ECLI:NL:GHARL:2016:4696

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 juni 2016
Publicatiedatum
14 juni 2016
Zaaknummer
200.129.352/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een tegenvordering en verrekening in een civiele procedure met internationale aspecten

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 14 juni 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Assen. De zaak betreft een geschil tussen een appellant, vertegenwoordigd door mr. J.M. Jansen, en een geïntimeerde, vertegenwoordigd door mr. W. Schoo. De appellant had in eerste aanleg als gedaagde gefungeerd, terwijl de geïntimeerde als eiseres optrad. De kern van het geschil draait om de betaling van twee facturen die de geïntimeerde aan de appellant had gestuurd voor verleende diensten bij de aankoop van een woning. De appellant betwistte de verschuldigdheid van de facturen en voerde aan dat er een tegenvordering was op basis van verrekening. De kantonrechter had in eerste aanleg geoordeeld dat de tegenvordering niet eenvoudig vast te stellen was, en het hof onderschreef dit oordeel. Het hof concludeerde dat, zelfs indien het beroep op verrekening naar Duits recht werd beoordeeld, het tot hetzelfde oordeel zou komen. De uitspraak van het hof bevestigde de eerdere vonnissen van de rechtbank en veroordeelde de appellant in de kosten van het geding in hoger beroep. Het hof verklaarde de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad en wees het meer of anders gevorderde af.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.129.352/01
(zaaknummer rechtbank Assen 330332 / CV EXPL 11-5708)
arrest van 14 juni 2016
in de zaak van
[appellant]wonende te [woonplaats] ,
appellant,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. J.M. Jansen, kantoorhoudend te Roden,
tegen
[geïntimeerde], h.o.d.n. [bedrijf]
wonende en kantoorhoudende te [woonplaats] , Duitsland,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. W. Schoo, kantoorhoudend te Groningen.

1.Het geding in eerste aanleg

In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de vonnissen van 1 februari 2012, 5 september 2012 en 19 december 2012 van de (toenmalige) rechtbank Assen, sector kanton, locatie Emmen (hierna: de kantonrechter).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure is als volgt:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 18 maart 2013,
- de memorie van grieven,
- de memorie van antwoord.
2.2
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
2.3
De vordering van [appellant] in hoger beroep, zoals geformuleerd in de memorie van grieven, luidt:
"
(…) voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, bij arrest:
I. te vernietigen de vonnissen van de Rechtbank Assen, sector Kanton, locatie
Emmen, van 5 september en 19 december 2012, gewezen onder zaak- en
rolnummer 330332 / CV EXPL 11-5708, waarvan beroep;
II. opnieuw rechtdoende de vorderingen van appellant als gedaagde in eerste aanleg
alsnog toe te wijzen en de vorderingen van geïntimeerde als eiseres in eerste
aanleg alsnog af te wijzen;
III. geïntimeerde te veroordelen hetgeen door appellant reeds krachtens genoemd
vonnis aan haar is voldaan aan appellant terug te betalen, vermeerderd met
wettelijke rente vanaf de datum der betaling(en) tot die der algehele voldoening
IV. geïntimeerde te veroordelen In de kosten van het geding in beide instanties,
waaronder de deurwaarderkosten, het griffierecht en het salaris van de
gemachtigde en (proces)advocaat van appellant, te begroten volgens het
gebruikelijke standaard forfaitaire tarief;
V. geïntimeerde te veroordelen in het nasalaris (proces)advocaat zijdens appellant,
zijnde een bedrag van € 131,- zonder betekening en € 199,- betekening van
het arrest in dezen, standaard forfaitair bepaald, indien betaling binnen een
termijn van veertien dagen na aanschrijving niet is gevolgd."

3.De vaststaande feiten

3.1
Als gesteld en niet weersproken staan de volgende feiten tussen partijen vast.
3.2
[geïntimeerde] exploiteert een makelaarskantoor in [woonplaats] en heeft, vertegenwoordigd
door haar echtgenoot, de heer [echtgenoot geintimeerde] , diensten verleend aan [appellant] . Daarvoor heeft zij op 11 mei 2009 twee facturen aan gedaagde gezonden voor een totaalbedrag van
€ 18.900,-.
3.3
De eerste factuur heeft betrekking op provisie die [geïntimeerde] aan [appellant] in rekening heeft gebracht als vergoeding voor haar bemiddeling bij de aankoop van een woning te [plaats] door [appellant] voor een koopprijs van € 250.000,-. De provisie bedraagt 4% over de koopsom, derhalve een bedrag van € 10.000,-. Vermeerderd met Mehrwertsteuer van 19% bedraagt de factuur € 11.900,-. Deze woning in [plaats] heeft [appellant] op 18 december 2008 gekocht van mevrouw [X] , zoals [appellant] met
grief 4heeft aangevoerd en door [geïntimeerde] als juist is erkend. [appellant] is sinds 13 mei 2009 eigenaar van de woning in [plaats] .
3.4
De tweede factuur heeft tot een bedrag van € 5.000,- betrekking op de provisie die [geïntimeerde] aan [appellant] in rekening brengt als vergoeding voor haar bemiddeling bij de aankoop van een woning te [plaats] en tot een bedrag van € 2.000,- op provisie voor het verzorgen van een financiering.

4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

4.1
[geïntimeerde] heeft [appellant] gedagvaard en, na eisvermeerdering, gevorderd betaling van een hoofdsom van € 17.000,-, vermeerderd met rente (naar Duits recht) ad € 2.953,60 en advocaatkosten ad € 807,70. Zij heeft aan die vordering ten grondslag gelegd dat [appellant] de onder 3.2 genoemde facturen onbetaald heeft gelaten. Zij vordert echter niet de volledige hoofdsom maar ‘slechts’ € 17.000,- omdat volgens haar partijen bij nadere overeenkomst van
14 november 2010 deze lagere hoofdsom zou zijn overeengekomen, te betalen uiterlijk op
30 juni 2011.
4.2
[appellant] heeft verweer gevoerd. De kantonrechter heeft [appellant] veroordeeld tot betaling aan [geïntimeerde] van een bedrag van € 17.707,70 (hoofdsom van € 16.900,- plus advocaatkosten ad € 807,70) vermeerderd met de Duitse wettelijke handelsrente over genoemd bedrag van € 16.900,- vanaf 7 november 2011 tot de dag van volledige betaling.

5.Internationale rechtsmacht en toepasselijk recht

5.1
[geïntimeerde] woont (en drijft haar onderneming) in Duitsland. Aldus heeft de zaak een internationaal aspect en dient het hof ambtshalve te onderzoeken en de vraag te beantwoorden of de Nederlandse rechter in deze internationale rechtsmacht heeft. Het hof beantwoordt die vraag bevestigend. De vordering valt onder het formele en materiële toepassingsbereik van de EEX-Verordening nr. 44/2001, Pb EG L 12/2001 (Brussel I). Nu de oorspronkelijke gedaagde in Nederland woonachtig is, heeft de Nederlandse rechter internationale rechtsmacht op grond van de hoofdregel van artikel 2 van de verordening. Tussen partijen is niet in geschil dat op hun rechtsverhouding Duits recht van toepassing is, zoals door de kantonrechter is vastgesteld.

6.De beoordeling van de grieven en de vorderingen

6.1
Tegen het vonnis van 1 februari 2012 zijn geen grieven aangevoerd, zodat het hoger beroep in zoverre zal worden verworpen.
6.2
Grief 1houdt in dat de kantonrechter in r.o. 3.1 van het vonnis van 5 september 2012 en in r.o. 3 van het vonnis van 19 december 2012 ten onrechte heeft geoordeeld dat de vordering van [geïntimeerde] , na vermeerdering van eis, € 21.601,30 bedraagt. Dit moet zijn:
€ 20.761,30. Op zichzelf heeft [appellant] hierin gelijk, zoals [geïntimeerde] heeft beaamd. Tot vernietiging van de bestreden vonnissen kan die vaststelling evenwel niet leiden, nu de kantonrechter minder heeft toegewezen dan het correcte bedrag van de vordering.
6.3
Grief 2houdt in dat de kantonrechter in r.o. 2 sub a en b van het vonnis van
5 september 2012 en in r.o. 2 van het vonnis van 19 december 2012 ten onrechte heeft vastgesteld dat [geïntimeerde] op 11 mei 2009 facturen voor verleende diensten aan [appellant] heeft gezonden en dat hij deze niet heeft voldaan. Deze grief valt in drie onderdelen uiteen.
6.4 (
(i) Voor zover met deze grief wordt bedoeld de verzending dan wel de ontvangst van bedoelde facturen te betwisten, wordt dit in de toelichting op de grief niet toegelicht. Dit had wel van [appellant] mogen worden verwacht nu in het door hem gestelde sub 11 van de conclusie van antwoord ligt besloten dat hij deze facturen wel heeft ontvangen. In zoverre faalt de grief dan ook.
6.5 (
(ii) [appellant] betwist van de factuur ad € 7.000,- de verschuldigdheid van het in rekening gebrachte bedrag van € 2.000,- . Nu echter dit bedrag door de kantonrechter ook niet is toegewezen (zie r.o. 4.2 en 4.3 van het vonnis van 19 december 2012) heeft [appellant] in zoverre geen belang bij de grief.
6.6 (
(iii) [appellant] handhaaft zijn in eerste aanleg gevoerde verweer dat hij tot een bedrag van € 6.650,- aan [geïntimeerde] heeft betaald doordat [geïntimeerde] van de huurder van de woning te [plaats] tot in totaal genoemd bedrag aan huurbetalingen heeft geïnd, welke huur aan [appellant] toekomt, maar niet aan hem is afgedragen en ook anderszins niet aan hem ten goede is gekomen.
6.7
De grief leent zich in zoverre voor gezamenlijke bespreking met
grief 5. Aldaar wordt aangevoerd dat genoemd bedrag hetzij als betaling heeft te gelden, hetzij bij wijze van verrekening op de vordering van [geïntimeerde] in mindering dient te strekken. Voorts wordt aldaar betoogd dat het blijkens onderdeel 3 van de akte uitlating producties van [geïntimeerde] gaat om een bedrag van € 7.250,- in plaats van € 6.650,-.
6.8
Tussen partijen staat in dit verband vast dat de heer [geïntimeerde] , echtgenoot van [geïntimeerde] , bij de huurder van de woning in [plaats] contant een aantal huurtermijnen heeft geïnd. Volgens [appellant] kwamen deze bedragen aan hem toe en heeft de heer [geïntimeerde] die bedragen zonder rechtsgrond of volmacht geïnd en niet aan hem afgedragen noch aan hem ten goede laten komen. Het hof begrijpt dat [appellant] er daarbij van uitgaat dat de heer [geïntimeerde] in naam van [geïntimeerde] heeft gehandeld, althans dat het handelen van de heer [geïntimeerde] aan [geïntimeerde] kan worden toegerekend. [geïntimeerde] bestrijdt dit laatste. Zij stelt dat er een afzonderlijke rechtsbetrekking bestond tussen haar echtgenoot en [appellant] die ertoe strekte dat de heer [geïntimeerde] als ‘Verwalter’ van [appellant] in Duitsland optrad. Voorts stelt zij dat de door de heer [geïntimeerde] geinde bedragen deels niet toekwamen aan [appellant] maar aan de vorige eigenaar van de woning, mevrouw [X] , en deels wel ten goede zijn gekomen aan [appellant] .
6.9
Het hof stelt voorop dat, indien het door [appellant] gestelde al juist zou zijn, niet valt in te zien hoe die stellingen (naar Duits recht) tot de conclusie kunnen leiden dat de door de heer [geïntimeerde] geinde en niet afgedragen bedragen kunnen gelden als
betalingdoor [appellant] op de schuld die hij aan [geïntimeerde] heeft uit hoofde van de onderhavige facturen. [appellant] heeft zijn stellingen in zoverre niet onderbouwd.
6.1
Wat betreft het beroep op verrekening overweegt het hof als volgt. [appellant] houdt [geïntimeerde] aansprakelijk voor het feit dat hij schade heeft geleden doordat de heer [geïntimeerde] zonder rechtsgrond huurtermijnen heeft geïncasseerd die toekwamen aan [appellant] en deze niet aan [appellant] heeft afgedragen, waardoor [appellant] deze huurtermijnen niet zelf meer op de huurster kon verhalen. [geïntimeerde] heeft deze tegenvordering van [appellant] gemotiveerd betwist: zie hiervoor onder 6.8. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de tegenvordering niet eenvoudig is vast te stellen en dat daarom het bepaalde in artikel 6:136 BW aan het beroep op verrekening in de weg staat. Het hof onderschrijft dat oordeel en voegt hieraan toe dat ook indien het beroep op verrekening naar Duits recht dient te worden beoordeeld, tot hetzelfde oordeel wordt gekomen. In § 390 van het Bürgerliches Gesetzbuch wordt immers bepaald: "Eine Forderung, der eine Einrede entgegensteht, kann nicht aufgerechnet werden".
Daarmee falen het derde onderdeel van grief 2 en grief 5.
6.11
Met
grief 3voert [appellant] aan dat de kantonrechter ten onrechte heeft aangenomen dat hij ter zake van de bemiddeling bij de aankoop van de woning te [plaats] heeft erkend dat een prijs is overeengekomen van € 5.000,-. Het hof stelt vast dat [appellant] dit bedrag inderdaad niet heeft erkend. Echter, hij heeft deze prijsafspraak (in eerste aanleg en in hoger beroep) ook niet betwist, althans niet gemotiveerd door aan te geven welke prijs partijen dan wel zijn overeengekomen of door te stellen dat partijen helemaal geen prijsafspraak hebben gemaakt. [appellant] heeft zich wat betreft de onderhavige factuur steeds beperkt tot de betwisting van het bedrag van € 2.000,-. Daarmee faalt de grief.
6.12
Grief 4is reeds besproken onder 3.3.

7.De slotsom.

De vonnissen waarvan beroep zullen worden bekrachtigd met veroordeling van [appellant] als de in het ongelijk te stellen partij in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 683,- aan verschotten en wat betreft het te liquideren salaris van de advocaat overeenkomstig 1 punt in tarief I
De beslissing
Het gerechtshof:
verwerpt het hoger beroep tegen het vonnis van 1 februari 2012 van de (toenmalige) rechtbank Assen, sector kanton, locatie Emmen;
bekrachtigt, met verbetering van gronden, de vonnissen van 5 september 2012 en
19 december 2012 van de (toenmalige) rechtbank Assen, sector kanton, locatie Emmen;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot die aan de zijde van [geïntimeerde] tot aan deze uitspraak op € 683,- aan verschotten en € 632,- aan geliquideerd salaris voor de advocaat.
verklaart dit arrest ten aanzien van de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mr. L. Janse, mr. O.E. Mulder en mr. J. Smit en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag
14 juni 2016.