ECLI:NL:GHARL:2016:4635

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 juni 2016
Publicatiedatum
10 juni 2016
Zaaknummer
200.176.288/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van kinderalimentatie en partneralimentatie in het kader van schuldsanering

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 9 juni 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de wijziging van kinderalimentatie en partneralimentatie in het kader van een schuldsanering. De man, verzoeker in hoger beroep, had eerder verzocht om de partneralimentatie op nihil te stellen en de kinderalimentatie te verlagen. De rechtbank Noord-Nederland had dit verzoek afgewezen in haar beschikking van 3 juni 2015. De man had in zijn verzoekschrift aangegeven dat hij door zijn schuldsanering niet in staat was om de eerder overeengekomen alimentatiebedragen te voldoen. De vrouw, verweerster in hoger beroep, heeft het verzoek van de man bestreden en verzocht om afwijzing van zowel het primaire als het subsidiaire verzoek.

Tijdens de mondelinge behandeling op 14 januari 2016 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. Het hof heeft vastgesteld dat partijen in onderling overleg een nieuwe alimentatiebijdrage hebben afgesproken, maar dat er onduidelijkheid bestond over de duur van deze overeenkomst. Het hof heeft de verklaringen van beide partijen gewogen en geconcludeerd dat de man met ingang van 1 januari 2015 een bijdrage van € 450,- per maand voor de kinderen zou betalen, en met ingang van de datum van de onderhavige beschikking een bedrag van € 240,- per maand. Het hof heeft de eerdere beschikking van de rechtbank vernietigd en de alimentatieovereenkomsten aangepast, waarbij het hof ook heeft bepaald dat de vrouw geen terugbetaling van eventueel teveel betaalde kinderalimentatie aan de man hoeft te doen.

Deze uitspraak benadrukt de noodzaak voor duidelijke afspraken tussen partijen in alimentatiezaken, vooral in het licht van financiële veranderingen zoals schuldsanering. Het hof heeft de belangen van de kinderen vooropgesteld en de alimentatieverplichtingen van de man aangepast aan zijn financiële situatie.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.176.288/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/17/135953/FA RK 14-1220)
beschikking van 9 juni 2016
inzake
[Verzoeker] ,
wonende te [A] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. J.D. Nijenhuis te Leeuwarden,
en
[verweerster],
wonende te [B] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. F. Hofstra te Leeuwarden.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden (verder te noemen: de rechtbank), van 3 juni 2015, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 3 september 2015;
- het verweerschrift met productie(s), ingekomen op 14 oktober 2015;
- een journaalbericht met productie(s) van mr. Nijenhuis van 12 januari 2016.
2.2
Bij het beroepschrift heeft de man verzocht de partneralimentatie op nihil te bepalen met ingang van 25 maart 2014. Ten aanzien van de kinderalimentatie heeft de man primair verzocht deze met ingang van 25 maart 2014 tot 27 augustus 2015 op nihil te bepalen en voor de periode nadien op een bedrag van € 240,- per maand. Subsidiair heeft de man verzocht de kinderalimentatie per 25 maart 2014 te bepalen op een bedrag van € 240,- per maand. De man heeft zijn verzoek ter zitting aldus gewijzigd dat hij ten aanzien van de kinderalimentatie verzoekt deze met ingang van 1 januari 2015 tot de datum van de onderhavige beschikking van het hof te bepalen op een bedrag van € 450,- per maand en met ingang van de datum van de onderhavige beschikking van het hof op een bedrag van € 240,- per maand.
2.3
Bij het verweerschrift heeft de vrouw het hoger beroep van de man bestreden en verzocht te bepalen dat zowel het primaire verzoek als het subsidiaire verzoek van de man wordt afgewezen.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 14 januari 2016 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.
2.5
Na de zitting zijn, met instemming van het hof, de volgende stukken ingekomen:
- een journaalbericht van mr. Nijenhuis van 15 februari 2016;
- een journaalbericht van mr. Hofstra van 15 februari 2016;
- een journaalbericht van mr. Nijenhuis van 12 april 2016;
- een journaalbericht met productie(s) van mr. Hofstra van 19 april 2016.

3.De vaststaande feiten

3.1
Uit het in december 2012 door echtscheiding ontbonden huwelijk van de man en de vrouw zijn geboren de minderjarigen:
- [de minderjarige1] , geboren [in] 2003; en
- [de minderjarige2] , geboren [in] 2007;
verder gezamenlijk ook te noemen: de kinderen.
3.2
Bij beschikking voorlopige voorzieningen van de rechtbank Leeuwarden van
12 december 2012 is, voor zover hier van belang, bepaald dat de man dient bij te dragen in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw met een bedrag van € 34,- per maand. Het hof begrijpt dat partijen zijn overeengekomen dat de man ook nadat deze voorlopige voorziening haar kracht heeft verloren zal bijdragen in de kosten van levensonderhoud van de vrouw met een bedrag van € 34,- per maand.
3.3
In het ouderschapsplan van partijen d.d. 9 oktober 2013 zijn zij ten aanzien van de kinderalimentatie het volgende overeengekomen:

Artikel 6: kinderalimentatie
Partijen hebben de behoefte van de kinderen in onderling overleg bepaald op € 381,- per kind per maand. Met ingang van 1 januari 2013 en zolang de kinderen minderjarig zijn en bij de moeder wonen, betaalt de vader aan de moeder een alimentatie voor de kinderen van€ 375,- per kind per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen. Het netto gezinsinkomen ten tijde van het huwelijk bedroeg ongeveer € 3.300,-. Bij de vaststelling van de door de vader te betalen bijdrage aan de moeder in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige kinderen, is rekening gehouden met een maandelijkse aflossing, door de vader ter hoogte van € 500,- in verband met belastingschulden opgebouwd tijdens het huwelijk. De alimentatie zal zijn onderworpen aan de wettelijke indexering als bedoeld in artikel 1:402a BW, voor het eerst per 1 januari 2014.
3.4
Bij vonnis van de rechtbank van 25 maart 2014 is ten aanzien van de man de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling uitgesproken.
3.5
Bij inleidend verzoekschrift van 1 september 2014 heeft de man verzocht de beschikking van de rechtbank Leeuwarden van 12 december 2012 en het ouderschapsplan van partijen d.d. 9 oktober 2013 in die zin te wijzigen dat de man met ingang van 25 maart 2014 niet langer meer gehouden is bij te dragen in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw en in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen, althans een zodanig bedrag zal moeten betalen en met ingang van zodanige datum als de rechtbank juist acht.
3.6
De vrouw heeft daartegen verweer gevoerd.
3.7
Bij de bestreden beschikking van 3 juni 2015 heeft de rechtbank het verzoek van de man afgewezen.
3.8
Op 24 juni 2015 heeft de man de rechter-commissaris verzocht om wegens bijzondere omstandigheden aan de zijde van de vrouw het vrij te laten bedrag te verhogen met een bedrag van € 240,- per maand, zijnde de onvervulde behoefte van de kinderen volgens de berekening van de vrouw d.d. 22 september 2014.
3.9
Op 29 juni 2015 heeft de rechter-commissaris toestemming verleend om het vrij te laten bedrag te verhogen met een bedrag van € 240,- per maand ter zake kinderalimentatie voor de duur van het onderhavige hoger beroep. Op 27 augustus 2015 heeft de rechter-commissaris toestemming verleend om het vrij te laten bedrag te verhogen met een bedrag van € 240,- per maand ter zake kinderalimentatie zonder daaraan verdere restricties te verbinden.

4.De motivering van de beslissing

* De partneralimentatie
4.1
Tussen partijen is niet in geschil dat zij met elkaar zijn overeengekomen dat de bijdrage van de man in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw met ingang van 1 januari 2015 op nihil wordt gesteld. Het hof zal de overeenkomst van partijen over de partneralimentatie daarom aldus wijzigen dat de bijdrage van de man in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw met ingang van 1 januari 2015 op nihil wordt gesteld.
* De kinderalimentatie
4.2
Tussen partijen staat vast dat zij - zonder bemoeienis daarbij van hun advocaten - zijn overeengekomen dat de bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen aldus wordt gewijzigd dat deze - met terugwerkende kracht tot 1 januari 2015 -
€ 450,- per maand bedraagt. De man stelt dat deze bijdrage is overeengekomen voor de duur van de onderhavige hoger beroepsprocedure en dat hij met ingang van de datum van de onderhavige beschikking van het hof dient bij te dragen met een bedrag van € 240,- per maand, zijnde het bedrag waarmee de rechter-commissaris zijn vrij te laten bedrag heeft verhoogd. De vrouw stelt echter dat partijen voormelde bijdrage van € 450,- per maand zijn overeengekomen voor de resterende duur van de wettelijke schuldsaneringsregeling van de man.
4.3
Gelet op deze standpunten is in hoger beroep uitsluitend nog in geschil met welk bedrag de man met ingang van de datum van de onderhavige beschikking dient bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen. Ter zitting in hoger beroep zijn partijen overeengekomen dat zij - ter beslechting van dit geschil - met inachtneming van de uitspraak van de Hoge Raad van 9 oktober 2015 (ECLI:NL:HR:2015:3011) een nieuwe berekening zullen maken van ieders aandeel in de kosten van de kinderen en de bijdrage die de man op grond daarvan voor de kinderen dient te voldoen en dat de man de rechter-commissaris vervolgens zal verzoeken zijn vrij te laten bedrag te verhogen met dit bedrag. Partijen is verzocht het hof nader te berichten of de rechter-commissaris aanleiding heeft gezien voor verdere verhoging van het vrij te laten bedrag en of dat een einde heeft gemaakt aan het nog resterende geschil.
4.4
De man heeft het hof bij journaalbericht van 12 april 2016 bericht dat de rechter-commissaris geen aanleiding heeft gezien tot verdere verhoging van het vrij te laten bedrag. Voor de man is derhalve nog altijd een bedrag van € 240,- per maand beschikbaar om bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen.
4.5
Nu partijen geen overeenstemming hebben bereikt, dient het hof te beoordelen of zij de gewijzigde bijdrage van € 450,- per maand zijn overeengekomen tot de datum van de onderhavige beschikking van het hof of tot de datum van beëindiging van de schuldsaneringsregeling van de man. Het komt daarbij aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan elkaars verklaringen en gedragingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Hantering van deze (Haviltex)maatstaf kan ook leiden tot het oordeel dat mondeling, dan wel stilzwijgend afspraken zijn tot stand gekomen, of dat deze stilzwijgend (kunnen worden geacht te) zijn gewijzigd. (ECLI:NL:HR:2009:BI6319 en ECLI:NL:HR:2011:BQ3876).
4.6
Het hof overweegt in dit verband als volgt. Partijen hebben ter zitting naar voren gebracht dat zij zijn overgegaan tot wijziging van de in 2013 overeengekomen bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen, omdat duidelijk was dat de man als gevolg van de op hem van toepassing zijnde schuldsaneringsregeling niet langer in staat was om een bijdrage van € 750,- per maand te voldoen, terwijl de vrouw bovendien per 1 januari 2015 een hoger kindgebonden budget ontving, waarmee zij voor een groter deel zelf in de behoefte van de kinderen kon voorzien. De vrouw heeft naar voren gebracht dat zij ervan uit ging dat zij met een kinderalimentatie van € 450,- per maand en het hogere kindgebonden budget ongeveer hetzelfde te besteden zou hebben als voorheen.
4.7
De man stelt dat hij zich gelet op de afwijzing van zijn verzoek tot nihilstelling genoodzaakt zag om voor de duur van de hoger beroepsprocedure een lagere kinderbijdrage met de vrouw overeen te komen dan de bijdrage van € 750,- per maand, waartoe hij op grond van de overeenkomst uit 2013 gehouden was. De man stelt dat hij ervan uit ging dat nu de rechter-commissaris op 29 augustus 2015 zijn vrij te laten bedrag had verhoogd met € 240,- per maand, het hof daarin aanleiding zou zien om zijn onderhoudsbijdrage dienovereenkomstig te wijzigen.
4.8
De vrouw betwist dat de beschikking van de rechtbank aanleiding vormde om tot wijziging van de overeenkomst over te gaan. Volgens de vrouw waren partijen de verlaging tot € 450,- per maand al in februari 2015 overeengekomen en was het de bedoeling dat de man deze bijdrage gedurende zijn schuldsaneringstraject zou blijven voldoen. De vrouw acht de man daartoe, mede gelet op de totale hoogte van zijn vrij te laten bedrag, ook in staat.
4.9
Het hof constateert dat de schriftelijke overeenkomst waarbij partijen voormelde bijdrage van € 450,- per maand zijn overeengekomen in het dossier ontbreekt. Partijen hebben naar voren gebracht dat de vorige advocaat van de vrouw het bestaan van de overeenkomst schriftelijk heeft bevestigd aan de huidige advocaat van de man, maar het hof beschikt niet over dat stuk. Partijen verklaren tegenstrijdig over hetgeen zij hebben bedoeld overeen te komen. In het verweerschrift van de vrouw staat onder 3. echter het volgende vermeld:
"
Partijen spraken zelf af dat de man met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2015€ 450,-- zou bijdragen in de kosten van het levensonderhoud van de kinderen tot het moment waarop het Gerechtshof Arnhem Leeuwarden een nieuwe beschikking af zou geven." Hoewel namens de vrouw later is aangevoerd dat dit niet correct in het verweerschrift is verwoord, vormt dit naar het oordeel van het hof wel een aanwijzing dat de lezing van de man correct is. Nu de vrouw geen stukken in het geding heeft gebracht waaruit blijkt dat partijen hebben bedoeld de bijdrage overeen te komen tot het einde van de schuldsaneringsregeling van de man, is het hof van oordeel dat uit de verklaringen en gedragingen van partijen kan worden afgeleid dat zij met elkaar zijn overeengekomen dat de bijdrage van € 450,- per maand zou gelden tot de datum van de onderhavige beschikking van het hof. Het hof acht dit ook niet onaannemelijk, nu de man immers als gevolg van de bestreden beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, een voor hem te hoge kinderbijdrage diende te voldoen.
4.1
Het hof dient vervolgens te beoordelen met welk bedrag de man met ingang van de datum van de onderhavige beschikking dient bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen.
4.11
Een saniet kan gedurende de tijd waarin de schuldsaneringsregeling op hem van toepassing is slechts beschikken over het op de voet van art. 295 lid 2 Faillisementswet (Fw) door de rechter-commissaris vastgestelde vrij te laten bedrag. Tenzij de rechter-commissaris op de voet van art. 295 lid 3 Fw anders heeft bepaald, moet worden aangenomen dat een saniet, behoudens bijzondere omstandigheden, niet over draagkracht beschikt om onderhoudsbijdragen te betalen. Dit kan anders zijn, indien het vrij te laten bedrag door de rechter-commissaris op een hoger bedrag is bepaald.
4.12
Nu vast staat dat de rechter-commissaris het vrij te laten bedrag van de man heeft verhoogd met een bedrag van € 240,- per maand, en het verzoek daartoe in overleg met de vrouw is ingediend, op basis van hoe partijen op dat moment dachten dat de financiële situatie was, is het hof van oordeel dat de man met ingang van de datum van de onderhavige beschikking dient bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen met een bedrag van € 240,- per maand, met dien verstande dat de vrouw het door de man eventueel teveel betaalde niet hoeft terug te betalen gelet op haar financiële positie en het consumptieve karakter van kinderalimentatie.
De slotsom
4.13
Op grond van het vorenstaande zal het hof beslissen als na te melden.

5.De beslissing

Het gerechtshof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 3 juni 2015 voor zover daarbij het verzoek van de man tot wijziging van de partneralimentatie is afgewezen, en in zoverre opnieuw beschikkende:
wijzigt de overeenkomst van partijen over de partneralimentatie aldus dat de bijdrage van de man in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw met ingang van 1 januari 2015 op nihil wordt gesteld;
vernietigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 3 juni 2015 voor zover daarbij het verzoek van de man tot wijziging van de kinderalimentatie is afgewezen, en in zoverre opnieuw beschikkende:
wijzigt de door partijen in hun ouderschapsplan d.d. 9 oktober 2013 overeengekomen bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen [de minderjarige1] , geboren [in] 2003, en [de minderjarige2] , geboren [in] 2007 aldus dat de man met ingang van 1 januari 2015 tot de datum van de onderhavige beschikking dient bij te dragen met een bedrag van € 450,- per maand en met ingang van de datum van de onderhavige beschikking met een bedrag van € 240,- per maand;
bepaalt dat de vrouw eventueel door de man teveel betaalde kinderalimentatie niet aan hem hoeft terug te betalen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.G. Idsardi, A.W. Beversluis en M.A.L.M. Willems, bijgestaan door mr. L.S. Veldmans als griffier, en is op 9 juni 2016 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.