ECLI:NL:GHARL:2016:530

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
26 januari 2016
Publicatiedatum
27 januari 2016
Zaaknummer
200.164.916/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van kinderalimentatie en partneralimentatie na echtscheiding met betrekking tot kasstromen en winst uit onderneming

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 26 januari 2016, gaat het om de herziening van de alimentatieverplichtingen van de man na de echtscheiding van partijen. De man en de vrouw zijn ouders van twee minderjarige kinderen, geboren in 2002 en 2004. Na hun feitelijke scheiding in 2012 is de man verplicht om kinderalimentatie te betalen. De rechtbank Noord-Nederland had eerder bepaald dat de man € 263,- per kind per maand moest betalen, maar de man is in hoger beroep gegaan om deze bijdrage te verlagen. Hij verzocht om de kinderalimentatie te verlagen naar € 102,- per kind per maand voor de periode van 6 februari 2014 tot 1 januari 2015, en naar € 77,- per kind per maand vanaf 1 januari 2015. De vrouw verzocht om het beroep van de man niet-ontvankelijk te verklaren en om de alimentatie te handhaven.

Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de financiële situatie van de man, die een onderneming heeft. Het hof heeft vastgesteld dat de man een netto besteedbaar inkomen heeft dat fluctueert en dat de kasstromen van zijn onderneming positief zijn. De rechtbank had eerder de kinderalimentatie vastgesteld op basis van de behoefte van de kinderen, maar het hof heeft deze behoefte opnieuw beoordeeld in het licht van de recente uitspraak van de Hoge Raad over het kindgebonden budget.

Uiteindelijk heeft het hof de kinderalimentatie voor de periode van 6 februari 2014 tot 1 januari 2015 vastgesteld op € 150,- per kind per maand en voor de periode vanaf 1 januari 2015 op € 115,- per kind per maand. De partneralimentatie is op nihil gesteld, omdat de man geen draagkracht heeft voor deze verplichting. Het hof heeft ook geoordeeld dat de vrouw geen terugbetaling hoeft te doen voor de eerder ontvangen alimentatie, omdat deze is verbruikt. De beslissing van het hof is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.164.916/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/17/125677/ FA RK 13-405
beschikking van de familiekamer van 26 januari 2016
inzake
[de man] ,
wonende te [A] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen:
de man,
advocaat: mr. R.R.J.A. Olie-Hallmans, kantoorhoudend te Meppel,
tegen
[de vrouw],
wonende te [A] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen:
de vrouw,
advocaat: mr. A.H. Punt-Koopmans, kantoorhoudend te Leeuwarden.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 19 november 2014, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift, ingekomen op 18 februari 2015;
- het verweerschrift, ingekomen 23 april 2015;
- het proces-verbaal van de zitting van de rechtbank van 3 december 2013;
- een journaalbericht van mr. Olie-Hallmans van 23 maart 2015 met bijlagen;
- een journaalbericht van mr. Punt-Koopmans van 1 juni 2015 met bijlagen;
- een journaalbericht van mr. Olie-Hallmans van 2 juni 2015 met bijlagen.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 15 juni 2015 plaatsgevonden. Verschenen zijn de man, bijgestaan door zijn advocaat, en de vrouw, bijgestaan door haar advocaat. Mr. Olie-Hallmans heeft pleitaantekeningen in het geding gebracht.
2.3
Na de mondelinge behandeling heeft de Hoge Raad een uitspraak gedaan op 9 oktober 2015 omtrent de wijze waarop bij de vaststelling van kinderalimentatie rekening dient te worden gehouden met het door de alimentatiegerechtigde te ontvangen kindgebonden budget. Het hof heeft partijen in de gelegenheid gesteld om aan het hof - met kopie aan de wederpartij - te berichten of en in hoeverre dat aanleiding geeft tot aanpassing van het ingenomen standpunt en/of verzoek(en) ten aanzien van de kinderalimentatie en/of partneralimentatie in deze procedure en om vervolgens te reageren op de uitlatingen van de wederpartij.
2.4
Vervolgens zijn ingekomen bij het hof:
- op 20 november 2015 het journaalbericht van mr. Olie-Hallmans van 19 november 2015 met bijlagen;
- op 20 november 2015 het journaalbericht van mr. Punt-Koopmans van 20 november 2015 met bijlagen;
- op 3 december 2015 het journaalbericht van mr. Punt-Koopmans van 3 december 2015 met bijlage;
- op 4 december 2015 het journaalbericht van mr. Olie-Hallmans van 3 december 2015 met bijlage.
2.5
Nu partijen niet hebben aangegeven dat zij een nadere mondelinge behandeling wensen, zal het hof de zaak verder op de stukken afdoen.

3.De vaststaande feiten

3.1
De man en de vrouw, gehuwd in 1990, zijn de ouders van:
- [de minderjarige1] (hierna te noemen [de minderjarige1] ) geboren [in] 2002 en
- [de minderjarige2] (hierna te noemen [de minderjarige2] ) geboren [in] 2004.
Partijen hebben gezamenlijk gezag over de kinderen.
3.2
Partijen zijn feitelijk in 2012 uit elkaar gegaan.
3.3
Bij beschikking voorlopige voorzieningen van 13 juni 2013 is onder meer bepaald dat de man een kinderalimentatie van € 245,- per kind per maand dient te betalen aan de vrouw. Het verzoek van de man om die voorlopige voorziening te wijzigen is bij beschikking van 18 december 2013 door de rechtbank afgewezen.
3.4
Het huwelijk van de man en de vrouw is op 6 februari 2014 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 22 januari 2014 in de registers van de burgerlijke stand.

4.De omvang van het geschil

4.1
In geschil is de bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen en in de kosten van levensonderhoud van de vrouw.
4.2
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking - voor zover hier van belang - de door de man te betalen kinderalimentatie met ingang van de dag van ontbinding van het huwelijk van partijen tot 1 januari 2015 vastgesteld op € 263,- per kind per maand en met ingang van 1 januari 2015 op € 248,- per kind per maand. De door de man te betalen partneralimentatie met ingang van de dag van ontbinding van het huwelijk van partijen is bepaald op € 272,- per maand.
4.3
De man is daartegen in hoger beroep gekomen en heeft verzocht om de kinderalimentatie met ingang van de dag van ontbinding van het huwelijk van partijen - zijnde 6 februari 2014 - tot en met 31 december 2014 op € 102,- per kind per maand te bepalen en vanaf 1 januari 2015 op € 77,- per kind per maand. De man heeft verzocht de partneralimentatie met ingang van de dag van ontbinding van het huwelijk te bepalen op nihil, dan wel op een bedrag dat het hof juist acht. Daarnaast heeft de man verzocht de vrouw te veroordelen tot terugbetaling van de door hem voor haar betaalde woonlasten vanaf 6 februari 2014, bestaande uit haar deel van de hypotheekrente en de door hem betaalde premie levensverzekering, zijnde tot en met februari 2015 een bedrag van € 7.322,80, te vermeerderen met de hypotheekrente vanaf maart 2015, althans een bedrag dat het hof juist acht. Ten slotte heeft de man verzocht de vrouw te veroordelen tot terugbetaling van de teveel betaalde kinder- en partneralimentatie vanaf 6 februari 2014.
4.4
De vrouw heeft in haar verweerschrift verzocht om het beroep van de man niet-ontvankelijk te verklaren dan wel af te wijzen en het terugvorderingsverzoek af te wijzen, dan wel te matigen, waarbij in ieder geval rekening wordt gehouden met het feit dat geen omgang heeft plaatsgevonden en de vrouw dus de kosten betreffende de zorgkorting, die bij de man in mindering is gebracht, feitelijk heeft moeten dragen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
De ingangsdatum van de (eventueel) te betalen alimentatie, 6 februari 2014, is niet in geschil.
De behoefte van de kinderen
5.2
Partijen verschillen van mening over de hoogte van de behoefte van de kinderen. De vrouw heeft er op gewezen dat de rechtbank in haar tussenbeschikking van 22 januari 2014 heeft opgenomen dat partijen het erover eens zijn dat de behoefte van de kinderen € 550,- per kind per maand bedraagt en heeft aangevoerd dat de man daarover niet heeft gegriefd. De man heeft onder grief IX in het appelrekest er evenwel op gewezen dat het kindgebonden budget en de alleenstaande ouderkop in mindering dienen te komen op de behoefte van de kinderen en heeft in zijn draagkrachtberekening achter het appelschrift de kosten kinderen berekend op € 1.010,- per maand. Nu niet duidelijk is of het kindgebonden budget al meegenomen was in eerdergenoemde afgesproken behoefte en nu de vrouw in haar draagkrachtberekening de kosten kinderen eveneens op een ander bedrag heeft berekend en wel op € 1.210,- per maand, terwijl ook de in rechtsoverweging 2.3 genoemde uitspraak van de Hoge Raad tot een herbeoordeling noopt, zal het hof de behoefte van de kinderen opnieuw beoordelen. Het hof neemt daarbij tot uitgangspunt het gezinsinkomen van € 4.750,- netto per maand zoals partijen overeengekomen zijn blijkens de beschikking van de rechtbank van 22 januari 2014.
5.3
Bij het berekenen van de behoefte van de kinderen, waarmee is bedoeld het aandeel van de ouders in de kosten van de kinderen, op basis van de NIBUD-tabellen gaat het hof, gelet op de leeftijd van de kinderen ten tijde van het uiteengaan van partijen in 2012, uit van elk 4 kinderbijslagpunten oftewel in totaal 8 kinderbijslagpunten. Het hof berekent het aandeel van de ouders in de kosten van de kinderen bij voornoemd gezinsinkomen op € 1.120,- per maand. Geïndexeerd is dat in 2014 € 1.149,29 per maand en in 2015 € 1.158,49 per maand.
5.4
Op 1 januari 2015 is de Wet hervorming kindregelingen in werking getreden waarbij de alleenstaande oudertoeslag in de bijstand, de alleenstaande ouderkorting in de Wet inkomstenbelasting 2001 en het fiscaal voordeel bij het betalen van kinderalimentatie zijn komen te vervallen. Inkomensondersteuning voor alleenstaande ouders vindt vanaf 1 januari 2015 plaats op dezelfde, uniforme wijze door middel van een alleenstaande ouderkop van maximaal € 3.050,- per jaar te ontvangen in het kindgebonden budget. Conform de uitspraak van de Hoge Raad van 9 oktober 2015 (ECLI:NL:HR:2015:3011), dient - zoals partijen ook hebben aangegeven - het kindgebonden budget en de alleenstaande ouderkop niet in aanmerking te worden genomen bij de bepaling van de behoefte van de kinderen, maar bij de bepaling van de draagkracht van de ontvangende ouder. Daarbij dient geen verschil te worden gemaakt in de benadering van de alleenstaande ouderkop en de rest van het kindgebonden budget, nu beide tegemoetkomingen dezelfde aard en strekking hebben. Het kindgebonden budget behoeft dan ook niet in mindering te worden gebracht op de behoefte van de kinderen.
De draagkracht van de man voor kinderalimentatie
* Het inkomen
5.5
Partijen strijden over de vraag welk inkomen gehanteerd moet worden in de berekening van de draagkracht van de man.
5.6
De man heeft een onderneming, [B] te [A] . De rechtbank is uitgegaan van een te verwachten beschikbare winst van € 75.000,- bruto per jaar. De man is het daar niet mee eens.
5.7
De rechtbank heeft overwogen dat zij met partijen van oordeel is dat het kasstroomoverzicht van de afgelopen jaren het meest getrouwe beeld geeft van de financiële (on)mogelijkheden van de man. De vrouw heeft aangevoerd dat de man daar niet tegen gegriefd heeft. De man heeft naar het oordeel van het hof evenwel voldoende duidelijk aangegeven dat hij het met de rechtbank op dit punt niet eens is. Hij heeft immers onder grief I aangegeven dat voornoemde overweging van de rechtbank onjuist is, heeft er in die grief en ter zitting van het hof op gewezen dat een kasstroomoverzicht niet de enige indicatie is voor de voor levensonderhoud beschikbare winst en heeft in de toelichting op grief I - en overigens ook de toelichting op grief IX - aangevoerd dat uitgegaan moet worden van de winst uit onderneming. Nu de vrouw daar bovendien inhoudelijk op heeft gereageerd, staat de omstandigheid dat de man zijn bezwaar niet als afzonderlijke grief heeft geformuleerd in het beroepschrift niet in de weg aan een inhoudelijke beoordeling ervan.
5.8
Bij het vaststellen van de draagkracht van een ondernemer dient te worden beoordeeld welke middelen hem ter beschikking staan of geacht kunnen worden te staan. Uitgangspunt is dat daarbij wordt gekeken naar de resultaten van zijn onderneming (in de afgelopen drie jaren). Daarnaast kunnen de daadwerkelijke geldstromen en liquide middelen in de onderneming als indicatie in aanmerking worden genomen. Als een ondernemer winst heeft gemaakt, geeft dat immers geen antwoord op de vraag of er voldoende liquiditeiten zijn voor een onderhoudsbijdrage. Als een onderhoudsbijdrage op basis van de winsten uit voorgaande jaren meer bedraagt dan de ondernemer daadwerkelijk uit de liquide middelen van zijn onderneming kan onttrekken, leidt dat tot een negatieve kasstroom wat negatieve gevolgen kan hebben voor de continuïteit van de onderneming. De man heeft aangegeven, dat hij eerder heeft bepleit dat de kasstromen in de draagkrachtberekening zouden worden betrokken, maar dat hij thans meent dat de draagkracht louter op de resultaten van de onderneming dient te worden gebaseerd nu er een positieve kasstroom is, hetgeen meebrengt dat een bijdrage op dit moment geen gevaar voor de onderneming oplevert. Omdat vaststaat dat de kasstromen in ieder geval sinds 2012 positief zijn, en sindsdien stijgen, zal het hof de (te verwachten) beschikbare winst berekenen op basis van de behaalde resultaten van de onderneming.
5.9
Gebruikelijk bij de bepaling van het inkomen van een zelfstandig ondernemer is dat de winst uit onderneming wordt vastgesteld door middeling van de bedrijfsresultaten over de laatste drie jaren. Van voornoemd uitgangspunt kan onder meer worden afgeweken indien het bedrijfsresultaat van (een van) deze jaren als niet representatief moet worden beschouwd op grond van bijzondere omstandigheden. Blijkens de jaarstukken van de onderneming heeft de winst in 2011 € 33.833,- bedragen, in 2012 € 16.880,-, in 2013 € 31.752,- en in 2014 € 37.369,-. De winst in 2012 wijkt zo af van de omliggende jaren, dat het hof de behaalde winst in 2012 niet representatief acht. De door de man ingebrachte prognoses gaan uit van een stijging van de winst vanaf 2014. De vrouw heeft erop gewezen dat de man zelf een omzetstijging verwacht en dat dat conform de brancheverwachtingen is. Nu de winsten in 2011 en 2013 in lijn zijn met die in 2014 en de winst in 2014 ook daadwerkelijk is gestegen ten opzichte van de voorgaande jaren, acht het hof de winst zoals die blijkt uit de jaarstukken 2014 op zijn minst reëel. Het hof zal daarom in afwijking van het hiervoor beschreven uitgangspunt uitgaan van het resultaat van 2014.
5.1
Het hof stelt voorop dat de alimentatierechter een grote terughoudendheid dient te betrachten indien hij jaarstukken wenst te corrigeren om de draagkracht van de ondernemer te verhogen. Voor zover de vrouw bezwaren heeft tegen de hoogte van bepaalde posten in de jaarstukken, heeft de man die onder meer met een schriftelijke reactie van zijn accountant voldoende onderbouwd weerlegd, zoals de hoogte van de personeelskosten, de voorraden en de investeringen. Daaruit blijkt dat de man investeringen heeft uitgesteld en dat nieuwe investeringen noodzakelijk zijn (geweest). De vrouw heeft voor het overige onvoldoende omstandigheden aangevoerd die voor het hof reden zouden kunnen zijn om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de accountant en de jaarstukken.
5.11
De man heeft bij de rechtbank liquiditeitsprognoses voor 2014, 2015 en 2016 overgelegd. Voor zover de man in hoger beroep erover geklaagd heeft dat de rechtbank vrijwel niets heeft gedaan met de door hem ingebrachte liquiditeitsprognoses, baat dat niet gelet op het onder 5.8 overwogene. Over 2014 zijn de definitieve cijfers inmiddels bekend en dit geeft naar het oordeel van het hof, met inachtneming van hetgeen in 5.9 en 5.10 is overwogen, het meest getrouwe beeld van de huidige financiële situatie van de man.
5.12
Ter zitting van het hof heeft de man nog laten weten dat hij aan zijn hart geopereerd gaat worden en dat dat gevolgen zal hebben voor het komende half jaar. Nu de gevolgen voor het inkomen van de man evenwel nog niet duidelijk zijn, zal het hof daar in deze beschikking geen rekening mee kunnen houden.
*
De premies voor uitkering bij invaliditeit, ziekte of ongeval
5.13
De rechtbank en de man hebben in hun draagkrachtberekeningen een totale premie voor uitkering bij invaliditeit, ziekte of ongeval van € 4.960,- per jaar in aanmerking genomen. Nu daarover niet is gegriefd, zal het hof deze premie eveneens betrekken in de draagkrachtberekening.
* De woonlasten
5.14
De rechtbank heeft vanwege de dubbele woonlasten van de man het draagkrachtloos inkomen van de man verhoogd met de netto woonlasten van de man. Blijkens de draagkrachtberekening van de rechtbank heeft zij rekening gehouden met een huur van € 438,- per maand, een aftrekbare hypotheekrente van € 500,- per maand, een niet-aftrekbare hypotheekrente van € 500,- per maand, een hypotheekaflossing of premie levensverzekering van € 187,- per maand en een forfait overige eigenaarslasten van € 95,- per maand.
5.15
Volgens de man heeft de rechtbank daarbij ten onrechte geen rekening gehouden met het feit dat de vrouw haar eigen deel van de woonlasten dient te voldoen en dienen alleen ieders eigen woonlasten in aanmerking te worden genomen.
5.16
De man heeft in zijn draagkrachtberekening een hypotheekrente gehanteerd van € 5.064,- in 2014 oftewel € 422,- per maand en in 2015 een rente van € 398,- per maand. Nu die bedragen overeenkomen met de helft van de bedragen aan hypotheekrente genoemd in de brief van [de a-bank] van 22 september 2014 zal het hof deze hanteren in de draagkrachtberekening(en). De man heeft er onbestreden op gewezen dat hij sinds april 2014 geen belastingaftrek van de hypotheekrente meer heeft. Weliswaar is de ingangsdatum van de alimentatie 6 februari 2014, maar om redenen van doelmatigheid zal het hof geen afzonderlijke berekening maken voor de periode van 6 februari 2014 tot 1 april 2014, maar er vanaf de ingangsdatum rekening mee houden dat de man geen fiscaal voordeel eigen woning heeft.
5.17
De vrouw heeft in haar berekening een premie/hypotheekaflossing van € 200,- per maand meegenomen. De man heeft in zijn draagkrachtberekeningen in zowel 2014 als 2015 een hogere hypotheekaflossing meegenomen. Uit productie 16 achter haar verweerschrift in eerste aanleg (tabblad 1d) valt weliswaar op te maken dat de man voor de Meegroeiverzekering die verbonden is aan de hypotheek een premie dient te betalen, maar die is niet hoger dan het door de vrouw genoemde bedrag. Uit welke ander gedingstuk de gestelde premie zou kunnen blijken, heeft de man niet aangegeven. Nu de door de man genoemde hogere premie(s) niet (voldoende) door stukken is onderbouwd, zal het hof uitgaan van een premie van € 200,- per maand.
De door de vrouw verschuldigde premie voor eveneens een Meegroeiverzekering zal het hof - zoals door de man is bepleit - voor de bepaling van zijn draagkracht buiten beschouwing laten.
5.18
Terecht heeft de man aangevoerd dat de helft van het forfait overige eigenaarslasten van € 48,- per maand meegenomen dient te worden nu alleen zijn aandeel daarin hier van belang is en het aandeel van de vrouw buiten de draagkrachtberekening van de man dient te blijven.
5.19
Niet in geschil is dat de man samenwoont en daarom zijn huurlasten slechts voor de helft in aanmerking zullen worden genomen. De man heeft in zijn draagkrachtberekening achter het appelschrift rekening gehouden met een aandeel in de huur van € 438,- per maand, evenals de rechtbank heeft gedaan. De vrouw heeft daartegen ingebracht dat een lagere huur moet worden meegenomen.
De man heeft een huurspecificatie van april 2015 ingebracht waaruit het hof opmaakt dat de huurprijs van zijn woning vanaf 1 juli 2014 € 873,25 per maand bedroeg. De man dient daarvan de helft te dragen oftewel afgerond € 437,- per maand. Het hof zal daarom dit laatstgenoemde bedrag hanteren als huurlast van de man. Weliswaar is de ingangsdatum van de alimentatie 6 februari 2014, maar het hof zal om redenen van doelmatigheid niet een afzonderlijke berekening maken voor de periode van 6 februari 2014 tot 1 juli 2014, te meer nu uit de huurspecificatie van april 2012 blijkt dat de man daar indertijd ook al woonde.
* De berekening van de draagkracht
5.2
Het hof heeft het netto besteedbaar inkomen van de man op basis van de winst van € 37.369,- in 2014 berekend op € 2.294,- per maand. Naar de tarieven in 2015 leidt voornoemde winst tot een netto besteedbaar inkomen van € 2.321,- per maand.
5.21
De draagkracht van de man voor kinderalimentatie wordt op forfaitaire wijze vastgesteld waarbij doorgaans met een forfaitair bedrag aan woonlasten rekening wordt gehouden ter grootte van 30% van het netto besteedbaar inkomen van de onderhoudsplichtige. Nu de man evenwel extra lasten heeft (gehad) in verband met de voormalige echtelijke woning die door de vrouw wordt bewoond, zal het hof in plaats van de forfaitaire woonlast de hogere werkelijke woonlasten van de man in aanmerking nemen, te weten in 2014 (€ 437,- + € 422,- + € 200,- + € 48,-) € 1.107,- per maand en in 2015 (€ 437,- + € 398,- + € 200,- + € 48,-) € 1.083,- per maand.
5.22
De draagkracht van de man voor kinderalimentatie berekent het hof voor 2014 volgens de door de expertgroep alimentatienormen aanbevolen formule op 70% x [€ 2.294,- - (€ 1.107,- + € 860,-)] = € 228,90 per maand en voor 2015 op 70% x [€ 2.321,- - (€ 1.083,- + € 875,-)] = € 254,10 per maand. De man heeft daarbij in 2014 aanspraak op een fiscaal voordeel van € 71,- per maand. Dat brengt de draagkracht in 2014 op (€ 228,90 + € 71,-) € 299,90 per maand. Per 1 januari 2015 is het recht op fiscaal voordeel kinderalimentatie komen te vervallen waardoor zijn draagkracht € 254,10 per maand blijft.
De draagkracht van de vrouw voor kinderalimentatie
* Het inkomen
5.23
De rechtbank ging uit van een netto inkomen van de vrouw van € 1.914,- per maand.
5.24
De man is van mening dat de rechtbank ten onrechte de vergoeding BHV en inkomenstoelage niet als inkomen van de vrouw heeft meegeteld.
5.25
De vrouw heeft gesteld dat haar inkomen in 2014 € 34.978,- heeft bedragen. Nu dat overeenkomt met de door haar ingebrachte jaaropgave, zal het hof daarvan uitgaan. In dat inkomen zijn alle fiscaal relevante inkomsten al opgenomen, zoals ook vergoedingen en toelagen.
5.26
Het totale kindgebonden budget dient ingevolge eerder genoemde uitspraak van de Hoge Raad bij de bepaling van de draagkracht van de ontvangende ouder, oftewel de vrouw in aanmerking te worden genomen. De man berekent het kindgebonden budget in zijn draagkrachtberekening in bijlagen 3e en 3f in 2014 op € 62,- per kind per maand. Nu het hof, zoals later in deze beschikking wordt overwogen, uitgaat van een ander inkomen van de vrouw dan de man, heeft het hof het kindgebonden budget op basis van dit inkomen via de proefberekening op de belastingsite berekend op € 73,- per maand.
5.27
Zowel de vrouw als de man gaan in hun respectievelijke draagkrachtberekeningen uit van een kindgebonden budget van € 181,- per kind per maand oftewel in totaal € 362,- per maand in 2015.
* De berekening van de draagkracht
5.28
Gelet op voornoemd inkomen en de fiscale aftrek eigen woning buiten beschouwing latend bij het berekenen van de draagkracht voor kinderalimentatie, heeft het hof voor wat betreft 2014 een netto besteedbaar inkomen inclusief kindgebonden budget berekend van € 2.182,- per maand en voor wat betreft de periode vanaf 1 januari 2015 van € 2.483,- per maand. De draagkracht van de vrouw voor kinderalimentatie is daarom in 2014 70% van [€ 2.182,- - (0,3 x € 2.182,- + € 860,-)] = € 467,18 per maand en in 2015 70% van [€ 2.483,- - (0,3 x € 2.483,- + € 875,-)] = afgerond € 604,17 per maand.
De verdeling van de kosten van de kinderen
5.29
Het eigen aandeel van de ouders in de kosten van de kinderen bedraagt in 2014 € 1.149,29 per maand. De draagkracht van partijen bedraagt (€ 299,90 + € 467,18) € 767,08 per maand. Dat levert een tekort op om in de kosten van de kinderen te voorzien van € 382,21 per maand.
Het eigen aandeel van de ouders in de kosten van de kinderen bedraagt vanaf 1 januari 2015 € 1.158,49 per maand. De draagkracht van partijen bedraagt vanaf die datum (€ 254,10 + € 604,17) € 858,27 per maand. Dat levert een tekort op van € 300,22 per maand.
5.3
De rechtbank heeft een zorgkorting van 15% gehanteerd en die in mindering gebracht op de te betalen bijdrage. De vrouw stelt dat zij die kosten zelf heeft gedragen omdat de man geen omgang met de kinderen heeft. Ter zitting is evenwel gebleken dat de man wel omgang met de kinderen heeft. Het hof berekent daarom de zorgkorting in 2014 op (15% van € 1.149,29) € 172,39 per maand en in 2015 op (15% van € 1.158,49) € 173,77 per maand.
5.31
Nu de draagkracht van partijen onvoldoende is om in de gehele behoefte van de kinderen te voorzien wordt het tekort voor de helft toegerekend aan beiden oftewel in 2014 elk € 191,11 per maand en in 2015 € 150,11per maand. Die helft van het tekort dient in mindering te worden gebracht op de zorgkorting van de man.
Nu in 2014 de helft van het tekort groter is dan de zorgkorting dient de man tot het volledige bedrag van zijn draagkracht bij te dragen. Dat betekent dat de man in 2014 afgerond € 150,- per kind per maand dient te betalen.
De bijdrage van de man vanaf 1 januari 2015 berekent het hof op € 254,10 - (zorgkorting van € 173,77 - € 150,11) = € 230,44 per maand oftewel afgerond € 115,- per kind per maand.
De draagkracht van de man voor partneralimentatie
* De berekening van de draagkracht
5.32
Uitgaande van de winst uit onderneming, de premies voor uitkering bij invaliditeit, ziekte of ongeval en de woonlasten zoals hiervoor overwogen, voorts uitgaande van de overige niet betwiste gegevens waaronder die in de beschikking waarvan beroep, en voornoemde kinderalimentatie en de verblijfskosten kinderen (zorgkorting) komt het hof tot de aan deze beschikking gehechte draagkrachtberekening. Daaruit volgt dat de man in 2014 noch 2015 een draagkracht voor partneralimentatie heeft. Een jusvergelijking die volgens de man gemaakt diende te worden, kan dan ook achterwege blijven.
5.33
De man heeft ter zitting nog naar voren gebracht dat de vrouw haar werkzaamheden kan uitbreiden en zelf meer in haar levensonderhoud kan voorzien. Nu dit niet leidt tot een ander oordeel over de partneralimentatie zal het hof dit argument van de man verder onbesproken laten.
Terugbetaling van de teveel betaalde alimentatie
5.34
De man heeft verzocht om te bepalen dat de vrouw de teveel betaalde alimentatie aan hem dient terug te betalen. De vrouw stelt dat ze de alimentatie verbruikt heeft. Zij heeft gevraagd de alimentatie niet met terugwerkende kracht te wijzigen maar eerst met ingang van de datum van de beschikking van het hof.
5.35
Volgens vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld HR 6 februari 2015, ECLI:NL:HR:2015:232, NJ 2015/92) dient de rechter die een onderhoudsverplichting verlaagt met ingang van een vóór zijn uitspraak gelegen datum, steeds aan de hand van hetgeen ten processe is gebleken te beoordelen in hoeverre een daaruit voortvloeiende terugbetalingsverplichting in redelijkheid kan worden aanvaard. Bij die beoordeling is onder meer van belang in hoeverre de eerder betaalde bijdragen reeds zijn verbruikt en of deze bijdragen in overeenstemming waren met de behoefte. Een onderhoudsgerechtigde die te hoge bedragen heeft ontvangen, zal immers in beginsel gehouden zijn tot terugbetaling daarvan.
5.36
Ingevolge de bestreden beschikking diende de man in de periode van 6 februari 2014 tot 1 januari 2015 een kinderalimentatie te betalen van € 263,- per kind per maand oftewel in totaal € 526,- per maand en in de periode vanaf 1 januari 2015 een kinderalimentatie van € 248,- per kind per maand oftewel in totaal € 496,- per maand. Het hof zal de kinderalimentatie in beide perioden op een lager bedrag vaststellen, te weten in totaal respectievelijk € 300,- per maand en € 230,- ,- per maand. Dat brengt mee dat als de man de kinderalimentatie uit de bestreden beschikking heeft voldaan, hij in de periode vanaf 6 februari 2014 tot 1 januari 2015 en in de periode vanaf 1 januari 2015 teveel heeft betaald. Een deel van het tekort in de resterende behoefte van de kinderen is al in de bijdrage van de man verwerkt. Er resteert evenwel nog het deel van de vrouw in het tekort, te weten in 2014 € 191,11 per maand en in 2015 € 150,11 per maand. Voor zover de door de man betaalde bijdrage mede verbruikt is voor die tekorten behoeft de vrouw die niet terug te betalen. Dat brengt mee dat voor zover de man in de periode vanaf 6 februari 2014 niet meer dan (€ 300,- + € 191,11) € 491,11 per maand heeft betaald aan kinderalimentatie de vrouw die niet behoeft terug te betalen. Voor zover de man meer heeft betaald, dus meer dan op grond van de resterende behoefte van de kinderen nodig is geweest, dient de vrouw die bedragen aan de man terug te betalen. Dat zelfde geldt voor zover de man in de periode vanaf 1 januari 2015 meer dan (€ 230,- + € 150,11) € 380,11 per maand heeft betaald aan kinderalimentatie. Nu in voornoemde bedragen reeds de zorgkorting is verwerkt, geeft de zorgkorting - anders dan de vrouw aangevoerd heeft - geen aanleiding om de terugbetaling te matigen.
5.37
Ingevolge de bestreden beschikking diende de man een partneralimentatie van € 272,- per maand aan de vrouw te voldoen. Ingevolge deze beschikking zal de partneralimentatie evenwel op nihil worden gesteld en is hetgeen de man heeft voldaan als partneralimentatie teveel betaald. In de bestreden beschikking is overwogen dat de behoefte van de vrouw (ten minste) € 276,- per maand netto bedraagt. Nu dat niet door partijen is bestreden, zal het hof er vanuit gaan dat een behoefte resteert ter hoogte van € 276,- netto per maand. Dat brengt mee dat de partneralimentatie voor zover die door man betaald is, wordt geacht te zijn verbruikt en behoeft de vrouw die niet aan de man terug te betalen.
De door de man voor de vrouw betaalde woonlasten
5.38
De man is van mening dat de vrouw veroordeeld moet worden tot terugbetaling van de door hem onverplicht voor haar betaalde woonlasten in de periode vanaf 6 februari 2014, bestaande uit haar deel van de hypotheekrente en de door hem betaalde premie levensverzekering. De vrouw heeft de door de man genoemde bedragen bestreden en zich op het standpunt gesteld dat de man deze lasten niet met terugwerkende kracht kan terugvragen.
5.39
Het hof zal in het midden laten of deze betalingen mede als partneralimentatie zijn aan te merken, nu inmiddels is vastgesteld dat de man geen partneralimentatie verschuldigd is. Nog los van de omstandigheid dat uit de stukken niet is gebleken in hoeverre de man die woonlasten daadwerkelijk heeft betaald, is onduidelijk gebleven op welke basis de man deze betalingen is blijven doen. Daarover is door de man geen helderheid verschaft, terwijl de door de man gedane betalingen voorts in de financiële afwikkeling van de huwelijksgemeenschap betrokken kunnen worden. Die is evenwel in deze procedure niet aan het hof voorgelegd. Het hof zal daarom het verzoek van de man om de vrouw te veroordelen tot terugbetaling van de door hem voor haar betaalde woonlasten afwijzen.

6.De slotsom

6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking vernietigen en opnieuw beslissen zoals hierna weergegeven.

7.De beslissing

Het gerechtshof:
vernietigt de beschikking waarvan beroep;
en opnieuw beslissende:
bepaalt de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen [de minderjarige1] , geboren [in] 2002, en
[de minderjarige2] , geboren [in] 2004, voor de periode van 6 februari 2014 tot 1 januari 2015 op € 150,- per kind per maand en in de periode vanaf 1 januari 2015 op
€ 115,- per kind per maand;
bepaalt dat de bijdrage, voor zover de termijnen niet zijn verstreken, telkens bij vooruitbetaling aan de vrouw dient te worden voldaan;
wijst de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van haar
levensonderhoud af;
bepaalt dat voor zover de man in de periode van 6 februari 2014 tot 1 januari 2015 meer dan € 491,11 per maand en in de periode van 1 januari 2015 tot heden meer dan € 380,11 per maand heeft betaald aan kinderalimentatie, de vrouw dat niet behoeft terug te betalen;
bepaalt dat voor zover de man in de periode van 6 februari 2014 tot heden een partneralimentatie van € 272,- per maand of een deel daarvan heeft voldaan, de vrouw dat niet terug hoeft te betalen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. I.A. Vermeulen, mr. J.G. Idsardi en mr. E.B.E.M. Rikaart-Gerard, bijgestaan door de griffier, uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 26 januari 2016.