ECLI:NL:GHARL:2016:4087

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
18 mei 2016
Publicatiedatum
26 mei 2016
Zaaknummer
15/01531
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overschrijding bezwaartermijn bij aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen

In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van een bezwaar tegen een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2009. De belanghebbende, directeur en enig aandeelhouder van een BV, heeft geen aangifte gedaan en is door de Inspecteur aangeslagen op basis van ambtshalve vastgestelde inkomens. Het bezwaar van de belanghebbende tegen deze aanslag is door de Inspecteur niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de bezwaartermijn. De rechtbank Gelderland heeft deze beslissing bevestigd.

De belanghebbende heeft hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Tijdens de zitting is vastgesteld dat de belanghebbende het bezwaarschrift pas drie jaar na de afloop van de bezwaartermijn heeft ingediend. Het Hof oordeelt dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is, omdat de belanghebbende geen omstandigheden heeft aangevoerd die deze overschrijding zouden rechtvaardigen. Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het bezwaar van de belanghebbende tegen de aanslag en de verzuimboete niet-ontvankelijk.

De uitspraak benadrukt dat de ontvankelijkheid van het bezwaar tegen de aanslag en de boetebeschikking afzonderlijk beoordeeld moet worden. De belanghebbende draagt de bewijslast voor de tijdigheid van het bezwaar tegen de aanslag, terwijl in de boeteprocedure de Inspecteur moet bewijzen dat de stelling van de belanghebbende onjuist is. Het Hof concludeert dat de Inspecteur terecht het bezwaar niet-ontvankelijk heeft verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummer 15/01531
uitspraakdatum:
18 mei 2016
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X],
.wonende te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 10 december 2015, nummer AWB 15/1560, in het geding tussen belanghebbenden en
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Arnhem(hierna: de inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2009 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 55.482 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 16.050. Tevens is een bedrag van € 1.116 aan heffingsrente in rekening gebracht. Verder is een verzuimboete van € 226 opgelegd wegens het niet doen van aangifte.
1.2.
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 19 februari 2015 het bezwaar van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de bezwaartermijn. Daarbij heeft de Inspecteur de verzuimboete ambtshalve verminderd tot € 49.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen. De rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) heeft bij uitspraak van 10 december 2015 het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft bij brief van 11 december 2015, ingekomen bij het Hof op
14 december 2015, tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5.
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.6.
Belanghebbende heeft nadere stukken ingebracht.
1.7.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 april 2016 te Arnhem. Belanghebbende is verschenen. Namens de Inspecteur zijn verschenen [A] en
mr. [B] .
1.8.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende is directeur en enig aandeelhouder van [C] BV.
2.2.
Belanghebbende is op 27 februari 2010 uitgenodigd tot het doen van aangifte IB/PVV 2009. Vervolgens is zij daaraan herinnerd op 26 augustus 2010 en is zij aangemaand op
7 oktober 2010. Belanghebbende heeft geen aangifte ingediend.
2.3.
De Inspecteur heeft met dagtekening 2 november 2011 de aanslag IB/PVV 2009 opgelegd naar ambtshalve vastgestelde belastbare inkomens. Daarbij is tevens een verzuimboete opgelegd. Het aanslagbiljet is verzonden naar belanghebbendes woonadres.
2.4.
Belanghebbende heeft bij brief van 5 december 2014, ontvangen door de Inspecteur op 10 december 2014, onder meer bezwaar gemaakt tegen de aanslag IB/PVV 2009. De Inspecteur heeft dit bezwaar niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de bezwaartermijn.
2.5.
De Rechtbank heeft geoordeeld dat het bezwaarschrift buiten de bezwaartermijn is ingediend en dat van een verschoonbare termijnoverschrijding geen sprake is. De Rechtbank heeft het ingestelde beroep dan ook ongegrond verklaard.

3.Geschil

3.1.
In geschil is of het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard wegens overschrijding van de bezwaartermijn.
3.2.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraken van de Rechtbank en de Inspecteur, en tot ontvankelijkverklaring van het bezwaar. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Overwegingen

4.1.
Het Hof stelt voorop dat de ontvankelijkheid van het bezwaar tegen de aanslag en de ontvankelijkheid van het bezwaar tegen de boetebeschikking, afzonderlijk beoordeeld dienen te worden (vgl. HR 25 april 2008, nr. 43.871, ECLI:NL:HR:2008:BD0469).
4.2.
Artikel 6 EVRM is niet van toepassing op de procedure met betrekking tot de aanslag. Dit brengt mee dat in die procedure de belanghebbende, anders dan in de boeteprocedure, de bewijslast draagt van zijn stelling dat het bezwaarschrift tijdig ter post is bezorgd, dan wel dat en op welke grond een eventuele termijnoverschrijding niet aan hem is toe te rekenen. In de boeteprocedure kan de niet-ontvankelijkheid slechts worden uitgesproken indien de Inspecteur de onjuistheid van belanghebbendes stellingen heeft bewezen (vgl.
HR 10 april 2009, nr. 08/02908, ECLI:NL:HR:2009:BI0550).
4.3.
Vaststaat dat het onderhavige aanslagbiljet naar het woonadres van belanghebbende is verzonden en dus op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Dit brengt mee dat op grond van artikel 22j Algemene wet inzake rijksbelastingen de termijn voor het instellen van bezwaar is aangevangen met ingang van de dag na die van de dagtekening van het aanslagbiljet. De dagtekening van het aanslagbiljet is 2 november 2011. De bezwaartermijn is mitsdien geëindigd op 14 december 2011. Het bezwaarschrift van belanghebbende is gedagtekend 5 december 2014 en op 10 december 2014 door de Inspecteur ontvangen. Belanghebbende heeft derhalve niet binnen de bezwaartermijn bezwaar gemaakt. Deze termijnoverschrijding wordt door belanghebbende niet betwist.
4.4.
Op grond van artikel 6:11 Algemene wet bestuursrecht (Awb) blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
4.5.
In de procedure met betrekking tot de aanslag IB/PVV 2009 draagt belanghebbende de bewijslast van de stelling dat de overschrijding van de bezwaartermijn niet aan haar is toe te rekenen. Belanghebbende heeft geen omstandigheden aangevoerd die meebrengen dat de overschrijding van de bezwaartermijn verschoonbaar is. De termijnoverschrijding kan mitsdien aan belanghebbende worden toegerekend. De Inspecteur heeft het bezwaar tegen de aanslag derhalve terecht niet-ontvankelijk verklaard.
4.6.
Het Hof begrijpt belanghebbende aldus dat zij ook in de boeteprocedure heeft gesteld dat de termijnoverschrijding niet aan haar is toe te rekenen. In deze procedure is het, anders dan in de procedure over de aanslag IB/PVV 2009, aan de Inspecteur om te bewijzen dat de stelling van belanghebbende onjuist is. De Inspecteur heeft daartoe aangevoerd dat hij het bezwaarschrift ver buiten de zeswekentermijn, namelijk bijna drie jaren na afloop van die termijn, heeft ontvangen en dat belanghebbende daarvoor geen enkele verklaring heeft gegeven. Het Hof acht mitsdien aannemelijk dat de stelling van belanghebbende dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is, niet juist is. De Inspecteur heeft derhalve ook het bezwaar tegen de verzuimboete terecht niet-ontvankelijk verklaard.

5.Proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J.H. van Suilen, voorzitter, mr. R.F.C. Spek en
mr. M.G.J.M. van Kempen, in tegenwoordigheid van mr. A. Vellema als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
18 mei 2016.
De griffier, De voorzitter,
(A. Vellema) (A.J.H. van Suilen)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op: 26 mei 2016
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen
binnen zes wekenna de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
postbus 20303, 2500 EH Den Haag
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 – het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.