Beoordeling
1. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 85,- opgelegd ter zake van “parkeren in strijd met parkeerverbod (bord E1) (al dan niet in een zone)”, welke gedraging zou zijn verricht op 25 februari 2012 om 16.23 uur op de Bosscherweg te Maastricht met het voertuig met het kenteken [kenteken] .
2. De gemachtigde van de betrokkene voert als enige grond voor het hoger beroep aan dat de beslissing van de kantonrechter niet in stand kan blijven, omdat de kantonrechter de door de gemachtigde bij brieven van 4 april 2013 en 10 april 2014 aangevoerde grond voor het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie, niet inhoudelijk heeft beoordeeld.
3. De door de gemachtigde bedoelde brieven bevinden zich in het dossier.
In het schrijven van 4 april 2013 heeft de gemachtigde aangevoerd - zakelijk weergegeven - dat de verweten gedraging niet is begaan, omdat het bord E1 geen werking had ten aanzien van de berm waarin de betrokkene op voormeld tijdstip stond geparkeerd, doch enkel voor de weg. Alleen als de betrokkene binnen de bebouwde kom stond geparkeerd kon aan hem een sanctie worden opgelegd, maar dan met toepassing van feitcode R315B (als bestuurder van een voertuig niet de rijbaan gebruiken). Als de betrokkene buiten de bebouwde kom stond geparkeerd, was sanctieoplegging niet mogelijk, aldus de gemachtigde.
In het schrijven van 10 april 2014 heeft de gemachtigde nog, in aanvulling op hetgeen in het schrijven van 4 april 2013 is aangevoerd, gewezen op een uitspraak van de kantonrechter van de rechtbank Noord-Holland, waarin de argumentatie van de gemachtigde werd bevestigd.
4. Het hof stelt vast dat de kantonrechter voormeld verweer van de gemachtigde heeft verworpen. De kantonrechter heeft daartoe overwogen - voor zover van belang - dat het bord E1 bedoeld is voor de hele zijde van de openbare weg waar het bord is geplaatst en waarvan de berm deel uitmaakt, dat niet gebleken is dat het voertuig geparkeerd stond op een stukje eigen terrein en dat vaststaat dat de gedraging is verricht.
5. Het hof volgt niet de stelling van de gemachtigde, dat de kantonrechter de door hem bedoelde grond niet inhoudelijk heeft beoordeeld. Immers, de kantonrechter heeft er in zijn beslissing nu juist blijk van gegeven deze grond bij zijn beoordeling betrokken te hebben, maar dat die grond niet tot het oordeel heeft geleid dat de sanctie ten onrechte is opgelegd. De enkele omstandigheid dat de motivering van de kantonrechter wellicht summier is en dat niet expliciet op elk argument is ingegaan dat in dit verband door de gemachtigde naar voren is gebracht, rechtvaardigt niet de conclusie dat de kantonrechter deze grond in het geheel niet inhoudelijk heeft beoordeeld, laat staan de conclusie - voor zover de gemachtigde zulks heeft willen betogen - dat er sprake is van schending van het motiveringsbeginsel.
6. Desalniettemin kan de beslissing van de kantonrechter niet in stand blijven. Gelet op de inhoud van de brieven van 4 april 2013 en 10 april 2014 is beoogd tevens de door de kantonrechter gegeven uitleg aan de reikwijdte van het bord E1 aan te vechten, mede gelet op het in de procedure overleggen van de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Noord-Holland d.d. 25 oktober 2013 (gepubliceerd op rechtspraak.nl onder ECLI:NL: RBNHO:2013:10952).
7. Artikel 65 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990) luidt als volgt:
“1. Ingeval een weg is verdeeld in rijstroken, kan de toepassing van een verkeersbord worden beperkt tot één of meer rijstroken.
2. De verkeersborden E1, E2 en E3 van bijlage 1 gelden slechts voor de zijde van de weg alwaar zij zijn geplaatst.
3. Het parkeren van een voertuig en het plaatsen van een fiets en van een bromfiets is echter toegestaan op de daartoe bestemde weggedeelten.”
8. De in lid 2 genoemde verkeersborden E1, E2 en E3 betreffen achtereenvolgens: het parkeerverbod, het verbod stil te staan (stopverbod) en het verbod fietsen en bromfietsen te plaatsen.
9. De in de onderhavige zaak te beantwoorden vraag is of het parkeerverbod, gelet op de bewoordingen in het tweede lid van artikel 65 van het RVV 1990, zich mede uitstrekt over de berm van de weg, zoals de kantonrechter in deze zaak heeft beslist of dat het parkeerverbod is beperkt tot de rijbaan.
10. In de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Noord-Holland is - zakelijk weergegeven - overwogen dat het voertuig was geparkeerd in de berm in een gebied waar verkeersbord E1 gold en dat ingevolge het Verdrag van Wenen inzake verkeerstekens (d.d. 8 november 1968) een verkeersbord slechts gelding kan hebben voor de rijbaan (carriageway), zodat niet is komen vast te staan dat de gedraging is verricht. Aangezien de bepalingen uit het Verdrag voor de Wegenverkeerswet 1994 gaan, doet naar het oordeel van de kantonrechter niet ter zake dat in de Wegenverkeerswet 1994 is bepaald dat de berm onderdeel van de weg is.
11. Zowel de kantonrechter van de rechtbank Noord-Holland als de kantonrechter in de onderhavige zaak zijn kennelijk ervan uitgegaan, dat in artikel 65, tweede lid, RVV 1990 de term "weg" gebezigd is in de zin van artikel 1 onder b van de Wegenverkeerswet 1994, waarin onder wegen wordt verstaan: “alle voor het openbaar verkeer openstaande wegen of paden met inbegrip van de daarin liggende bruggen en duikers en de tot die wegen behorende paden en bermen of zijkanten.”
12. De Nota van Toelichting bij het Besluit van 26 juli 1990, houdende vaststelling van een nieuw Reglement verkeersregels en verkeerstekens (Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990), Stb. 1990, 459) verwoordt met betrekking tot de internationale verdragen van Wenen (waaronder het Verdrag inzake verkeerstekens, Trb. 1974, 35) het uitgangspunt als volgt:
“Nederland behoorde niet tot de ondertekenaars van de vijf verkeersverdragen. Wel zijn Nederlandse ambtenaren bij de totstandkoming betrokken geweest. Daaruit mocht men afleiden dat ons land bereid was tot de verdragen toe te treden. Dit is trouwens herhaaldelijk aan het parlement kenbaar gemaakt.
Bij de totstandkoming van de vijf verdragen had Nederland de keus tussen toetreden en terstond de nationale wetgeving aan te passen, of eerst aanpassen en dan toetreden. Deze laatste volgorde is gekozen.” (p. 62)
Op pagina 64 volgt:
“(….) dat het nieuwe RVV waar mogelijk met de vijf verdragen in overeenstemming is gebracht. Zulks maakt toetreding door Nederland tot deze verdragen mogelijk. Wel zal op enkele punten een voorbehoud moeten worden gemaakt, waartoe deze verdragen ook de mogelijkheid openen.”
13. De Nota van Toelichting op het oorspronkelijke artikel 65 van het RVV 1990 luidt als volgt (p. 127):
“Het eerste lid van artikel 65 drukt het beginsel uit dat verkeersborden over de hele breedte van de weg gelden. Het tweede lid bevat hierop een uitzondering. Als een weg is verdeeld in rijstroken kan de toepassing door middel van onderborden dan wel door toepassing van onderborden dan wel door toepassing van de borden L11 en L12 van bijlage I worden beperkt tot één of meer rijstroken (….).
Ook het derde lid bevat een uitzondering op het eerste lid. Borden die het parkeren of stilstaan van voertuigen op de rijbaan betreffen gelden slechts voor de zijde van de weg waar zij zijn geplaatst."
Het hof concludeert dat uit dit laatste niet volgt dat in dit artikel de term "weg" overeenstemt met het begrip weg in de zin van artikel 1 onder d van de Wegenverkeerswet 1994.
14. Bij Besluit van 16 november 1994 (Stb. 1994, 815) is het eerste lid van artikel 65 van het RVV 1990 komen te vervallen. De Nota van Toelichting houdt in:
“Ingevolge het bij dit besluit vervallen eerste lid van artikel 65, golden verkeerstekens over de hele breedte van de weg waarlangs zij zijn geplaatst. Over het algemeen was dit een duidelijke regel, maar het opnemen van deze regel in het RVV 1990 leidde tot onvoorziene complicaties. Op grond van de RVV-bepaling kon namelijk gesteld worden dat bijvoorbeeld het plaatsen van bord G11 (verplicht fietspad) bij een fietspad dat langs de rijbaan is gelegen, gevolgen heeft voor de daarnaast gelegen rijbaan. Immers, de redactie suggereerde dat bord G11 voor de gehele weg gold. Derhalve zouden andere voertuigen dan (brom)fietsen geen gebruik meer mogen maken van de betreffende weg. Om deze niet beoogde interpretatie uit te sluiten, is het eerste lid van artikel 65 geschrapt. In de praktijk zal uit de situatie duidelijk moeten blijken wat de reikwijdte van geplaatste verkeersborden is. Over het algemeen zal een verkeersteken blijven gelden voor de gehele weg waarlangs het is geplaatst. Door middel van een duidelijke bebording zal de weggebruikers zekerheid moeten worden verschaft welke verkeerstekens tot hen gericht zijn.”
Het tweede, derde en vierde lid van het artikel zijn bij dit Besluit omgenummerd tot het eerste, tweede en derde lid van het huidige artikel 65 van het RVV 1990.
15. Uit vorenstaande volgt dat voor de beoordeling van de vraag of de werking van bord E1 zich ook uitstrekt tot de berm van belang is wat is bedoeld te verstaan onder “daartoe bestemde weggedeelten” in lid 3 van artikel 65 RVV 1990. De in dat artikellid volgende opsomming is enumeratief.
16. Artikel 10, eerste lid, van het RVV 1990 luidde bij de invoering van het RVV 1990 als volgt:
“Andere bestuurders dan die genoemd in de artikelen 5 tot en met 8 gebruiken de rijbaan.”
17. De Nota van toelichting bij het besluit van 26 juli 1990, houdende vaststelling van een nieuw Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV 1990) (Stb. 1990, 459, p. 93 e.v.) bij Hoofdstuk II verkeersregels, paragraaf 1. Plaats op de weg en artikel 10 van het RVV 1990 houdt het volgende in:
“Per categorie weggebruiker wordt aangegeven welk weggedeelte voor hem bestemd is. Daarbij is gekozen voor de term <> om tot uitdrukking te brengen dat het om ieder gebruik van de weg gaat; bijvoorbeeld ook het stilstaan en het parkeren. (…)
Dit artikel (toevoeging hof: artikel 10) vormt het sluitstuk voor de bepalingen ter zake van de plaats op de weg. Nadat is aangegeven welke weggedeelten - voor zover aanwezig - door bepaalde aangewezen categorieën bestuurders worden gebruikt, wordt de rijbaan voor de niet genoemde bestuurders aangewezen. De grootste categorie betreft uiteraard de bestuurders van een motorvoertuig.”
18. Bij besluit van 16 november 1994 (Stb. 1994, 815) is het eerste lid van artikel 10 van het RVV 1990 gewijzigd. Het eerste lid luidt als volgt:
“Andere bestuurders dan die genoemd in de artikelen 5 tot en met 8 gebruiken de rijbaan. Deze bestuurders en voetgangers die een aanhangwagen voortbewegen die kennelijk bestemd is om door een motorvoertuig te worden voortbewogen, mogen voor het parkeren van hun voertuig tevens andere weggedeelten gebruiken, behalve het trottoir, het voetpad, het fietspad, het fiets/bromfietspad of het ruiterpad.”
19. De Nota van toelichting bij het besluit van 16 november 1994 (Stb. 1994, 815, p. 25) houdt omtrent de wijziging van artikel 10 van het RVV 1990 het volgende in:
“In de bepalingen betreffende de plaats op de weg wordt per categorie aangegeven welk weggedeelte mag worden gebruikt. Voor motorvoertuigen is dit de rijbaan. Deze systematiek had tot gevolg dat het gebruik van de berm niet langer was toegestaan. Gebleken is, dat het met name buiten de bebouwde kom toch gewenst is dat motorvoertuigen in de berm mogen stilstaan of parkeren. Het parkeren op de rijbaan is uit oogpunt van verkeersveiligheid vaak ongewenst. Bovendien geldt ingevolge artikel 24, eerste lid onderdeel c, een parkeerverbod op rijbanen van voorrangswegen buiten de bebouwde kom. Dat betekende dat op die wegen, met uitzondering van de parkeerplaatsen en andere daartoe bestemde weggedeelten, helemaal niet geparkeerd mocht worden. In verband met deze, overigens niet beoogde, consequenties, is artikel 10 aangepast. Deze bepaling staat op andere weggedeelten dan de rijbaan, waaronder de berm, het parkeren toe, met uitzondering van voetpaden, trottoirs, fietspaden en ruiterpaden.”
20. De Nota van Toelichting op artikel 10 van het RVV 1990 en de beperking die het derde lid van artikel 65, derde lid, van het RVV 1990 aanbrengt op de reikwijdte van de gelding van de borden E1, E2 en E3 van de bijlage 1 van het RVV 1990 leiden tot de conclusie, dat het bord E1 niet verbiedt om in de berm te parkeren. Het hof zoekt voor de uitleg van het begrip weg in de zin van artikel 65 tweede lid van het RVV derhalve geen aansluiting bij het begrip weg als bedoeld in artikel 1, onder b van de WVW 1994. Dat oordeel vindt bevestiging in het volgende.
21. Nederland is op 8 november 2008 toegetreden als verdragsluitende partij bij het Verdrag van Wenen inzake verkeerstekens (hierna: het Verdrag) (Trb. 2008, 77). Met betrekking tot het onderwerp hier aan de orde zijn geen voorbehouden gemaakt.
22. Artikel 1 van het Verdrag luidt als volgt:
“For the purpose of this Convention, the following expressions shall have the meanings hereby assigned to them: (…)
( c) “Road” means the entire surface of any way or street open to public traffic;
( d) “Carriageway” means the part of a road normally used by vehicular traffic; a road may comprise several carriageways clearly separated from one another by, for example, a dividing strip or a difference of level (…).”
23. Artikel 11 van het Verdrag luidt:
“Section C of Annex 1 to this Convention describes the prohibitory and restrictive signs and gives their meaning. It also describes the signs notifying the end of these prohibitions and restrictions of any one of them.”
24. Sectie C van Annex 1 onder punt 9 betreft het hoofdstuk “Prohibition or restriction of standing and parking”. Onder c (ii) is vermeld:
“All prohibitions and restrictions of parking shall apply only on the side of the carriageway on which the signs are placed.”
25. De onder overweging 20 weergegeven conclusie over de uitleg van de zijde van de weg stemt overeen met het bepaalde in het hierboven aangehaalde Verdrag. Dat stemt overeen met het uitgangspunt zoals verwoord in de Nota van Toelichting op het RVV 1990, zoals weergegeven in overweging 12.
26. Op grond van het voorgaande kan de beslissing van de kantonrechter niet in stand blijven. Het hof zal de beslissing van de kantonrechter vernietigen en doen wat de kantonrechter had behoren te doen, te weten het beroep gegrond verklaren en de beslissing van de officier van justitie en de inleidende beschikking vernietigen. Het bedrag van de zekerheidstelling zal aan de betrokkene worden gerestitueerd.
27. Namens de betrokkene is verzocht om vergoeding van kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Naar het oordeel van het hof komen de gevraagde kosten voor vergoeding in aanmerking. De vergoeding van kosten van de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand zijn in het Besluit proceskosten bestuursrecht forfaitair bepaald per proceshandeling. De gemachtigde van de betrokkene heeft de volgende proceshandelingen verricht: het indienen van beroep bij de officier van justitie, het indienen van beroep bij de kantonrechter en het indienen van hoger beroep. Aan het indienen van een beroepschrift dient één punt te worden toegekend. De waarde per punt bedraagt € 487,-. Gelet op de aard van de zaak past het hof wegingsfactor 0,5 (gewicht van de zaak = licht) toe. Aldus zal het hof de advocaat-generaal veroordelen in de kosten tot een bedrag van
€ 730,50,- (=3 x € 487,- x 0,5).