechter niet in stand te houden. Het hof vernietigt de beslissing van de kantonrechter en verklaart het beroep gegrond. De administratieve sanctie die aan de betrokkene was opgelegd, wordt vernietigd, omdat het hof vaststelt dat de gedraging niet heeft plaatsgevonden. De betrokkene had geparkeerd op een braakliggend terrein, waar het parkeerverbod, aangegeven met bord E1, niet van toepassing is. Tevens wordt een proceskostenvergoeding toegekend voor de gemaakte reiskosten.

Het hof beslist dat de advocaat-generaal de proceskosten van de betrokkene moet vergoeden, ter hoogte van € 44,30. Dit arrest is gewezen door mr. De Witt, in tegenwoordigheid van mr. Arntz als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.

Uitspraak

WAHV 200.172.461
1 juli 2016
CJIB 175581878
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
locatie Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Gelderland
van 8 mei 2015
betreffende
[gemachtigde] , wonende te [woonplaats] ,
De beslissing van de kantonrechter
De kantonrechter heeft het beroep tegen de door de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie namens de officier van justitie genomen beslissing ongegrond verklaard.

Het procesverloop

[gemachtigde] heeft tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep ingesteld. Bij het beroepschrift is verzocht om een behandeling ter zitting.
De advocaat-generaal heeft een verweerschrift ingediend.
[gemachtigde] is in de gelegenheid gesteld het beroep schriftelijk nader toe te lichten. Hiervan is geen gebruik gemaakt.
De zaak is behandeld ter zitting van 17 juni 2016. [gemachtigde] is verschenen. Als gemachtigde van de advocaat-generaal is verschenen mr. M.E. Joha.

Beoordeling

1. De beslissing van de kantonrechter dient te worden beschouwd als gegeven op het beroep van [gemachtigde] tegen de beslissing van de officier van justitie waarbij het beroep van [gemachtigde] tegen de inleidende beschikking niet-ontvankelijk is verklaard, omdat [gemachtigde] geen machtiging had overgelegd.
2. De kantonrechter heeft, kort gezegd, geoordeeld dat [gemachtigde] in de fase van het administratief beroep niet tijdig een geldige machtiging heeft overgelegd en dat de officier van justitie daarom terecht het beroep tegen de inleidende beschikking niet-ontvankelijk heeft verklaard.
3. [gemachtigde] heeft onder meer aangevoerd dat hem geen verzoek heeft bereikt om ontbrekende gegevens op te sturen.
4. De sanctie is bij inleidende beschikking opgelegd aan [GmbH] . [GmbH] is derhalve de beroepsgerechtigde in de zin van artikel 6, eerste lid, WAHV. Het beroep tegen de inleidende beschikking is ingediend door [gemachtigde] , wonende te [woonplaats] , derhalve door een ander dan de beroepsgerechtigde.
5. Op grond van artikel 2:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), kan een beroepsgerechtigde zich in de fase van het beroep bij de officier van justitie laten bijstaan of vertegenwoordigen door een gemachtigde. Uit het tweede lid van deze bepaling volgt dat van een gemachtigde kan worden verlangd dat hij een schriftelijke machtiging overlegt. Dit betekent dat indien de officier van justitie een machtiging verlangt, op dat moment reeds sprake is van verzuim. Ingevolge het bepaalde in artikel 6:6 Awb kan het beroep vervolgens niet-ontvankelijk worden verklaard, mits de indiener van het beroep de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een daartoe gestelde termijn.
6. In het dossier bevindt zich een afschrift van de aan [gemachtigde] gerichte brief van de CVOM d.d. 15 november 2013, waarin deze wordt verzocht een schriftelijke machtiging over te leggen.
7. Het hof heeft eerder overwogen, bij arrest van 1 april 2015 (gepubliceerd op rechtspraak.nl, ECLI:NL:GHARL:2015:2418) dat, gelet op de werkwijze van de CVOM bij verzending van verzuimbrieven, uit de omstandigheid dat een verzuimbrief van de CVOM zich in het dossier van het hof bevindt, enkel blijkt dat die brief is aangemaakt, doch niet dat die brief daadwerkelijk is verzonden. Gelet daarop is naar het oordeel van het hof niet voldoende aannemelijk geworden dat voornoemde brief daadwerkelijk is verzonden aan de gemachtigde van de betrokkene. Aldus is de gemachtigde niet de gelegenheid geboden om het verzuim te herstellen. Dit brengt mee dat de officier van justitie het beroep tegen de inleidende beschikking ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard.
8. Gelet op het voorgaande kan de beslissing van de kantonrechter niet in stand blijven. Het hof zal die beslissing dan ook vernietigen. [gemachtigde] heeft ter zitting van het hof verzocht dat het hof de zaak zelf afdoet. Dit betekent dat het hof zal doen wat de kantonrechter had behoren te doen, te weten het beroep gegrond verklaren, de beslissing van de officier van justitie vernietigen en het beroep tegen de inleidende beschikking beoordelen. Het hof overweegt in dit verband dat [gemachtigde] een deugdelijke machtiging heeft overgelegd, waaruit blijkt dat hij namens de betrokkene beroep mag instellen tegen deze beschikking.
9. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 90,- opgelegd ter zake van “Parkeren in strijd met parkeerverbod (bord E1) (al dan niet in zone)”, welke gedraging zou zijn verricht op
20 augustus 2013 om 9.33 uur op de Kreynckweg te [woonplaats] met het voertuig met het kenteken [kenteken] .
10. Namens de betrokkene wordt aangevoerd dat de gedraging niet is verricht. De gemachtigde stelt dat hij heeft geparkeerd op een braakliggend terrein en dat het parkeerverbod, aangeduid met bord E1 uit bijlage 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990), hier geen gelding heeft.
11. Gelet op de stukken in het dossier, in het bijzonder de door de gemachtigde overgelegde foto's en de toelichting die hij ter zitting heeft gegeven, stelt het hof vast dat het onder 9 genoemde voertuig niet op de rijbaan stond geparkeerd, maar op een braakliggend terrein. Onder verwijzing naar het arrest van dit hof van 23 mei 2016 (te raadplegen via rechtspraak.nl onder ECLI:NL:GHARL:2016:3927) overweegt het hof dat het parkeerverbod aangegeven met bord E1 als bedoeld in bijlage 1 van het RVV 1990 zich niet tot dit terrein uitstrekt. Dat is niet anders bij een parkeerverbodszone als bedoeld in artikel 66 van het RVV 1990.
12. Het voorgaande brengt mee dat de onder 9 genoemde gedraging niet is verricht. Het hof zal om die reden het beroep tegen de inleidende beschikking gegrond verklaren en die beschikking vernietigen. Het bedrag van de zekerheidstelling zal aan de betrokkene worden gerestitueerd.
13. Aangezien het hof op grond van het vorenstaande de betrokkene in het gelijk stelt, laat het hof de overige argumenten van de gemachtigde tegen de inleidende beslissing buiten bespreking.
14. Het hof acht termen aanwezig om een proceskostenvergoeding toe te kennen voor de reiskosten die zijn gemaakt voor het bijwonen van de zitting van de kantonrechter en voor de zitting van het hof
.Ingevolge artikel 2, eerste lid, onder c, van het Besluit proceskosten bestuursrecht worden reiskosten vergoed overeenkomstig artikel 11, eerste lid, onderdeel d, van het Besluit tarieven in strafzaken 2003. Ingevolge die bepaling wordt een tarief vergoed waarvan de hoogte gelijk is aan de reiskosten per openbaar middel van vervoer, laagste klasse. Dit komt neer op een bedrag van € 44,30, zijnde retourritprijzen bij het reizen op saldo met een OV-chipkaart per bus van de [straat 1] te [woonplaats] naar de [straat 2] te [woonplaats] v.v. en per trein van station [woonplaats] naar station Leeuwarden v.v.
15. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, beslist het hof als volgt.

Beslissing

Het gerechtshof:
vernietigt de beslissing van de kantonrechter;
verklaart het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond en vernietigt die beslissing;
verklaart het beroep tegen de beschikking waarbij onder CJIB-nummer 175581878 de administratieve sanctie is opgelegd gegrond en vernietigt die beschikking;
bepaalt dat hetgeen door (de gemachtigde van) de betrokkene op de voet van artikel 11 van de WAHV tot zekerheid is gesteld door de advocaat-generaal aan hem wordt gerestitueerd;
veroordeelt de advocaat-generaal tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene, ter hoogte van € 44,30.
Dit arrest is gewezen door mr. De Witt, in tegenwoordigheid van mr. Arntz als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.