In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, die op 16 juni 2015 het beroep van belanghebbende ongegrond verklaarde. Belanghebbende had een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen ontvangen over het jaar 2010, waarbij de zelfstandigenaftrek was gecorrigeerd omdat hij niet aan het urencriterium had voldaan. De inspecteur handhaafde de navorderingsaanslag en de beschikking heffingsrente. Belanghebbende stelde dat hij wel aan het urencriterium voldeed en dat de rechtbank het beginsel van hoor en wederhoor had geschonden. Tijdens de zitting bij het Hof op 1 juni 2016 werd belanghebbende bijgestaan door een advocaat, en de inspecteur was vertegenwoordigd door twee medewerkers.
De rechtbank had geoordeeld dat belanghebbende niet aannemelijk had gemaakt dat hij in 2010 ten minste 1225 uren aan zijn onderneming had besteed. Belanghebbende had een urenoverzicht ingediend, maar de rechtbank vond dit niet voldoende om aan te tonen dat hij aan het urencriterium voldeed. Het Hof bevestigde deze bevindingen en oordeelde dat belanghebbende niet had aangetoond dat hij aan het urencriterium voldeed. De inspecteur had de zelfstandigenaftrek terecht gecorrigeerd. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard, en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd.