ECLI:NL:GHARL:2016:5125

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 juni 2016
Publicatiedatum
22 juni 2016
Zaaknummer
200.158.995/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gezamenlijk gezag en invulling zorgregeling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende gezamenlijk gezag en de invulling van een zorgregeling voor de minderjarige [de minderjarige], geboren in 2010. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft het hof verzocht de bestreden beschikking van de rechtbank Midden-Nederland te vernietigen en het verzoek van de vader om gezamenlijk gezag af te wijzen. De vader, verweerder in hoger beroep, heeft het verzoek van de moeder bestreden en verzocht haar niet-ontvankelijk te verklaren in haar hoger beroep.

De procedure in eerste aanleg vond plaats bij de rechtbank Midden-Nederland, waar de vader verzocht om naast de moeder belast te worden met het ouderlijk gezag en om een zorgregeling vast te stellen. De rechtbank heeft het verzoek van de vader toegewezen, wat leidde tot het hoger beroep van de moeder. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de communicatie tussen de ouders verstoord is, maar het hof oordeelt dat dit niet betekent dat gezamenlijk gezag niet mogelijk is. Het hof heeft vastgesteld dat de ouders in staat zijn om constructief overleg te voeren over de zorgregeling.

Het hof heeft de bestreden beschikking van de rechtbank bekrachtigd voor zover het gezag betreft, maar de zorgregeling vernietigd. Het hof heeft bepaald dat de minderjarige één weekend per drie weken bij de vader verblijft en dat het halen en brengen van de minderjarige gelijkelijk tussen de ouders wordt verdeeld. De beslissing is genomen met inachtneming van de belangen van de minderjarige en de noodzaak van een goede communicatie tussen de ouders.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.158.995/01
(zaaknummers rechtbank Midden-Nederland C/16/367359 / FL RK 14-865 en C/16/367366 / FL RK 14-866)
beschikking van 21 juni 2016
inzake
[verzoekster] ,
wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J.G. Wiebes te Lelystad,
en
[verweerder],
wonende te [B] (Duitsland),
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. S.C. van Heerd te Venlo.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad (verder te noemen: de rechtbank), van 12 augustus 2014, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 6 november 2014;
- het verweerschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 17 december 2014;
- een journaalbericht met productie(s) d.d. 2 januari 2015 van mr. Wiebes;
- een journaalbericht met productie(s) van 18 februari 2015 van mr. Wiebes;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 2 maart 2015;
- een journaalbericht met productie(s) van 12 februari 2016 van mr. Van Heerd;
- een journaalbericht met productie(s) van 15 februari 2016 van mr. Wiebes;
- een journaalbericht met productie(s) van 3 mei 2016 van mr. Wiebes;
- een journaalbericht met productie(s) van 17 mei 2016 van mr. Wiebes.
Van laatstgenoemd journaalbericht heeft mr. Wiebes ter zitting nog een (leesbaar) exemplaar overgelegd.
2.2
Bij het beroepschrift heeft de moeder het hof verzocht de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende het verzoek van de vader om naast de moeder te worden belast met het ouderlijk gezag af te wijzen en het verzoek van de vader tot het vaststellen van een omgangsregeling/zorgregeling met de na te noemen minderjarige [de minderjarige] af te wijzen, dan wel een regeling vast te stellen die in het belang van [de minderjarige] wenselijk en passend dient te worden geacht.
2.3
Bij het verweerschrift heeft de vader het verzoek in hoger beroep van de moeder bestreden. De vader verzoekt het hof de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar hoger beroep, althans haar hoger beroep af te wijzen als zijnde ongegrond en onbewezen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.4
Op 2 maart 2015 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden, op welke zitting partijen zijn verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Van deze mondelinge behandeling is proces-verbaal opgemaakt. Partijen zijn op deze zitting overeengekomen om nader met elkaar in overleg te treden over hetgeen hen in deze procedure verdeeld houdt.
2.5
Het is partijen niet gelukt om overeenstemming te bereiken. Op 19 mei 2016 heeft daarom een nieuwe mondelinge behandeling plaatsgevonden. Partijen zijn verschenen, bijgestaan door hun advocaten.

3.De vaststaande feiten

3.1
Uit de inmiddels verbroken relatie tussen partijen is [in] 2010 te [A] geboren de minderjarige [de minderjarige] (verder te noemen: [de minderjarige] ). [de minderjarige] is door de vader naar Duits recht erkend. De moeder oefende tot de bestreden beschikking alleen het gezag over [de minderjarige] uit en [de minderjarige] heeft haar hoofdverblijf bij de moeder.
3.2
Bij verzoekschrift, ingekomen bij de rechtbank op 18 april 2014, heeft de vader de rechtbank verzocht:
a. te bepalen dat de vader naast de moeder zal worden belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] ;
b. een zorgregeling tussen de vader en [de minderjarige] vast te stellen, inhoudende dat:
- omgang plaatsvindt in 2014 één weekend per drie weken, rekening houdende met het werkrooster van de vader, van vrijdagmiddag c.q. vrijdagavond tot zondagavond 17.00 uur;
- omgang plaatsvindt in 2015 één weekend per veertien dagen van vrijdagmiddag c.q. vrijdagavond tot zondagavond 17.00 uur, rekening houdende met het werkrooster van partijen;
- omgang plaatsvindt gedurende de helft van de vakanties en feestdagen in onderling overleg tussen partijen te bepalen;
- te bepalen dat het halen en brengen van [de minderjarige] in verband met de omgangsregeling bij helfte tussen partijen wordt verdeeld, inhoudende dat ieder der partijen de helft van het halen en brengen voor zijn c.q. haar rekening zal nemen;
c. indien de onder b. genoemde zorgregeling wordt afgewezen, een informatieregeling vast te stellen inhoudende dat de moeder de vader ten minste eenmaal per maand, uiterlijk voor de eerste van de te verschijnen maand, dient te informeren omtrent gewichtige aangelegenheden betreffende [de minderjarige] , waaronder in ieder geval haar gezondheidstoestand, algehele welbevinden en schoolresultaten, en dat de moeder daarnaast verplicht zal zijn eenmaal per kwartaal uiterlijk vóór 1 januari, 1 april,
1 juli en 1 oktober van ieder jaar een duidelijke kleurenfoto van [de minderjarige] aan de vader ter beschikking te stellen waarop [de minderjarige] duidelijk herkenbaar is.
3.3
De moeder heeft verweer gevoerd.
3.4
Bij de uitvoerbaar bij voorraad verklaarde bestreden beschikking heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, conform het verzoek van de vader beslist.

4.De motivering van de beslissing

* Het gezag over [de minderjarige]
4.1
Ingevolge artikel 1:253c lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de tot het gezag bevoegde vader, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder heeft uitgeoefend, de rechter verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag over het kind te belasten. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat indien het verzoek ertoe strekt de ouders met het gezamenlijk gezag te belasten en de andere ouder met gezamenlijk gezag niet instemt, het verzoek slechts wordt afgewezen indien
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen of b. afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
4.2
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de verstandhouding tussen partijen is verstoord. Bij [de minderjarige] is medio 2015 het hypermobiliteitssyndroom (HMS) vastgesteld, waarbij sprake is van fysieke klachten en vermoeidheid. De moeder stelt dat de vader de voor [de minderjarige] noodzakelijke medische hulpverlening en onderzoeken belemmert en dat om die reden alsnog moet worden beslist dat hij niet mede met het gezag zal worden belast. Ter zitting heeft de vader naar voren gebracht dat voor hem vooral van belang is dat hij door de moeder en/of de medici dan wel hulpverleners beter wordt geïnformeerd, zodat hij een afgewogen beslissing kan nemen over het al dan niet verlenen van toestemming. Ten aanzien van de door mevrouw [C] , orthopedagoog bij [D] , geadviseerde cognitieve niveaubepaling heeft de vader ter zitting naar voren gebracht daarvoor alsnog toestemming te zullen verlenen omdat hij inmiddels beter begrijpt waarvoor deze niveaubepaling bedoeld is. Hoewel duidelijk is dat partijen van mening verschillen over hoe (ook medisch gezien) moet worden omgegaan met [de minderjarige] 's beperking, brengt dat naar het oordeel van het hof niet mee dat het ouderlijk gezag over [de minderjarige] alleen aan de moeder dient toe te komen. De moeder heeft aangevoerd dat door de slechte communicatie geen sprake kan zijn van gezamenlijk gezag. Hoewel uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat de communicatie tussen partijen op dit moment te wensen over laat, betreft dit naar het oordeel van het hof niet een situatie waarvan niet te verwachten is dat daarin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou (kunnen) komen. Partijen hebben na de bestreden beschikking laten zien dat zij in staat zijn tot constructief overleg met elkaar over de invulling van de door de rechtbank vastgestelde zorgregeling. Door de beperking van [de minderjarige] , en de daaruit voortvloeiende meningsverschillen, is de communicatie weliswaar verslechterd, maar het hof acht partijen in staat om hun communicatie weer zodanig te verbeteren dat [de minderjarige] daardoor niet klem of verloren zal raken tussen de ouders. Zij zijn daartoe ingevolge het bepaalde in artikel 1:247 lid 3 ook wettelijk verplicht. Het hof neemt bij dit oordeel in aanmerking dat een groot geschilpunt tussen partijen over de toestemming van de vader voor de cognitieve niveaubepaling inmiddels uit de wereld is. Het onderzoek zal bovendien duidelijkheid verschaffen over de belastbaarheid van [de minderjarige] , en daarmee mogelijk ook handvatten bieden aan de ouders om te komen tot een gezamenlijk gedragen manier om met [de minderjarige] 's beperking om te gaan. Ook het tussen partijen bestaande meningsverschil over de noodzaak van een rolstoel voor [de minderjarige] kan dan mogelijk worden overbrugd. Nu het hof overigens geen omstandigheden zijn gebleken waaruit zou kunnen worden afgeleid dat de vader niet geschikt en in staat is om het gezag over [de minderjarige] tezamen met de moeder uit te oefenen of dat een afwijzing anderszins in het belang van [de minderjarige] noodzakelijk is, is het hof van oordeel dat niet is voldaan aan de gronden van artikel 1:253c BW. Dit brengt mee dat de rechtbank het verzoek van de vader om hem mede met het gezag over [de minderjarige] te belasten op goede gronden heeft toegewezen. Het hof zal de bestreden beschikking daarom in zoverre bekrachtigen.
* De zorgregeling tussen de vader en [de minderjarige]
4.3
Op grond van artikel 1:253a BW kan de rechter op verzoek van de ouders of een van hen een regeling vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag. Deze regeling kan, voor zover hier van belang, omvatten een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken (verder te noemen: zorgregeling).
4.4
Tussen partijen is de frequentie van de zorgregeling tussen de vader en [de minderjarige] niet langer in geschil. Partijen zijn het erover eens dat [de minderjarige] één weekend per drie weken van vrijdagmiddag dan wel vrijdagavond, afhankelijk van het werkrooster van partijen, tot zondagmiddag 17:00 uur bij de vader verblijft.
4.5
Partijen twisten over het halen en brengen van [de minderjarige] . Bij de bestreden beschikking is bepaald dat het halen en brengen van [de minderjarige] gelijkelijk tussen partijen wordt verdeeld. De moeder heeft naar voren gebracht dat dit voor haar te belastend is, nu zij [de minderjarige] na een lange werkdag nog moet brengen en zij ook de zorg heeft voor haar andere dochter [E] , geboren [in] 2014. De vader neemt sinds oktober 2015 het halen en brengen van [de minderjarige] volledig voor zijn rekening, maar heeft naar voren gebracht dat dit voor hem een zeer zware belasting vormt.
4.6
Het hof overweegt als volgt. Vast staat dat partijen voor de zorgregeling een aanzienlijke afstand van ongeveer 250 kilometer enkele reis moeten overbruggen, zodat per zorgweekend een afstand van ongeveer 1000 kilometer moet worden afgelegd. Het hof is van oordeel dat van de vader niet langer kan worden verlangd dat hij het halen en brengen volledig op zich neemt. Het halen en brengen is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van beide ouders, en van de moeder kan, mede gelet op de beperkte frequentie van de zorgregeling, worden verlangd dat zij daarin participeert. Gebleken is dat partijen na de bestreden beschikking in eerste instantie in staat zijn geweest om het halen en brengen van [de minderjarige] te regelen op de voor beide partijen minst belastende wijze, door hun dienstroosters naast elkaar te leggen en de zorgregeling daarop aan te laten sluiten. Het hof gaat ervan uit dat de ouders hiertoe opnieuw in staat zullen zijn en overweegt daarbij dat eventueel ook ruimte kan worden gevonden in een andere verdeling van het halen en brengen in de vakanties.
4.7
Op grond van het vorenstaande zal het hof de bestreden beschikking vernietigen voor zover het de daarbij vastgestelde zorgregeling betreft en beslissen als hierna te melden.
5.
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 12 augustus 2014 voor zover daarbij is bepaald dat het gezag over de minderjarige [de minderjarige] , geboren te [A] [in] 2010, voortaan mede toekomt aan de vader;
vernietigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 12 augustus 2014 voor zover het de daarbij vastgestelde zorgregeling tussen de vader en [de minderjarige] betreft, en in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt dat [de minderjarige] in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken één weekend per drie weken van vrijdagmiddag dan wel vrijdagavond, afhankelijk van de werkroosters van partijen, tot zondagmiddag 17:00 uur bij de vader verblijft, alsmede de helft van de schoolvakanties en de feestdagen, waarbij het halen en brengen van [de minderjarige] gelijkelijk tussen partijen wordt verdeeld;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.B.E.M. Rikaart-Gerard, G.M. van der Meer en
I.A. Vermeulen, bijgestaan door mr. L.S. Veldmans als griffier, en is op 21 juni 2016 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.