ECLI:NL:GHARL:2016:3399

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
26 april 2016
Publicatiedatum
26 april 2016
Zaaknummer
200.142.489
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging samenwerkingsovereenkomst tussen Thuiszorg van Oranje Service B.V. en Rommana Zorg B.V. met betrekking tot AWBZ gefinancierde thuiszorg

In deze zaak gaat het om de beëindiging van een samenwerkingsovereenkomst tussen Thuiszorg van Oranje Service B.V. (TVOA) en Rommana Zorg B.V. (Rommana) die was gericht op het verlenen van AWBZ gefinancierde thuiszorg in Amsterdam. De samenwerkingsovereenkomst, die op 5 juli 2011 werd gesloten, was aangegaan voor onbepaalde tijd, met een opzegtermijn van negen maanden na 31 december 2012. TVOA en TVO (Thuiszorg van Oranje Utrecht B.V.) hebben de overeenkomst op 27 januari 2012 met onmiddellijke ingang beëindigd, onder verwijzing naar ernstige tekortkomingen in de nakoming door Rommana. Rommana heeft de beëindiging betwist en vorderde onder andere betaling van winstaandelen en schadevergoeding.

De rechtbank heeft in eerste aanleg de vorderingen van TVOA afgewezen, maar het hof heeft in hoger beroep geoordeeld dat TVOA terecht de samenwerkingsovereenkomst heeft beëindigd. Het hof heeft vastgesteld dat Rommana in strijd heeft gehandeld met het exclusiviteitsbeding en het geheimhoudingsbeding in de overeenkomst. TVOA heeft vorderingen ingesteld voor de betaling van boetes en winstaandelen, terwijl Rommana ook vorderingen heeft ingesteld in reconventie. Het hof heeft de vorderingen van TVOA tot betaling van boetes en winstaandelen toegewezen, maar de schadevergoeding aan Rommana afgewezen, omdat TVOA bevoegd was om de overeenkomst te ontbinden. De kosten van de procedure zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij haar eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummers gerechtshof 200.142.489 en 200.142.491
(zaaknummers rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht 323114 en 332333)
arrest van 26 april 2016
in de zaak met zaaknummer 200.142.489 van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Thuiszorg van Oranje Service B.V.,
gevestigd te Amersfoort,
appellante in het principaal hoger beroep,
geïntimeerde in het incidenteel hoger beroep,
hierna: TVOA,
advocaat: mr. H.W. Prillevitz,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Rommana Zorg B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde in het principaal hoger beroep,
appellante in het incidenteel hoger beroep,
hierna: Rommana,
advocaat: mr. J.P. de Man,
en
in de zaak met zaaknummer 200.142.491 van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Thuiszorg van Oranje Utrecht B.V.,
gevestigd te Amersfoort,
appellante in het principaal hoger beroep,
geïntimeerde in het incidenteel hoger beroep,
hierna: TVO,
advocaat: mr. H.W. Prillevitz,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Rommana Zorg B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde in het principaal hoger beroep,
appellante in het incidenteel hoger beroep,
hierna: Rommana,
advocaat: mr. J.P. de Man,

1.Het verdere verloop van de gedingen in hoger beroep

1.1
Het verdere verloop van de gedingen na het arrest in de incidenten van 30 december 2014 blijkt uit:
- de memories van antwoord in principaal appel tevens memories van grieven mede inhoudende vermeerdering van eis in incidenteel appel (hierna: de memorie van antwoord) met producties;
- de memories van antwoord in het incidenteel appel met producties;
- de aktes houdende vermindering eis (vermindering/vermeerdering eis) houdende voorwaardelijke vermeerdering eis, houdende uitlating mede houdende overlegging producties (hierna: de akte van 28 juli 2015);
- de antwoordaktes.
1.2
Vervolgens heeft het hof arrest bepaald.

2.De verdere motivering van de beslissing in hoger beroep

2.1
Tussen partijen is, kort gezegd, in geschil of TVOA en TVO bevoegd waren om
de tussen haar en Rommana op 5 juli 2011 gesloten samenwerkingsovereenkomst op 27 januari 2012 met onmiddellijke ingang te beëindigen dan wel om dit op 23 februari 2012,
voor zover vereist, alsnog te doen, wegens - volgens TVOA en TVO - ernstige tekortkomingen in de nakoming van de samenwerkingsovereenkomst door Rommana. De samenwerkingsovereenkomst was gericht op het uitvoeren van AWBZ natura gefinancierde thuiszorg in Amsterdam door Rommana als onderaannemer van TVO. TVO is enig aandeelhouder en bestuurder van TVOA. De samenwerkingsovereenkomst is in beginsel aangegaan voor onbepaalde tijd. Op grond van artikel 3.3 kunnen partijen de samenwerkingsovereenkomst na 31 december 2012 opzeggen met een opzegtermijn van negen maanden. Ingevolge artikel 3.4 onder G. is ontbinding met onmiddellijke ingang mogelijk bij grove nalatigheid en/of schuld in de nakoming door Rommana op grond waarvan naar het oordeel van TVO in redelijkheid voortzetting van de samenwerkingsovereenkomst niet langer van haar kan worden verlangd. In de samenwerkingsovereenkomst is een exclusiviteitsbeding opgenomen voor de duur van de overeenkomst, inhoudende dat partijen geen overeenkomsten met derden zullen aangaan met betrekking tot het verlenen van AWBZ natura zorg in de stad Amsterdam. Tevens kent de samenwerkingsovereenkomst een geheimhoudingsbeding.
2.2
In de voor de rechtbank gevoerde (gevoegde) procedures tussen TVOA en Rommana enerzijds en tussen Rommana en TVO anderzijds heeft de rechtbank samengevat de vorderingen van TVOA in conventie in zaak 323114 (in hoger beroep zaak 200.142.489) afgewezen. Die afgewezen vorderingen strekten tot vernietiging van de samenwerkingsovereenkomst op grond van dwaling dan wel tot verklaring voor recht dat TVOA de samenwerkingsovereenkomst terecht heeft opgezegd op 27 januari 2012 althans 23 februari 2012 wegens het bestaan van zodanige tekortkomingen van Rommana die een opzegging met onmiddellijke ingang rechtvaardigen en met betaling van verschuldigde boetes en terugbetaling van reeds door TVOA aan Rommana betaalde bedragen. De rechtbank heeft TVO in de zaak 332333 (in hoger beroep zaak 200.142.491) in reconventie niet-ontvankelijk verklaard in haar vorderingen.
De rechtbank heeft na eiswijziging in reconventie in zaak 323114 (in hoger beroep zaak 200.142.489) voor recht verklaard dat TVOA door de opzegging van de samenwerkingsovereenkomst op 27 januari 2012 en 23 februari 2012 toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van de samenwerkingsovereenkomst en heeft voorts de vordering van Rommana tot betaling door TVOA van het nog op grond van de samenwerkingsovereenkomst verschuldigde winstaandeel van € 78.503 toegewezen, alsook het gevorderde bedrag aan schadevergoeding van € 420.283 en een boete van € 10.000. In de zaak van Rommana jegens TVO in zaak 332333 (in hoger beroep zaak 200.142.491) waarbij de conventionele vordering gelijk is aan de reconventionele vordering van Rommana in zaak 323114 (in hoger beroep 200.142.489), heeft de rechtbank in conventie de vorderingen van Rommana jegens TVO op gelijke wijze als jegens TVOA toegewezen, met uitzondering van de veroordeling van de boete van € 10.000. De rechtbank heeft in beide zaken TVOA dan wel TVO veroordeeld in de proceskosten van Rommana in conventie en in reconventie. De rechtbank heeft beide vonnissen niet uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Uit het vonnis van 12 maart 2014 in beide zaken volgt dat het verzoek van TVOA en TVO om verbetering van het vonnis van 5 februari 2014, in die zin dat in het dictum tot uitdrukking wordt gebracht dat sprake is van een hoofdelijke veroordeling van TVOA en TVO, is afgewezen.
2.3
Het hof heeft in het arrest van 30 december 2014 het verzoek tot voeging van de procedures in hoger beroep met zaaknummer 200.142.489 en met zaaknummer 200.142.491 toegewezen en de incidenten ex artikel 843a Rv van TVOA en TVO afgewezen. In principaal hoger beroep bestrijden TVOA en TVO met vijftien gelijkluidende grieven de overwegingen van de rechtbank in het vonnis in de gevoegde zaken van 5 februari 2014, die hebben geleid tot afwijzing van hun vorderingen in conventie en tot (gedeeltelijke) toewijzing van de vorderingen van Rommana in reconventie. Voorts hebben TVOA en TVO hun eis vermeerderd. In incidenteel hoger beroep is Rommana met drie grieven tegen het vonnis van 5 februari 2014 opgekomen, heeft zij haar eis vermeerderd en vervolgens weer op onderdelen verminderd en vermeerderd.
2.4
TVOA heeft in de inleidende dagvaarding (in zaak 323114; in hoger beroep 200.142.489) onder 74 gesteld, dat zij haar vordering mede als lasthebber van TVO heeft ingesteld, met het recht om in eigen naam op te treden. De rechtbank heeft in zaak 332333 (in hoger beroep zaak 200.142.491) bij de beoordeling van de vordering (r.o. 6.4) van TVO in reconventie, verwezen naar hetgeen TVOA in zaak 323114 (in hoger beroep 200.142.489), zoals hiervoor weergegeven, heeft gesteld. De rechtbank heeft daaraan de conclusie verbonden dat TVO haar met TVOA overeenkomende vorderingen niet alsnog op eigen naam kan instellen en vervolgens TVO niet-ontvankelijk verklaard. Het hof stelt vast dat tegen dit oordeel geen grieven zijn gericht, zodat het hof hiervan uit dient te gaan.
2.5
Evenmin hebben TVOA en TVO grieven gericht tegen, dan wel hun stellingen in hoger beroep gewijzigd in verband met, de afwijzing van hun verzoek aan de rechtbank dat sprake zou moeten zijn van een hoofdelijke veroordeling in de gevoegde zaken. Net als in eerste aanleg zal ook het hof de gevoegde zaken zelfstandig beoordelen. Nu partijen in hun processtukken in hoger beroep geen materieel onderscheid hebben gemaakt (de grieven in principaal en incidenteel hoger beroep zijn gelijkluidend) en (vrijwel) identieke processtukken in de gevoegde procedures hebben genomen, zal het hof bij de beoordeling geen onderscheid maken tussen TVOA en TVO maken, tenzij anders aangegeven. Omwille van de duidelijkheid zal het hof TVOA en TVO gezamenlijk in enkelvoud aanduiden met TVO(A), tenzij er aanleiding bestaat om een onderscheid te maken. Het hof zal onder het kopje “slotsom” vermelden wat de beoordeling voor de individuele zaken tot gevolg heeft.
2.6
Omwille van de duidelijkheid zal het hof de volledige petita in conventie en reconventie in beide zaken weergeven, met inachtneming van de eiswijzigingen in hoger beroep.
2.7
In zaak 200.142.489:
TVOA vordert in hoger beroep (na eisvermeerdering) in conventie dat het hof uitvoerbaar bij voorraad:
primair
a. voor recht verklaart dat TVO(A) de samenwerkingsovereenkomst op 24 februari 2012 terecht vernietigd heeft wegens dwaling,
b. Rommana veroordeelt tot terugbetaling aan TVOA van een bedrag van € 257.062 uit hoofde van de samenwerking uitbetaalde gelden, zo nodig onder vermindering van hetgeen Rommana uit hoofde van de winstregeling toekomt,
subsidiair
c. voor recht verklaart dat TVO(A) de samenwerkingsovereenkomst terecht heeft opgezegd op 27 januari 2012 althans 23 februari 2012,
d. Rommana veroordeelt tot betaling aan TVOA van een bedrag van € 690.000 aan verschuldigde boetes,
e. Rommana veroordeelt tot terugbetaling aan TVOA van een bedrag van € 257.062 uit hoofde van de samenwerking uitbetaalde gelden, zo nodig onder vermindering van hetgeen Rommana uit hoofde van de winstregeling toekomt,
primair en subsidiair
f. Rommana veroordeelt tot betaling van wettelijke (handels-)rente over de hiervoor bedoelde bedragen,
g. Rommana veroordeelt in de proceskosten van de procedure in eerste aanleg en hoger beroep, waaronder de beslagkosten, te vermeerderen met de nakosten, en alles vermeerderd met wettelijke (handels-)rente,
h. (voor zover het hof enige vordering van Rommana toewijst) dat het hof bepaalt dat een eventuele veroordeling van TVOA niet uitvoerbaar bij voorraad zal zijn, dan tegen het stellen van zekerheid van hetgeen TVOA uit dien hoofde dient te betalen.
In reconventie vordert Rommana (na eisvermeerdering/-vermindering) dat het hof, bij arrest uitvoerbaar bij voorraad:
primair
a. voor recht verklaart dat de opzegging van de samenwerkingsovereenkomst door TVOA op 27 januari 2012 althans 23 februari 2012 een toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de samenwerkingsovereenkomst is,
b. TVOA veroordeelt om aan Rommana te betalen een bedrag van € 141.370,13 terzake van contractueel nog verschuldigde winstaandelen tot en met periode 1 van 2012,
c. TVOA veroordeelt tot betaling aan Rommana van een bedrag van € 410.000 aan verbeurde boetes,
d. TVOA veroordeelt om aan Rommana te betalen een bedrag van € 513.151.42 aan schadevergoeding in verband met de voortijdige opzegging van de samenwerkingsovereenkomst,
subsidiair
e. (voor het geval het hof het beroep van TVOA op dwaling honoreert) TVOA veroordeelt om aan Rommana te betalen een bedrag van € 162.000 aan waardevergoeding in verband met de door Rommana ten behoeve van TVOA geleverde prestaties tot en met periode 3 van 2012,
meer subsidiair
f. (voor het geval het hof de door TVOA gedane opzegging niet aanmerkt als een toerekenbare tekortkoming) TVOA veroordeelt om aan Rommana te betalen een bedrag van € 88.000 aan waardevergoeding althans vergoeding wegens ongerechtvaardigde verrijking,
primair, subsidiair en meer subsidiair
g. TVO veroordeelt om over de hiervoor bedoelde bedragen wettelijke (handels-)rente te betalen,
h. TVO veroordeelt in de kosten van de procedure in reconventie.
2.8
In zaak 200.142.491:
Rommana vordert (na eisvermeerdering/-vermindering) in conventie van TVO hetzelfde als zij in zaak 200.142.489 in reconventie van TVOA heeft gevorderd.
In reconventie vordert TVO - samengevat - bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard arrest, het volgende:
a. (voor het geval de samenwerkingsovereenkomst niet vernietigd blijkt te zijn) dat het hof Rommana veroordeelt tot betaling van € 520.000 aan boete, vermeerderd met wettelijke (handels-) rente,
b. dat het hof Rommana veroordeelt tot betaling aan TVO van een bedrag van € 257.062 aan uit hoofde van de samenwerking uitbetaalde gelden, vermeerderd met wettelijke (handels-) rente, zo nodig onder vermindering van hetgeen Rommana uit hoofde van de winstregeling toekomt,
c. (voor zover het hof enige vordering van Rommana toewijst) dat het hof bepaalt dat een eventuele veroordeling van TVO niet uitvoerbaar bij voorraad zal zijn, dan tegen het stellen van zekerheid van 150% van hetgeen TVO uit dien hoofde dient te betalen,
d. dat het hof Rommana veroordeelt in de kosten van de procedure in reconventie, waaronder de beslagkosten en de nakosten, alles vermeerderd met wettelijke (handels-)rente.
2.9
Het hof zal bij het verwijzen naar producties, de nummering aanhouden van de producties zoals die in de procedure in eerste aanleg tussen TVOA en Rommana (zaak 323114, in hoger beroep zaak 200.142.489) zijn overgelegd, tenzij anders aangegeven. Voorts zal het hof bij de verwijzing naar de processtukken tussen TVOA en Rommana in eerste aanleg de verwijzing beperken, voor zover mogelijk, tot de conventie en niet ook telkens de aard van hetzelfde processtuk in reconventie vermelden. De memories van grieven tevens houdende incidentele memorie ex artikel 843a Rv, tevens houdende memorie tot voeging, tevens houdende akte vermeerdering eis met producties zal het hof aanduiden met, in enkelvoud, de memorie van grieven.
2.1
Het hof stelt het volgende voorop. Op grond van hun contract met een zorgkantoor zijn zorgaanbieders, zoals TVO(A), bekend met de eisen van verantwoording over de door of namens hen verleende zorg en met de risico's voor de uitbetaling dan wel mogelijkheden tot terugvorderingen van nadien onterecht gebleken declaraties. De eisen die het zorgkantoor stelt aan de door of namens de zorgaanbieder verleende zorg, zijn gerelateerd aan de gedachte dat natura zorg op grond van de AWBZ op een zodanige transparante wijze dient plaats te vinden dat het herleidbaar is naar de verzekerde. Het wettelijke verankerde declaratiesysteem, zoals opgelegd door het zorgkantoor aan de zorgaanbieder, kent daarom een aantal controles die beogen te bereiken dat geïndiceerde zorg op een kwalitatief verantwoorde wijze aan de verzekerde wordt geleverd. Het declaratiesysteem is onder meer gebaseerd op de aanwezigheid van zorgplannen, op het inzetten van voor de verleende zorg toegesneden gekwalificeerd personeel en op nauwgezet door de zorgverlener en door de zorgcliënt afgetekende urenbriefjes die toetsbaar zijn aan het zorgplan/dossier en aansluiten bij declaratiestaten. Uit het Memo Zorgverzekeraar Nederland en het Memo Nederlandse Zorgautoriteit controleprotocol nacalculatie (productie VII-3, en productie VII-4 bij inleidende dagvaarding) volgt dat de controle van rechtmatigheid (of juistheid) is gebaseerd op een betrouwbaarheid van 95% van de declaraties. Bij een afwijking van 5% of meer gaat het zorgkantoor uit van fraude op grond waarvan het zorgkantoor de overeenkomst met de zorgaanbieder kan opzeggen en betaalde voorschotten kan terugvorderen. Een bijgewerkte en kloppende administratie is voor de zorgaanbieder dan ook cruciaal. Teneinde het voor het zorgkantoor mogelijk te maken doelmatige controles te kunnen uitvoeren, stelt zij diverse eisen aan de administratieve organisatie en interne controle (hierna: AO/IC) van de zorgaanbieder. TVO(A) gebruikt voor de AO/IC het systeem CarePlanner. Volgens het contract met het zorgkantoor is en blijft de zorgaanbieder volledig verantwoordelijk voor alle aspecten van de in onderaanneming geleverde zorg. Het kwaliteitssysteem van TVO(A) is HKZ (Harmonisatie Kwaliteitsbeoordeling in de Zorgsector) gecertificeerd, hetgeen een voorwaarde is om te kunnen voldoen aan de eisen van het zorgkantoor.
Dwaling
2.11
Grief 1 in het principaal hoger beroepis gericht tegen het oordeel van de rechtbank in r.o. 5.5 en 5.6, waarin de rechtbank het beroep van TVO(A) op dwaling heeft afgewezen. Volgens TVO(A) is de rechtbank bij deze beoordeling van onjuiste gegevens uitgegaan. TVO(A) stelt, dat zij heeft mogen afgaan op de mededeling van Rommana dat zij naar verwachting spoedig HKZ gecertificeerd zou zijn. Verder heeft Rommana, voordat zij de samenwerkingsovereenkomst met TVO(A) aanging, ten onrechte verzwegen dat bij de zorgaanbieder H+B Meerzorg 10, waarmee zij in een vergelijkbare constructie als met TVO(A) heeft gewerkt, de feitelijke uitvoering van de HKZ-eisen niet volgens de normen verliep, terwijl niet H+B Meerzorg 10, maar Rommana daarvoor feitelijk verantwoordelijk was. Indien TVO(A) hiervan op de hoogte was geweest, dan was zij nooit de samenwerkingsovereenkomst met Rommana aangegaan en had zij dus nooit de met H+B Meerzorg 10 vergelijkbare bedrijfsvoering zoals in de samenwerkingsovereenkomst is opgenomen, aan Rommana overgelaten. Rommana heeft betwist dat zij zaken heeft verzwegen en heeft erop gewezen dat zij niet vereenzelvigd kan worden met H+B Meerzorg 10.
2.12
Het hof overweegt als volgt. Artikel 6:228 BW bepaalt, voor zover hier relevant, dat een overeenkomst die is tot stand gekomen onder invloed van dwaling en bij een juiste voorstelling van zaken niet zou zijn gesloten, vernietigbaar is, indien de dwaling te wijten is aan een inlichting van de wederpartij of indien de wederpartij in verband met hetgeen zij omtrent de dwaling wist of behoorde te weten, de dwalende had behoren in te lichten. De vernietiging kan niet worden gegrond op een dwaling die in verband met de aard van de overeenkomst, de in het verkeer geldende opvattingen of de omstandigheden van het geval voor rekening van de dwalende behoort te blijven.
2.13
TVO(A) beroept zich op het vertrouwen dat directeur [directeur] van Rommana omstreeks 5 april 2011 bij haar had gewekt dat Rommana bezig was een HKZ certificaat te verkrijgen en dat hij dit bijna voor elkaar had (verklaring van 14 juli 2014 van [persoon 1] van TVO(A), overgelegd als productie VIII-6 bij memorie van grieven). Dit betekent dat TVO(A) bij de totstandkoming van de samenwerkingsovereenkomst ermee bekend was dat Rommana niet over een HKZ certificaat beschikte en dat op grond daarvan TVO(A) daarover ook niet gedwaald kan hebben, nu als zodanig de mededeling van Rommana over het niet beschikken over een HKZ certificaat juist was.
Tegen de achtergrond van de door TVO(A) beschreven gang van zaken over het belang van de naleving van de normen verbonden aan de HKZ certificering voor haar positie als de door het zorgkantoor gecontracteerde zorgaanbieder, die in het onderhavige geval de facto ten aanzien van een bepaalde groep zorgcliënten niet door haar maar door Rommana werd uitgevoerd, lag het op haar weg om voor het aangaan van de samenwerkingsovereenkomst zich ervan te vergewissen wat Rommana precies verstond onder “bezig zijn” met de HKZ certificering en binnen welke tijdspanne Rommana dit gerealiseerd zou hebben. Dit geldt te meer nu vaststaat dat Rommana als onderaannemer van TVO(A) niet verplicht was om over een HKZ certificering te beschikken. Indien het voor TVO(A) zo’n springend punt was als zij thans stelt, dan had het op haar weg gelegen om hierover in de samenwerkingsovereenkomst nadere en verifieerbare afspraken met Rommana op te nemen. Dit heeft zij niet gedaan en dat dient dan ook voor haar risico te blijven. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien op grond waarvan TVO(A) er zonder meer vanuit mocht gaan dat Rommana, terwijl zij nog niet over een certificering beschikte, toch volledig op de hoogte was van de werking van het HKZ-systeem en hoe zij daarnaar zou moeten handelen en dat zij dat systeem volledig beheerste. Algemene bewoordingen waaruit TVO(A) meende te kunnen afleiden dat Rommana een kwalitatief betrouwbare partner zou zijn, vormen onvoldoende grond voor een beroep op dwaling en ook hetgeen TVO(A) in dit verband overigens heeft aangevoerd is onvoldoende om daarop een geslaagd beroep op dwaling te kunnen baseren.
TVO(A) verwijt Rommana voorts dat zij de “Rapportage interne audit” van 2 februari 2011 opgesteld door [bedrijf 1] (productie III-13 bij inleidende dagvaarding) heeft verzwegen. Het rapport vermeldt dat bij H+B Meerzorg 10 op verschillende risicovolle aspecten niet voldaan wordt aan de normen van de HKZ certificering en dat dit, volgens TVO(A), te wijten is aan de wijze van uitvoering door Rommana, die bij H+B Meerzorg 10 een vergelijkbare uitvoerende positie innam als bij haar. Rommana heeft daar tegenover gesteld (conclusie van antwoord sub 110. e.v.) dat TVO(A) ruim voor het sluiten van de samenwerkingsovereenkomst op de hoogte was van de administratieve chaos bij H+B Meerzorg 10, en dat daarover tussen partijen is gesproken. Uit de gedingstukken volgt dat TVO(A) wist dat Rommana een rol speelde bij H+B Meerzorg groep en dat het bij H+B Meerzorg 10 administratief niet op orde was. Het had voor de hand gelegen dat TVO(A), indien zij de mogelijke rol van Rommana bij de administratieve problemen bij H+B Meerzorg groep van belang achtte voor het aangaan van haar overeenkomst met Rommana, nader onderzoek zou doen voordat zij met Rommana in zee ging. Dit heeft zij niet gedaan, zodat het beroep op dwaling faalt.
2.14
Tussen partijen is niet in geschil dat de leerarbeidsovereenkomsten van de door Rommana bij TVO(A) aangebrachte zorgverleners met terugwerkende kracht op 28 maart 2011 zijn ingegaan en dat partijen eerst medio april 2011 met elkaar in onderhandeling zijn getreden over de samenwerkingsovereenkomst. De grief slaagt in die zin dat de rechtbank ten onrechte ervan uit is gegaan dat kennelijk TVOA op 28 maart 2011 al de leerarbeidsovereenkomsten zou zijn aangegaan en de mededeling van Rommana over de HKZ certificering in april 2011 is gedaan, zodat kennelijk TVOA, volgens de rechtbank, reeds had besloten om de samenwerkingsovereenkomst aan te gaan voordat Rommana haar mededeling over de HKZ certificering zou hebben gedaan. Tot een ander oordeel over het beroep van TVO(A) op dwaling kan dit evenwel om bovengenoemde redenen niet leiden. De grief is op dit onderdeel terecht voorgesteld maar kan niet tot vernietiging van het vonnis leiden. Het aanbod van TVO(A) om te bewijzen dat Rommana de mededeling heeft gedaan dat zij bezig was om een HKZ certificaat te verkrijgen, wordt gepasseerd omdat, indien dit feit wordt bewezen, dit niet tot een ander oordeel zal leiden. De grief faalt voor het overige.
Tekortkomingen samenwerkingsovereenkomst
2.15
De
grieven 2 tot en met 12 in het principaal hoger beroepstaan alle in verband met de volgens TVO(A) door Rommana begane tekortkomingen op grond waarvan zij bevoegd zou zijn om op 27 januari 2012 althans op 23 februari 2012 op grond van artikel 3.4 onder G (“
In geval van grove nalatigheid en/of schuld in de nakoming van de Overeenkomst van MZ[Rommana, hof]
op grond waarvan naar het oordeel van TVO in redelijkheid niet langer van haar verlangd kan worden om de Overeenkomst voort te zetten”) de samenwerkingsovereenkomst met onmiddellijke ingang te beëindigen. Het hof zal deze grieven gezamenlijk behandelen.
2.16
TVO(A) heeft zich in eerste aanleg op vijftien tekortkomingen van Rommana beroepen en in hoger beroep aanvullend nog op zeven andere tekortkomingen. Volgens TVO(A) is de rechtbank niet alleen ten onrechte tot de conclusie gekomen dat Rommana niet in zodanige ernstige mate is tekortgeschoten met de door de rechtbank beoordeelde (zeven van de vijftien) verwijten om de ontbinding met onmiddellijke ingang te rechtvaardigen, maar heeft zij ook ten onrechte de door TVO(A) opgesomde tekortkomingen niet in onderlinge samenhang beoordeeld. TVO(A) stelt, samengevat, daartoe dat als alle tekortkomingen tezamen worden bekeken, dit niet alleen laat zien dat een groot aantal van die tekortkomingen een directe bedreiging vormde voor de cliëntveiligheid en voor de continuïteit van TVO(A), maar ook dat het laat zien dat Rommana keer op keer tekortschoot in de nakoming van haar verplichtingen uit de samenwerkingsovereenkomst en dat daardoor sprake was van grove nalatigheid en/of schuld aan de zijde van Rommana zodat naar de mening van TVO(A) in redelijkheid niet meer van haar verlangd kon worden om de samenwerkingsovereenkomst voort te zetten. TVO(A) heeft Rommana met regelmaat op deze tekortkomingen gewezen en heeft haar verzocht om alsnog aan de gestelde normen te voldoen, terwijl Rommana dit niet heeft gedaan. Rommana heeft de stellingen van TVO(A) betwist en geconcludeerd dat geen sprake was van enige tekortkomingen aan haar zijde, en voor zover dit al het geval zou zijn, deze tekortkomingen in ieder geval geen ontbinding met onmiddellijke ingang kunnen rechtvaardigen en dat juist TVO(A) op haar beurt tekortschoot in de nakoming van de samenwerkingsovereenkomst.
2.17
Teneinde de vraag te kunnen beantwoorden of TVO(A) op grond van artikel 3.4 onder G bevoegd was de samenwerkingsovereenkomst op 27 januari 2012 althans op 23 februari 2012 met onmiddellijke ingang te ontbinden, acht het hof het volgende van belang.
2.18
Nadat partijen op 12 mei 2011 een Letter of Intent (hierna: LoI) hadden getekend, hebben partijen intensief contact gehad om te komen tot ondertekening van de beoogde samenwerkingsovereenkomst. Dit proces, zo blijkt uit de overgelegde producties, verliep moeizaam. Keer op keer komt Rommana op het laatste moment met uitvoerige aanpassingsvoorstellen. Op 4 juli 2011 stuurt TVO(A) aan Rommana een e-mail waarin TVO(A) tot de conclusie komt dat het niet lukt om de samenwerking in een overeenkomst vast te leggen en zij stelt voor om uit elkaar te gaan, tenzij Rommana zich beperkt tot nog wat minimale aanpassingen (productie I-42 bij inleidende dagvaarding). Op 5 juli 2011 ondertekenen partijen uiteindelijk alsnog de samenwerkingsovereenkomst alsook een addendum. De geparafeerde bijlage 1.9 ("wie is waar verantwoordelijk voor") bij de samenwerkingsovereenkomst bevat zes pagina's waar in tabellen is weergegeven wie voor welke taak verantwoordelijk is, en bevat ook een stappenplan dat telkens na een periode van vier weken moet worden doorlopen voordat TVO tot salarisbetaling kan overgaan. Het gaat daarbij onder meer om het accorderen door Rommana van de gemaakte uren en het aanleveren van de urenbriefjes door Rommana bij TVO(A). Zoals gesteld door TVO(A) verloopt het proces van aanleveren van de benodigde gegevens teneinde tot verloning over te gaan, van het begin af aan niet soepel. Weliswaar geeft Rommana een andere voorstelling van zaken maar zij onderbouwt dat in onvoldoende mate. Dat het niet soepel verliep, volgt onder meer uit de e-mail van 21 september 2011 van TVO(A) aan Rommana (productie II-13 bij inleidende dagvaarding), waarin TVO(A) om de urenbriefjes over periode 9 vraagt, omdat zij anders niet kan verlonen en uit de e-mail van 21 november 2011 (productie II-17 bij inleidende dagvaarding), waar opnieuw naar gegevens wordt gevraagd omdat er anders niet kan worden verloond. Ook de hierna te bespreken e-mails laten een beeld zien dat de in de samenwerkingsovereenkomst neergelegde procesafspraken moeizaam verliepen.
2.19
Uit de e-mail van 1 december 2011 (productie II-19 bij inleidende dagvaarding) gelezen in samenhang met de brief van 8 december 2011 (productie A-2B bij conclusie van antwoord) van TVO(A) aan Rommana volgt dat TVO(A) haar verplichting onder de samenwerkingsovereenkomst om het winstaandeel van periode 11 te betalen opschort in verband met een (voortdurende) tekortkoming van Rommana in de nakoming van de voor haar uit artikel 6.1 van de samenwerkingsovereenkomst en uit artikel 2.4 van het addendum op de samenwerkingsovereenkomst voortvloeiende verplichtingen. Deze artikelen bepalen dat partijen elkaar volledige exclusiviteit verlenen, hetgeen inhoudt dat zij geen overeenkomsten met derden zullen aangaan met betrekking tot het verlenen van AWBZ natura zorg in de stad Amsterdam en dat Rommana er uiterlijk vanaf periode 8 van 2011 voor zorg draagt dat de nog door haar via een derde partij voorziene cliënten van AWBZ natura zorg alsdan worden bediend vanuit de samenwerking TVO(A)/Rommana. In de e-mail van 1 december 2011 geeft TVO(A) aan dat zij op een gezonde manier verder wil en dat zij eerst na tekening door Rommana van het bij die e-mail gevoegde addendum op de samenwerkingsovereenkomst (hierna: het aanvullend addendum) bereid is het winstaandeel van periode 11 over te maken. Het aanvullend addendum bevat onder meer een opheffing van de wederzijdse exclusiviteitsafspraak per 1 oktober 2011. In de e-mail van 1 december 2011 heeft TVO(A) gevraagd het aanvullend addendum als PDF-bestand getekend retour te zenden. In de brief van 8 december 2011 verlangt TVO(A) andermaal om ontvangst van het getekende aanvullend addendum, thans uiterlijk maandag 12 december 2011 vóór 12 uur, bij gebreke waarvan TVO(A) de samenwerkingsovereenkomst als beëindigd beschouwt.
2.2
Rommana heeft weliswaar in haar e-mail van 6 december 2011 (productie A-2A bij conclusie van antwoord in conventie) aan TVO(A) gemeld dat door het niet betalen van het winstaandeel van periode 11 TVO(A) grote druk op haar uitoefent, haar voortbestaan daardoor in gevaar komt en TVO(A) daarmee in strijd handelt met de samenwerkingsovereenkomst, maar Rommana weerspreekt daarin eigenlijk niet dat zij de gemaakte exclusiviteitsbepalingen heeft geschonden. Wel noemt Rommana een aantal punten uit het aanvullend addendum waarop zij commentaar heeft en spreekt haar bereidheid uit om met TVO(A) over het aanvullend addendum te praten. Bij brief van 12 december 2011 (productie A-3A bij conclusie van antwoord in conventie) kondigt de advocaat van Rommana aan dat Rommana het aanvullend addendum vóór de door TVO(A) gestelde deadline zal ondertekenen en retourneren met inachtneming van een aanvulling in artikel 1 van het aanvullend addendum en twee voorwaarden. De eerste voorwaarde ziet erop dat TVO(A) na ondertekening de betalingen van de winstaandelen aan Rommana hervat en als tweede voorwaarde geldt dat TVOA niet alsnog de stelling betrekt dat Rommana door de gang van zaken tot 12 december 2011 boetes heeft verbeurd waarnaar TVO(A) in haar brief van 8 december 2011 heeft verwezen. Bijgevoegd bij de e-mail van 12 december 2011 (12.08 uur) stuurt de advocaat van Rommana het getekende aanvullend addendum als pdf-bestand retour (productie III-1 bij inleidende dagvaarding), waarin met de hand toevoegingen zijn bijgeschreven.
2.21
Naar aanleiding van een telefonisch contact tussen de advocaat van Rommana en TVO(A) op 12 december 2011 stuurt TVO(A) op 13 december 2011 (1.01 uur) een e-mail aan Rommana (productie A-4 bij conclusie van antwoord). In deze e-mail is een overzicht verwerkt van documenten die Rommana dient aan te leveren op 14 december 2011 vóór 22 uur in verband met een op 19 december 2011 geplande interim-controle. Toegezegd wordt dat het winstaandeel over periode 12 wordt overgemaakt, na ontvangst en akkoordbevinding van de gevraagde gegevens, maar dat in verband met de vertrouwensbreuk winstaandelen thans pas worden overgemaakt indien alle gegevens bij TVO(A) binnen zijn. Ook bevat het in de e-mail opgenomen overzicht nog een aantal acties die door Rommana van 14 december 2011 tot en met 4 januari 2012 moeten worden uitgevoerd.
Om 17.11 uur op 13 december 2011 (productie A-5A bij conclusie van antwoord) stuurt TVO(A) opnieuw een e-mail aan Rommana. Melding wordt gemaakt dat er op die dag nog geen enkele zorgovereenkomst elektronisch is aangemaakt noch dat er een ondertekende zorgovereenkomst is ge-upload in CarePlanner. TVO(A) vraagt om een update over de voortgang van de punten die in de beide e-mails van 13 december 2011 zijn genoemd. Om 17.29 uur stuurt de advocaat van Rommana een e-mail naar TVO(A), waarin hij een aantal kanttekeningen maakt (productie A-5B bij conclusie van antwoord in conventie). Volgens hem is Rommana niet in staat de informatie aan te leveren omdat zij daarvoor eerst "bepaalde informatie" van TVO(A) nodig heeft. Om 19.24 uur stuurt de advocaat van Rommana wederom een e-mail aan TVO(A) (productie A-5C bij conclusie van antwoord in conventie). Hierin maakt de advocaat van Rommana onder meer bezwaar tegen het afhankelijk stellen van de uitbetaling over periode 12 op 17 december 2011 van het aanleveren van gegevens door Rommana op 14 december 2011.
Op 14 december 2011 om 10.53 uur reageert TVO(A) per e-mail (productie A-5D bij conclusie van antwoord) op de laatste twee e-mails van de advocaat van Rommana van 13 december 2011. Hierin weerspreekt TVO(A) onder meer dat Rommana de gevraagde gegevens niet kan aanleveren omdat dit afhankelijk zou zijn van eerst door TVO(A) aan te leveren informatie. TVO(A) licht dit per onderdeel van de door haar gevraagde gegevens (in haar e-mail van 13 december 2011) toe. Rommana weerspreekt dit niet.
2.22
Bij e-mail van 14 december 2011 van 15.47 uur (productie A-5E bij conclusie van antwoord) van de advocaat van Rommana aan TVO(A) refereert de advocaat aan een eerder die dag gevoerd telefoongesprek met TVO(A), geeft hij de inhoud daarvan weer en zegt hij toe dat Rommana de door TVO(A) gevraagde gegevens op 16 december 2011 zal aanleveren, mits TVO(A) de winstaandelen over de periode 11 en 12 heeft voldaan. Bij gebreke van betaling zal Rommana de afgifte van de gegevens opschorten.
Tussen 15 december 2011 en 23 januari 2012 vindt een intensieve mailwisseling tussen TVO(A) en (de advocaat van) Rommana plaats, waarin - zakelijk weergegeven - TVO(A) telkenmale om gegevens vraagt, waaronder werkbriefjes en opleidingsgegevens van de zorgverleners, en Rommana de gevraagde gegevens met vertraging aanlevert dan wel de levering ervan opschort totdat TVO(A) tot betaling overgaat. TVO(A) heeft het winstaandeel over periode 11 op 18 december 2011 betaald. Bij brief van 27 januari 2012 (productie A-11 bij conclusie van antwoord) zegt TVO(A) onder verwijzing naar artikel 3.4 onder G de samenwerkingsovereenkomst op.
2.23
De sommatie van TVO(A) in de e-mail van 13 december 2011 om 1.01 uur heeft niet alleen betrekking op het aanleveren van gegevens als zorgdossiers en urenbriefjes, maar ook op gegevens die te maken met de opleiding van de zorgverleners. Partijen zijn in hun omvangrijke processtukken en talrijke producties zeer uitvoerig ingegaan op de opleidingsvereisten van de zorgverleners. Uit deze stukken volgt dat dit aspect van de samenwerking van het begin af aan onderwerp van discussie is geweest. Dat de zorgverleners bij indiensttreding (nog) niet over de vereiste opleidingen beschikten was TVO(A) bekend. TVO(A) heeft hierin geen bezwaar gezien om de samenwerking met Rommana in de eerste helft van 2011 reeds op te starten. Nadat de samenwerkingsovereenkomst was getekend, heeft intensief overleg tussen partijen plaatsgevonden om de zorgverleners de benodigde cursussen te laten volgen teneinde aan de opleidingeisen te voldoen om geïndiceerde zorg te mogen verlenen. In de zomer van 2011 vindt, vanuit de opleidingsorganisatie van TVO(A), LOCT, scholing plaats van de zorgverleners. De deelname aan de cursussen verloopt moeizaam en regelmatig komen cursisten zonder opgave van redenen niet opdagen. Uit de e-mails volgt voorts dat TVO(A) zich op het standpunt stelt dat zij bij het zorgkantoor geen uren kan declareren van zorgverleners die niet over de benodigde certificaten beschikken. In ieder geval moet TVO(A), om zorg te kunnen declareren bij het zorgkantoor, in staat zijn aan te tonen dat zorgverleners met de opleiding zijn begonnen. In een interne e-mail van 2 december 2011 van TVO(A) (productie II-20 bij inleidende dagvaarding) is een overzicht opgenomen van zorgverleners die AWBZ zorg hebben verleend zonder certificaat. Een bijgewerkte lijst is te vinden in de interne e-mail van 22 december 2011 (productie II-25 bij inleidende dagvaarding), waaruit blijkt dat dit punt nog niet is opgelost. Op diezelfde datum stuurt TVO(A) aan Rommana een e-mail waarin om de opleidingspapieren wordt gevraagd van de in die e-mail vermelde personen (productie II-26 bij inleidende dagvaarding). Tussen partijen staat vast dat Rommana van zes zorgverleners nimmer gegevens heeft aangeleverd waaruit bleek dat zij gecertificeerd waren dan wel met een opleiding waren begonnen, ondanks de vele en frequente contacten die over het opleidingsniveau van de zorgverleners hebben plaatsgevonden en ondanks de vele herinneringen en overzichten die TVO(A) hierover aan Rommana heeft verstuurd, zelfs indien deze overzichten worden gecorrigeerd door alleen uit te gaan van het vereiste dat zorgverleners op zijn minst genomen een aanvang hebben gemaakt met een opleiding.
2.24
Het hof zal eerst de stelling van TVOA beoordelen of Rommana in strijd heeft gehandeld met het exclusiviteitsbeding in de samenwerkingsovereenkomst en het addendum van 5 juli 2011. De tekst van artikel 6.1 van de samenwerkingsovereenkomst luidt:
"
Partijen verlenen elkaar voor de duur van de Overeenkomst volledige exclusiviteit, inhoudende dat zij géén overeenkomsten met derden zullen aangaan met betrekking tot het verlenen van AWBZ natura zorg in de stad Amsterdam."
Artikel 2.4 van het addendum van 5 juli 2011 bij de samenwerkingsovereenkomst luidt:
"
In aanvulling op artikel 6 lid 1 van de samenwerking constateren Partijen dat MZ[Rommana, hof]
nog een beperkt aantal zorg cliënten middels een derde partij voorziet van AWBZ Zorg natura. MZ draagt zorg dat uiterlijk vanaf periode 8 van 2011 ook deze zorgcliënten bedient worden door de Samenwerking."
Nu de contractsinhoud tussen partijen in geschil is, dient deze door uitleg te worden bepaald. Die uitleg dient te geschieden met inachtneming van de zogeheten Haviltex-maatstaf. Deze maatstaf brengt mee dat de vraag hoe in een schriftelijk contract de verhouding van partijen is geregeld, niet kan worden beantwoord op grond van alleen maar een zuiver taalkundige uitleg van de bepalingen van dat contract. Bij die uitleg komt het immers aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij kan mede van belang zijn tot welke maatschappelijke kringen partijen behoren en welke rechtskennis van zodanige partijen kan worden verwacht. In praktisch opzicht is de taalkundige betekenis die de bewoordingen waarin deze bepalingen zijn gesteld, gelezen in de context van dat geschrift als geheel, in (de desbetreffende kring van) het maatschappelijk verkeer normaal gesproken hebben, bij de uitleg van dat geschrift vaak wel van groot belang.
2.25
De hiervoor geciteerde artikelen in samenhang gezien onderstrepen de bedoeling van partijen dat zij gedurende de samenwerking op grond van de samenwerkingsovereenkomst exclusiviteit betrachten ten aanzien van het verlenen van AWBZ natura zorg in Amsterdam.
Tussen partijen is evenwel niet in geding dat bij aanvang van de samenwerking Rommana nog aan een beperkt aantal cliënten AWBZ natura zorg ten behoeve van Zorgnet Thuisbest verleende. Onder 104 van de conclusie van antwoord betoogt Rommana dat er een lange samenwerking (sinds 2009) tussen haar en Zorgnet Thuisbest bestond. Dat Rommana ook in 2011 AWBZ natura zorg ten behoeve van Zorgnet Thuisbest verleende, volgt uit het door Rommana als productie H3 (bij conclusie van antwoord) overgelegde rapport "Interne Controle Rommana Zorg Maart 2011". Rommana verleende dus reeds vóór de ondertekening van de LoI op 12 mei 2011 (en van de samenwerkingsovereenkomst op 5 juli 2011) als onderaannemer van Zorgnet Thuisbest AWBZ natura zorg. Om aan die situatie een einde te maken hebben partijen in artikel 2.4 van het addendum hiervoor een regeling opgenomen. De conclusie is dan ook dat op grond van artikel 6.1 van de samenwerkingsovereenkomst en artikel 2.4 van het addendum het Rommana was toegestaan om tot periode 8 van 2011 nog een beperkt aantal cliënten buiten de samenwerking te bedienen.
2.26
Vervolgens hebben partijen eind november 2011 wederom gesproken over de exclusiviteitsafspraken. Deze gesprekken gingen, zo volgt uit de brief van 8 december 2011 van TVO(A) aan Rommana (productie A-2B bij conclusie van antwoord), met name over de toebedeling van marges bij het aanbrengen van zorginstellingen in het samenwerkingsverband. In de brief wordt er ook melding van gemaakt dat ondanks artikel 6.1 van de samenwerkingsovereenkomst en 2.4 van het addendum Rommana de cliënten van onder meer Zorgnet Thuisbest, waaraan AWBZ natura zorg wordt verleend, niet blijkt te hebben overgeheveld naar het samenwerkingsverband en dat TVO(A) daar alsnog op heeft aangedrongen. Om aan deze onevenwichtige situatie een einde te maken, sommeert TVO(A) Rommana om een aanvullend addendum voor 12 december 2011 te ondertekenen, bij gebreke waarvan de samenwerkingsovereenkomst beëindigd is. Het aanvullend addendum bevat onder 5 de bepaling dat de artikelen 6.1 tot en met 6.5 van de samenwerkingsovereenkomst met ingang van 1 oktober 2011 vervallen.
2.27
Tussen partijen is in geschil of het aanvullend addendum gelding tussen partijen heeft gekregen. Of dit het geval is zal in beginsel afhangen van wat beide partijen over en weer hebben verklaard en uit elkaars verklaringen en gedragingen, overeenkomstig de zin die zij daaraan in de gegeven omstandigheden redelijkerwijze mochten toekennen, hebben afgeleid.
TVO(A) stelt zich daarbij op het standpunt dat dit niet het geval nu Rommana weliswaar het aanvullend addendum op 12 december 2011 heeft getekend, maar onder aanvullende voorwaarden, waarmee TVO(A) niet akkoord is gegaan. Rommana heeft aangevoerd dat door haar ondertekening het aanvullend addendum wel gelding tussen partijen heeft gekregen.
Het hof oordeelt hierover als volgt. Juist is dat Rommana onder een aantal aanvullende voorwaarden het aanvullend addendum heeft getekend en in die zin een nieuw aanbod aan TVO(A) heeft gedaan. Uit de gemotiveerd gestelde gang van zaken lijkt te volgen dat TVO(A) dit nieuwe aanbod heeft aanvaard. Ten eerste heeft te gelden dat TVO(A), ondanks de door haar aangekondigde beëindiging in haar brief van 8 december 2011, op 12 december 2011 de samenwerkingsovereenkomst niet heeft beëindigd of als beëindigd heeft beschouwd. Integendeel, juist na 12 december 2011 hebben partijen intensief overleg gehad over de uitvoering van de samenwerking. Zo heeft TVO(A) Rommana bij e-mail van 13 december 2011 nog om gegevens gevraagd en een uitvoerig overzicht daarvan opgestuurd (productie A-4 bij conclusie van antwoord). Zoals hiervoor reeds is overwogen hebben partijen na 12 december 2011 intensief contact gehad, hetgeen uiteindelijk TVO(A) er toe heeft gebracht om de samenwerkingsovereenkomst op 27 januari 2012 te ontbinden. Dit betekent dat Rommana gerechtvaardigd erop mocht vertrouwen dat het aanvullend addendum tussen partijen gelding had gekregen. Het enkele feit dat TVO(A) op haar beurt het aanvullend addendum niet heeft ondertekend, doet daaraan niet af. De conclusie is dan ook dat TVO(A) in het licht van het voorgaande haar betwisting onvoldoende heeft gemotiveerd.
2.28
Anders dan Rommana stelt, betekent het aanvullend addendum - waarvan de inhoud ook weer moet worden uitgelegd volgens voornoemde Haviltex-maatstaf - echter niet dat daarmee alle eerder geldende exclusiviteitsafspraken zijn komen te vervallen. In het aanvullend addendum is immers onder 5 bepaald, dat de exclusiviteitsafspraken uit artikel 6.1 tot en met 6.5 van de samenwerkingsovereenkomst met ingang van 1 oktober 2011 zijn vervallen. Voor het geval Rommana met haar stelling dat "in december 2011 beëindiging van het exclusiviteitsbeding zijn overeengekomen" (onder 84 van de memorie van antwoord) heeft bedoeld te zeggen dat, in afwijking van hetgeen onder 5 in het aanvullend addendum is bepaald, ook vóór de daarin genoemde datum van 1 oktober 2011 de exclusiviteitsafspraken uit artikel 6.1 tot en met 6.5 van de samenwerkingsovereenkomst waren komen te vervallen, heeft zij dat in onvoldoende mate onderbouwd. Dit had wel op haar weg gelegen nu zij in haar e-mail van 6 december 2011 aan TVO(A) (productie A-2A bij conclusie van antwoord) juist als commentaar op punt 5 geeft dat zij niet begrijpt waarom de onder punt 5 genoemde artikelen zouden moeten komen te vervallen. Het standpunt dat Rommana nu voorstaat laat onverklaard waarom zij op 6 december 2011 niet akkoord gaat met het schrappen van het exclusiviteitsbeding in artikel 6.1, op 12 december 2011 het aanvullende addendum waarin onder punt 5 met zoveel woorden is opgenomen dat artikel 6.1 met ingang van 1 oktober 2011 is vervallen ondertekend retourneert, en zij niet ter hoogte van punt 5, zoals zij dat wel met de aanvulling van punt 1 heeft gedaan, met de hand haar bedoeling heeft bijgeschreven. De onderaan het aanvullend addendum met de hand geschreven verwijzing naar de brief van haar advocaat acht het hof onvoldoende ter onderbouwing van haar standpunt dat TVO(A) afstand zou hebben gedaan van hetgeen onder punt 5 van het aanvullend addendum is overeengekomen. Ook de verwijzing naar de brief van 8 december 2011 van TVOA is in dit verband onvoldoende. Daarin kan niet zonder meer worden gelezen dat TVOA definitief afstand heeft gedaan van het recht om reeds verbeurde boetes te innen indien Rommana het aanvullend addendum zou ondertekenen. Als dat de bedoeling van partijen was geweest had het bovendien voor de hand gelegen dat partijen in het aanvullend addendum hadden afgesproken dat de exclusiviteitsbepaling met ingang van een eerdere datum dan 1 oktober 2011 zou zijn vervallen.
Dit betekent dat tot die datum de exclusiviteitsafspraken onverminderd gelding hebben gehouden. Nu Rommana niet heeft betwist dat zij tot die datum AWBZ natura zorg ten behoeve van Zorgnet Thuisbest verrichtte en derhalve niet, conform artikel 2.4 van het addendum van 5 juli 2011, deze zorgcliënten vanaf periode 8 van 2011 werden bediend door de samenwerking, staat daarmee de schending van het exclusiviteitsbeding door Rommana vast.
2.29
Vanwege deze tekortkoming van Rommana was TVOA op 1 december 2011 bevoegd tot opschorting van haar verplichtingen uit de samenwerkingsovereenkomst tot betaling van het winstaandeel over periode 11. Uit de brief van 8 december 2011 van TVO(A) aan Rommana volgt dat TVO(A) vaststelt dat Rommana in strijd handelt met de samenwerkingsovereenkomst, dat zij gerechtigd is om de contractueel overeengekomen boete te vorderen, maar dat zij daar voorlopig vanaf ziet indien Rommana het aanvullend addendum ondertekend retourneert voor 12 uur op 12 december 2011, en dat bij gebreke daarvan zij de samenwerkingsovereenkomst nu voor alsdan beëindigt. Uit het voorgaande volgt dat - weliswaar eerst na vele contacten met (de advocaat van) Rommana - Rommana het aanvullend addendum tijdig retourneert, maar daarbij wel enige voorbehouden maakt. Kennelijk zijn de gemaakte voorbehouden op dat moment voor TVO(A) geen aanleiding geweest om de samenwerkingsovereenkomst op 12 december 2011 als ontbonden te beschouwen. Over het standpunt van TVO(A) dat zij niet akkoord is gegaan met het aanvullende addendum heeft het hof hiervoor geoordeeld.
2.3
Uit het voorgaande volgt tevens dat partijen vanaf 11 december 2011 intensief contact hebben gehad, waarbij TVO(A) tot (verdere) opschorting is overgegaan van de betaling van het winstaandeel over periode 12 en ook Rommana zich vervolgens op haar beurt op het standpunt stelde dat zij tot opschorting van haar verplichtingen onder de samenwerkingsovereenkomst, zoals het aanleveren van gegevens, bevoegd was. Op 4 januari 2012 bericht TVO(A) Rommana (opnieuw) dat de op 12 december 2011 gevraagde acties nog steeds niet volledig zijn afgerond (productie II-27 bij inleidende dagvaarding). Dit heeft Rommana niet betwist, integendeel zij heeft, zo volgt uit de e-mail van 16 januari 2012 van 16.45 uur (productie II-28 bij inleidende dagvaarding), het aanleveren van de gevraagde gegevens afhankelijk gesteld van betaling van winstaandeel over periode 12 en 13.
Aan Rommana kwam echter, vanwege de schending van het exclusiviteitsbeding en de bevoegde opschorting van TVO(A), geen bevoegdheid toe om haar verplichtingen ten aanzien van het aanleveren van de gegevens op te schorten. Dit betekent dat Rommana tekort schoot in de uitvoering van haar verplichtingen uit de samenwerkingsovereenkomst. Het hof is van oordeel dat het gaat om een verplichting die de kern vormt van de verplichtingen van Rommana uit de samenwerkingsovereenkomst. Immers, het vergoedingensysteem van het zorgkantoor aan TVO(A) en in het verlengde daarvan, op grond van de samenwerkingsovereenkomst, van TVO(A) aan Rommana is volledig gebaseerd op een (dagelijkse) per zorgverrichting sluitende administratie van de op indicatie verstrekte en uit de AWBZ betaalde zorg aan de zorgcliënt door de bij TVO(A) in dienst zijnde zorgverlener. Het vergoedingensysteem stelt ook eisen aan het opleidingsniveau van de zorgverleners, gerelateerd aan de uitgevoerde handeling. Dat aangetoond moet kunnen worden dat voldaan is aan de opleidingsvereisten vormt dan ook een essentieel onderdeel van de samenwerkingsovereenkomst. Welke processtappen voor het verantwoorden van de zorg aan het zorgkantoor nodig waren en op welke momenten deze uitgevoerd moesten worden, en daarmee dus beschikbaar moesten zijn in het door TVO(A) door het zorgkantoor verplicht gestelde AO/IC, was in detail opgenomen in de bijlage 1-9 van de door Rommana op 5 juli 2011 ondertekende samenwerkingsovereenkomst en daarmee voor Rommana vanaf het begin af aan helder. Dat, zoals Rommana (met name in eerste aanleg) nog heeft aangevoerd, zij niet bekend was met de afspraken tussen het zorgkantoor en TVO(A), doet er niet aan af dat zij volledig bekend was met de verplichtingen uit de samenwerkingsovereenkomst en dat de sommaties van TVO(A) telkens betrekking hadden op in de samenwerkingsovereenkomst geregelde verplichtingen.
Het hof is van oordeel dat op grond van de hiervoor geschetste omstandigheden in onderlinge samenhang bezien, in de loop van januari 2012 een situatie was ontstaan dat sprake was van grove nalatigheid en/of schuld van Rommana, waarbij TVO(A) van oordeel mocht zijn dat van haar in redelijkheid niet langer kon worden verlangd de samenwerkingsovereenkomst voort te zetten. Dat, volgens Rommana, de naderhand door of in opdracht van [bedrijf 2] uitgevoerde audits over haar administratie positief waren verlopen, staat er niet aan in de weg, dat TVO(A) gegeven de hiervoor geschetste omstandigheden de samenwerkingsovereenkomst kon ontbinden. TVO(A) was derhalve bevoegd, gelet op artikel 3.4 onder G, om de samenwerkingsovereenkomst op 27 januari 2012 met onmiddellijke ingang te ontbinden. De grieven 2 tot en met 12 voor zover gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat TVO(A) geen grond had om de samenwerkingsovereenkomst op 27 januari 2012 met onmiddellijke ingang op te zeggen, slagen. Daarbij merkt het hof op dat partijen de termen “ontbinden” en “opzeggen” door elkaar gebruiken en kennelijk telkens het oog hebben op een vorm van beëindiging van overeenkomst zonder van doorslaggevend belang te achten of het gaat om opzegging of ontbinding. Ook de rechtbank doelt met opzegging kennelijk op beëindiging van de overeenkomst, waaronder ook ontbinding kan zijn begrepen. Gelet hierop behoeven de overige door TVO(A) gestelde tekortkomingen in dit verband geen bespreking meer.
Winstaandelen en schadevergoeding
2.31
Grief 14 in het principaal hoger beroepis gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat TVO(A) aan Rommana een bedrag van in totaal € 78.503 aan winstaandelen over de periodes 11, 12 en 13 van 2011 (€ 32.011) en periode 1 van 2012 (€ 46.492) moet betalen. In de toelichting op grief 14 heeft TVO(A) aangevoerd dat gelet op de tekortkomingen van Rommana het niet denkbeeldig is dat het zorgkantoor een controle zal uitvoeren, dat het zorgkantoor op basis van die controle op onregelmatigheden zal stuiten en dat het zorgkantoor een nacalculatie zal uitvoeren. Volgens TVO(A) is de omvang van het ten onrechte gedeclareerde bedrag ongeveer € 100.000. TVO(A) stelt dat haar een recht op opschorting toekomt voor de uitbetaling van de winstaandelen totdat de rechtmatigheid van de declaraties door het zorgkantoor is vastgesteld. Rommana heeft de stellingen van TVO(A) gemotiveerd betwist.
2.32
Het hof oordeelt als volgt. Uit artikel 4.2 van de samenwerkingsovereenkomst volgt dat onder winst wordt verstaan, hetgeen onder A is bepaald verminderd met hetgeen onder B is bepaald. Uit artikel 4.2 onder A blijkt dat A gelijk is aan de vergoeding van het zorgkantoor op grond van de verkregen indicaties en gerealiseerde producties definitief vastgesteld door het zorgkantoor over het verstreken boekjaar. Uit de door TVO(A) overgelegde eindafrekening (productie VIII-8 bij de memorie van antwoord in het incidenteel hoger beroep) volgt echter niet dat deze is gebaseerd op de door het zorgkantoor definitief vastgestelde vergoeding over 2011. De eindafrekening is wel terug te voeren op het eveneens overgelegde accountantsrapport van Baker Tilly Berk N.V. van 31 oktober 2012, waarin het bedrag van € 42.699 onder "overige algemene kosten" is opgenomen. Naar het oordeel van het hof heeft TVO(A) in onvoldoende mate onderbouwd dat het bedrag van € 42.699 is terug te voeren op een definitief door het zorgkantoor over 2011 vastgestelde vergoeding. Bovendien heeft TVO(A) ook niet gesteld dat het zorgkantoor ooit daadwerkelijk tot controle van de door haar gedeclareerde uren is overgegaan en, zo ja, op welk bedrag het zorgkantoor de te vergoeden declaraties heeft vastgesteld en of terugvordering van de teveel gedeclareerde en uitbetaalde bedragen heeft plaatsgevonden. Grief 14 in het principaal hoger beroep faalt. Hiermee staat vast dat TVO(A) € 78.503 aan winstaandelen over de periodes 11, 12 en 13 van 2011 en periode 1 van 2012 aan Rommana is verschuldigd.
2.33
Grief 3 in het incidenteel hoger beroepziet op een eisvermeerdering ten aanzien van de hoogte van hiervoor genoemde winstaandelen alsook ten aanzien van eerder uitbetaalde winstaandelen in 2011. Rommana vermeerdert aanvankelijk haar eis betreffende het winstaandeel over periode 1 van 2012 van € 46.492 tot € 52.009,41 en vermindert deze eis in haar akte van 28 juli 2015 naar een bedrag van € 50.946,35. Voorts vermeerdert Rommana haar eis met achterstallige winstaandelen over periode 10 van 2011 en de periodes voor 8 juni 2011 met een bedrag van € 1.539,57. Bij akte van 28 juli 2015 vermeerdert zij haar vordering over de winstaandelen uit 2011 nog eens.
2.34
TVO(A) heeft in haar antwoordakte van 25 augustus 2015 zich niet verzet tegen de vermindering van eis maar wel tegen de vermeerdering van eis, omdat deze te laat is gedaan.
Het hof stelt vast dat Rommana haar eis heeft vermeerderd in zowel de eerste memorie in het hoger beroep als in een naderhand genomen akte. De eisvermeerdering in de akte van 28 juli 2015 heeft te gelden als een nieuwe grief en moet als tardief worden aangemerkt wegens strijd met de uit artikel 347 lid 1 Rv voortvloeiende twee-conclusieregel. Uit de antwoordakte van TVO(A) volgt dat van een ondubbelzinnige instemming dat deze grief alsnog in de rechtsstrijd wordt betrokken, geen sprake is en ook overigens doet zich geen van de in de rechtspraak aanvaarde uitzonderingen op deze in beginsel strakke regel voor. Dit betekent dat voor de vermeerdering van eis in de akte van 28 juli 2015 rechtens geen ruimte is. Het hof zal daarom uitgaan van een vordering van Rommana op TVO(A) inzake de winstaandelen van in totaal € 84.496,92 (over 2011 (€ 32.011 + € 1.539,57) + over 2012: € 50.946,35).
2.35
Hiervoor heeft het hof geoordeeld dat het door de rechtbank aan Rommana toegewezen bedrag € 78.503 in stand blijft. Hetgeen TVO(A) heeft aangevoerd in de memorie van antwoord in het incidenteel hoger beroep geldt dan ook alleen als betwisting van het in het incidenteel hoger beroep door Rommana meer gevorderde. Volgens haar zouden er nog kosten in mindering moeten worden gebracht en zijn ook onjuiste tarieven gehanteerd. Het hof is van oordeel dat Rommana’s vermeerdering van eis, en de daaraan ten grondslag liggende berekening zonder nadere motivering - die ontbreekt - onnavolgbaar is. Ook de akte van 28 juli 2015 brengt hierin geen verduidelijking. De stellingen van Rommana inzake haar vermeerdering van eis zijn daarmee, mede gelet op de betwisting ervan, onvoldoende gemotiveerd. Om die reden wordt aan bewijslevering niet toegekomen.
Voor zover Rommana in het kader van grief 3 in het incidenteel hoger beroep de grondslag van haar vordering tot schadevergoeding niet heeft gebaseerd op een toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de samenwerkingsovereenkomst, maar op een onrechtmatige daad, heeft zij die grondslag onvoldoende onderbouwd. Rommana heeft geen andere stellingen betrokken dan zij heeft aangevoerd in het kader van haar verwijt dat TVO(A) toerekenbaar is tekort geschoten in de samenwerkingsovereenkomst, waaruit zou kunnen worden afgeleid dat TVO(A) (los van die beweerdelijke tekortkomingen) onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld door met een beroep op de door partijen overeengekomen ontbindingsgronden de samenwerkingsovereenkomst te ontbinden. Gelet op het voorgaande slaagt ook deze grond niet, zodat grief 3 in het incidenteel hoger beroep faalt.
2.36
Grief 15 in principaal hoger beroepis gericht tegen de jegens TVO(A) toegewezen veroordeling tot betaling van schadevergoeding van € 420.282 vermeerderd met de wettelijke rente. Nu het hof heeft geoordeeld dat TVO(A) bevoegd was om op 27 januari 2012 de samenwerkingsovereenkomst te ontbinden, is TVO(A) geen schadevergoeding aan Rommana verschuldigd wegens toerekenbaar tekortschieten in de samenwerkingsovereenkomst door de samenwerkingsovereenkomst op 27 januari 2012 met onmiddellijke ingang te beëindigen. De grief slaagt.
Boetes in kader schending exclusiviteits- en geheimhoudingsbeding
- exclusiviteitsbeding
2.37
In het kader van
grief 4 in het principaal hoger beroepheeft TVOA haar eis vermeerderd wegens overtreding door Rommana van artikel 6.1 van de samenwerkingsovereenkomst, waarin partijen elkaar volledig exclusiviteit verlenen in verband met het verlenen van AWBZ natura zorg in de stad Amsterdam. TVOA stelt, onder verwijzing naar een ondertekende verklaring van 14 juli 2014 van [persoon 2] (productie VIII-7 bij memorie van grieven), destijds directeur ad interim Intellimatch B.V./ Thuiszorg Zorgnet Thuisbest B.V., dat Rommana het exclusiviteitsbeding heeft geschonden. [persoon 2] verklaart dat in de periode 1 april 2011 tot eind januari 2012 Rommana als onderaannemer heeft gewerkt voor Intellimatch B.V. c.q. Thuiszorg Zorgnet Thuisbest B.V. (hierna: Zorgnet Thuisbest), aangaande het verlenen van AWBZ natura zorg in de stad Amsterdam. Volgens TVOA is Rommana op grond van artikel 6.8 van de samenwerkingsovereenkomst een direct opeisbare boete aan haar verschuldigd van € 10.000 (per overtreding) en € 500 per dag dat de overtreding voortduurt. In totaal vordert TVOA van Rommana een boete van € 160.000. Het hof begrijpt, en ook Rommana heeft dat gedaan, dat TVOA de boete per dag over 300 dagen heeft berekend en niet 306 zoals onder 43 van de memorie van grieven is vermeld.
2.38
Rommana voert aan dat van schending van het exclusiviteitsbeding geen sprake is, omdat zij TVOA reeds voor de samenwerking over haar samenwerking met Zorgnet Thuisbest had geïnformeerd, dat het exclusiviteitsbeding alleen ziet op samenwerkingen die na het aangaan van de samenwerkingsovereenkomst zouden zijn aangevangen en dat partijen in december 2011 zijn overeengekomen het exclusiviteitsbeding te beëindigen. Zo Rommana al enige boete verschuldigd zou zijn dan is zij niet € 160.000, maar € 106.000 verschuldigd, nu de periode waarover de dagelijkse boete verschuldigd zou zijn, aanvangt op 5 juli 2011 (= datum sluiting samenwerkingsovereenkomst) en eindigt op 27 januari 2012 (= opzegging door TVOA van samenwerkingsovereenkomst), hetgeen neerkomt op 212 dagen en niet 300 dagen waarvan TVOA zijn uitgegaan. Voorts verzoekt Rommana de boete te matigen.
2.39
Hiervoor heeft het hof reeds geoordeeld dat Rommana in strijd heeft gehandeld met het exclusiviteitsbeding van de samenwerkingsovereenkomst en addendum. Ook heeft het hof geoordeeld over hetgeen partijen zijn overeengekomen met betrekking tot het aanvullende addendum. Anders dan Rommana stelt, betekent het aanvullend addendum niet dat daarmee alle eerder geldende exclusiviteitsafspraken zijn komen te vervallen en zij om die reden geen boetes meer is verschuldigd. In het aanvullend addendum is immers onder 5 bepaald, dat de exclusiviteitsafspraken uit artikel 6.1 tot en met 6.5 van de samenwerkingsovereenkomst met ingang van 1 oktober 2011 zijn vervallen. Ook volgt uit het hiervoor gegeven oordeel van het hof dat TVO(A) met het aanvaarden van het aanvullend addendum niet definitief afstand heeft gedaan van haar recht om aanspraak te maken op de verschuldigde boetes. Van rechtsverwerking is geen sprake. Dit leidt ertoe dat op grond van artikel 6.8 van de samenwerkingsovereenkomst Rommana een direct opeisbare boete van € 10.000 is verschuldigd alsmede € 500 voor iedere dag dat de overtreding voortduurt. Uit het voorgaande volgt dat Rommana niet heeft voldaan aan haar verplichting om vanaf periode 8 van 2011 de zorgcliënten die bij aanvang van de samenwerking nog niet waren overgeschreven, te bedienen vanuit de samenwerking (artikel 2.4 van het addendum van 5 juli 2011). De verschuldigdheid van de boete, die is gekoppeld aan het voortduren van de overtreding, is op 1 oktober 2011 - op grond van het aanvullend addendum - komen te vervallen. Periode 8 vangt aan op 18 juli 2011(productie G-8 bij conclusie van antwoord), zodat een boete is verschuldigd over de periode 18 juli 2011 tot 1 oktober 2011, zijnde 75 dagen. In totaliteit bedraagt de verschuldigde boete € 47.500 (€ 10.000 + € 37.500 (75 x € 500)).
2.4
Rommana heeft een beroep gedaan op matiging. Naar het oordeel van het hof heeft zij echter onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld die, gelet op artikel 6:94 lid 1 BW, aanleiding geven voor de conclusie dat toepassing van het boetebeding in de gegeven omstandigheden tot een buitensporig en daarom onaanvaardbaar resultaat leidt. In het licht van bovenstaand oordeel passeert het hof het aanbod van TVOA om te bewijzen dat in de periode april 2011 tot januari 2012 Rommana met Zorgnet Thuisbest heeft samengewerkt voor het verlenen van AWBZ natura zorg, omdat - indien bewezen - dit niet tot een ander oordeel leidt. Grief 4 in het principaal hoger beroep met betrekking tot de eisvermeerdering slaagt op voormelde wijze.
- geheimhoudingsbeding
2.41
Grief 13 in het principaal hoger beroepen
grief 1 in het incidenteel hoger beroepzijn gericht tegen het oordeel van de rechtbank over de schendingen van de geheimhoudingsverplichting in de samenwerkingsovereenkomst en de als gevolg daarvan verbeurde boetes. TVO(A) heeft haar in eerste aanleg afgewezen vordering van € 520.000 wegens schending van de geheimhoudingsverplichting in hoger beroep vermeerderd met in totaal € 10.000. Rommana grieft tegen de afwijzing door de rechtbank van de door haar gevorderde boete van in totaal € 410.000, waarvan de rechtbank een door TVOA te betalen boete van € 10.000 heeft toegewezen.
2.42
Partijen verwijten elkaar over en weer het geheimhoudingsbeding in de samenwerkingsovereenkomst (artikel 6.7) te hebben geschonden. TVO(A) stelt dat Rommana het beding heeft geschonden doordat bij de dagvaarding van 22 februari 2012 in een door 52 werknemers van TVOA geëntameerde kort geding procedure als productie 3 de samenwerkingsovereenkomst was gevoegd. Hetzelfde was het geval bij een door de werknemers uitgebrachte dagvaarding van 25 januari 2012. Deze werknemers werden bijgestaan door de advocaat van Rommana. Nadat TVO(A) op 24 februari 2012 (productie III-15 bij inleidende dagvaarding) Rommana en de advocaat van Rommana erop had gewezen dat daarmee de samenwerkingsovereenkomst was geschonden en een boete was verschuldigd, heeft de advocaat van Rommana onmiddellijk de productie verwijderd. Volgens TVO(A) moet het ervoor worden gehouden dat de 52 werknemers, zijnde de eisers in de kort geding procedure, inhoudelijk van de samenwerkingsovereenkomst kennis hebben genomen. Volgens TVO(A) kan zij daarom aanspraak maken op € 520.000 (52 overtredingen x € 10.000).
Rommana heeft aangevoerd dat zijzelf dan wel haar advocaat zowel de kort geding dagvaarding als de daarbij horende producties niet aan de 52 werknemers heeft verstrekt. Bovendien, zo voert Rommana aan, is de kort geding procedure (ingeleid door de dagvaarding van 22 februari 2012) ingetrokken omdat TVO(A) alsnog het achterstallig gevorderde loon had betaald.
2.43
Van het door Rommana gevorderde boetebedrag slaat € 400.000 op een vergelijkbare overtreding, nu TVO(A) in reactie op een door 40 werknemers uitgebrachte dagvaarding van 25 april 2012 ook de samenwerkingsovereenkomst heeft overgelegd (productie I bij conclusie van antwoord: akte overlegging producties ten behoeve van de kort geding zitting van 9 mei 2012). Ook heeft TVO(A) bij die akte correspondentie tussen TVO(A) en Rommana overgelegd. Volgens Rommana is het verdedigbaar dat TVO(A) daarmee 40 maal het geheimhoudingsbeding heeft overtreden, zodat zij een boete van € 400.000 (40 overtredingen x € 10.000) verschuldigd is.
2.44
Het hof oordeelt als volgt. Vaststaat dat bij de door de werknemers aan TVO(A) uitgebrachte kort geding dagvaardingen van 25 januari 2012 en 22 februari 2012 door de advocaat van Rommana, tevens van de werknemers, de samenwerkingsovereenkomst is bijgevoegd. Nadat TVO(A) per brief van 24 februari 2012 Rommana op de schending van het geheimhoudingsbeding had gewezen, heeft de advocaat van de werknemers de productie verwijderd. Het hof acht het zo aannemelijk dat de werknemers kennis hebben genomen van de bij hun eigen dagvaarding(en) gevoegde producties dat het op de weg van Rommana lag om haar betwisting nader te motiveren. Dat heeft zij evenwel onvoldoende gedaan. Daarmee staat de schending door Rommana van het geheimhoudingsbeding vast.
TVO(A) heeft bij akte overlegging productie ten behoeve van een op 9 mei 2012 geplande zitting in een door 40 werknemers geëntameerde KG-procedure met dagvaarding van 25 april 2012 eveneens de samenwerkingsovereenkomst overgelegd.
Uit de overgelegde kort geding dagvaardingen en akte volgt dat 39 van die 40 werknemers dezelfde personen zijn die op de dagvaarding van 22 februari 2012 uitgebracht aan TVO(A) staan vermeld (de groep van 52 personen). Het hof is van oordeel dat TVO(A) niet ten aanzien van de 39 werknemers het geheimhoudingsbeding heeft overtreden, nu zij er immers van uitging (en mocht gaan) dat deze personen al bekend waren met de samenwerkingsovereenkomst. Dit leidt ertoe dat TVO(A) slechts ten aanzien van één eiser in de kort geding procedure, ingeleid door de dagvaarding van 25 april 2012, het geheimhoudingsbeding heeft overtreden.
Het hof gaat er dan ook van uit dat zowel TVOA en TVO als Rommana het geheimhoudingsbeding hebben geschonden. Het hof zal hieronder het door partijen gedane beroep op matiging beoordelen.
2.45
Het hof stelt daarbij voorop dat voor matiging slechts reden kan zijn indien de billijkheid dit klaarblijkelijk eist, hetgeen met zich brengt dat de rechter pas als de toepassing van een boetebeding in de gegeven omstandigheden tot een buitensporig en daarom onaanvaardbaar resultaat leidt, van zijn bevoegdheid tot matiging gebruik mag maken. Daarbij zal de rechter niet alleen moeten letten op de verhouding tussen de werkelijke schade en de hoogte van de boete, maar ook op de aard van de overeenkomst, de inhoud en de strekking van het beding en de omstandigheden waaronder het is ingeroepen.
2.46
Uit de inhoud en strekking van het geheimhoudingsbeding volgt dat de boete vooral dient als aansporing om vertrouwelijke gegevens niet aan derden bekend te maken. In het onderhavige geval is niet gesteld of gebleken wat de werkelijke schade is van de schending van het geheimhoudingsbeding. De informatie is als productie bij één dagvaarding dan wel akte gevoegd. Door het verstrekken van vertrouwelijke informatie door deze als productie bij één dagvaarding dan wel akte te voegen, per werknemer telkens als een op zichzelf staande overtreding te beschouwen, leidt toepassing van de bedongen boete in de gegeven omstandigheden tot een buitensporig en daarom onaanvaardbaar resultaat. Uit de gang van zaken zoals weergegeven bij de beoordeling inzake de beëindiging van de samenwerkingsovereenkomst volgt dat het boetebeding is ingeroepen in een periode dat de verhoudingen tussen partijen ernstig waren verstoord en partijen kennelijk slechts door het starten (over en weer) van kort geding procedures, of althans het dreigen daarmee, nog met elkaar communiceerden. Gelet op voornoemde omstandigheden in onderling verband gezien ziet het hof aanleiding om de door TVO(A) gevorderde boete ten aanzien van Rommana op gelijke wijze te matigen. Het hof zal het door TVOA en TVO op basis van de samenwerkingsovereenkomst verschuldigde boetebedrag van € 10.000 matigen tot een bedrag van € 200 (€ 10.000:50) en het door Rommana verschuldigde bedrag van € 520.000 tot € 10.400 (€ 520.000:50).
2.47
In principaal hoger beroep heeft TVOA in het kader van deze grief haar eis vermeerderd met € 10.000. TVOA stelt dat uit het Rapport van het inspectiebezoek aan Maxima Zorg te Amsterdam op 22 december 2011 van april 2012 (hierna: IGZ-rapport, productie VIII-4 bij memorie van grieven) blijkt, dat Rommana reeds haar activiteiten per 1 januari 2012 had overgedragen aan Maxima Zorg. Volgens TVOA staat daarmee vast dat Rommana de samenwerkingsovereenkomst aan Maxima Zorg ter beschikking heeft gesteld, zodat zij het geheimhoudingsbeding heeft geschonden en daarmee een boete van € 10.000 is verbeurd.
Rommana voert aan dat zij met Maxima Zorg een overeenkomst van opdracht heeft gesloten op grond waarvan zij haar werkzaamheden ter uitvoering van de samenwerkingsovereenkomst heeft uitbesteed aan Maxima Zorg, hetgeen iets anders is dan het ter beschikking stellen van de samenwerkingsovereenkomst. Bovendien, zo voert Rommana aan, was feitelijk de kennis van de samenwerkingsovereenkomst reeds bij Maxima Zorg aanwezig, nu aandeelhouders en directie van Rommana en Maxima Zorg dezelfde personen zijn. Rommana doet tevens een beroep op matiging.
2.48
Het hof oordeelt als volgt. In het IGZ-rapport staat onder het kopje "Korte beschrijving van de organisatie" onder meer het volgende vermeld:
"
Maxima Zorg BV is een nieuwe thuiszorgorganisatie die formeel gestart is op 1 januari 2012. (...) Romanna Zorg B.V. heeft formeel per 31 december 2011 haar activiteiten beëindigd. De inspectie is hier tijdens het bezoek inhoudelijk van op de hoogte gebracht. De bestuurder en alle medewerkers van Romanna Zorg zijn overgegaan naar Maxima Zorg. Er wordt gewerkt op basis van een samenwerkingsovereenkomst hoofdaannemer- onderaannemer als onderaannemer voor cliënten van Zorgnet Thuisbest en Thuiszorg van Oranje. (...)"Naar het oordeel van het hof ondersteunen bovengenoemde constateringen in het IGZ-rapport de betwisting van Rommana, dat het hier niet gaat om een situatie waarbij vertrouwelijke informatie aan derden bekend is gemaakt. De aandeelhouders en directie van Rommana en Maxima Zorg zijn immers dezelfde en de directie van Maxima Zorg was dus feitelijk reeds op de hoogte van de samenwerkingsovereenkomst. Dat het hier om andere personen ging is gesteld noch gebleken. TVOA heeft ten aanzien van deze stelling onvoldoende concreet bewijs aangeboden zodat haar aanbod wordt gepasseerd. De conclusie is dat Rommana door de samenwerkingsovereenkomst aan Maxima Zorg ter beschikking te stellen het geheimhoudingsbeding niet heeft overtreden.
2.49
Het voorgaande leidt ertoe dat zowel grief 13 in het principaal hoger beroep als grief 1 in het incidenteel hoger beroep gedeeltelijk slagen.
Overig
2.5
Door het slagen van een aantal grieven, brengt de devolutieve werking van het hoger beroep met zich dat de niet behandelde of verworpen weren en de niet prijsgegeven stellingen in eerste aanleg, voor zover niet al besproken bij de behandeling van grieven, thans nog beoordeeld moeten worden.
2.51
Rommana heeft - in geval TVO(A) de samenwerkingsovereenkomst wel rechtsgeldig heeft ontbonden - bij conclusie van eis in reconventie onder 8-2 aanspraak gemaakt op vergoeding van de waarde van de door Rommana ingevolge de samenwerkingsovereenkomst tot en met periode 3 van 2012 geleverde prestaties die TVO(A) is blijven incasseren . TVO(A) heeft namelijk tot en met periode 3 van 2012 gebruik gemaakt van de door Rommana ingebrachte zorgcliënten en zorgmedewerkers, aldus Rommana. Rommana stelt aanspraak te kunnen maken - naast haar recht op betaling van het winstaandeel over periode 1 van 2012 - op vergoeding voor de geleverde prestatie over periode 2 en 3 van 2012, die zij gelijk stelt aan de winstaandelen die zij bij voortzetting - over die periodes zou hebben ontvangen. De vordering becijfert Rommana op ongeveer € 88.000 en is, volgens haar, verschuldigd op grond van het algemene verbintenissenrecht dan wel op grond van ongerechtvaardigde verrijking. TVO(A) betwist dat Rommana over die periodes enige prestatie heeft geleverd, nu die prestaties toen niet door Rommana maar door Maxima Zorg zijn verricht. Bovendien is over 2012 geen winst gemaakt, aldus TVO(A).
2.52
Het hof oordeelt als volgt. Uit het voorgaande volgt dat de samenwerkingsovereenkomst op 27 januari 2012 is ontbonden. In het tussenarrest heeft het hof vastgesteld dat het Zorgkantoor half april 2012 de zorgcliënten “en bloc” heeft overgezet naar [bedrijf 2] , zodat de door Rommana bij aanvang van de samenwerkingsovereenkomst aangebrachte zorgcliënten in de periode 2 en 3 van 2012 nog op naam stonden van TVO(A). Rommana heeft tegenover de gemotiveerde betwisting van TVO(A) haar stelling dat zij de prestaties heeft verricht onvoldoende onderbouwd. Rommana heeft zowel in eerste aanleg als in hoger beroep in het kader van haar verweer tegen het verwijt van TVO(A) dat Rommana artikel 3.4 onder B en onder C zou hebben geschonden, de stelling ingenomen dat zij met ingang van 2012 aan Maxima Zorg opdracht heeft gegeven om de voorheen door haar in het kader van de samenwerkingsovereenkomst uitgevoerde werkzaamheden te verrichten, waaruit het hof afleidt dat Rommana zelf meent dat zij niet met Maxima Zorg moet worden vereenzelvigd. Het had daarom op de weg van Rommana gelegen om te onderbouwen waaruit haar schade na ontbinding van de samenwerkingsovereenkomst heeft bestaan, in het licht van haar erkenning dat niet zij maar een zustervennootschap bepaalde werkzaamheden heeft uitgevoerd. Rommana heeft niets gesteld over mogelijke vorderingen van Maxima Zorg op haar. De vordering van Rommana wordt dan ook als onvoldoende onderbouwd afgewezen. Om die reden wordt ook niet aan bewijslevering toegekomen.
2.53
In eerste aanleg is de vordering van TVO(A) tot terugbetaling van € 257.062 (door TVOA in conventie subsidiair onder e en door TVO in reconventie onder b) aan uit hoofde van de samenwerking uitbetaalde gelden, vermeerderd met wettelijke (handels-) rente en zo nodig onder vermindering van hetgeen Rommana uit hoofde van de winstregeling toekomt door de rechtbank niet behandeld. Onder 70 van de inleidende dagvaarding van TVOA en onder 89 van de conclusie van antwoord tevens conclusie van eis in reconventie van TVO volgt dat de aanspraak op het bedrag van € 257.062 gerelateerd is aan een geslaagd beroep op dwaling. Aangezien het hof het beroep op dwaling heeft afgewezen, wordt aan deze vordering niet toegekomen.
2.54
Onder 71 van de inleidende dagvaarding van TVOA en onder 90 van de conclusie van antwoord tevens conclusie van eis in reconventie van TVO vordert TVOA een bedrag van € 157.328 als te veel betaald winstvoorschot voor het geval het beroep op dwaling niet slaagt. Het hof stelt vast dat TVO(A) dit bedrag uitsluitend heeft onderbouwd met verwijzing naar een door Baker Tilly Berk accountants op 20 februari 2012 opgestelde concept afrekening. Zoals hiervoor reeds is overwogen, heeft Rommana hierbij tegengeworpen dat de afrekening niet gebaseerd is op definitieve cijfers en dat deze cijfers in ieder geval gedurende de procedure in hoger beroep wel definitief moeten kunnen worden vastgesteld. Rommana heeft dit bezwaar weliswaar in een ander verband gedaan, maar dit brengt voor de inhoud van haar bezwaar geen verandering. Het hof stelt vast dat de onderliggende stukken waarop Baker Tilly Berk accountants zich heeft gebaseerd, ontbreken. Bovendien had het op de weg van TVO(A) gelegen om thans de definitieve cijfers ter onderbouwing van haar vordering in het geding te brengen. Dit heeft TVO(A) niet gedaan, waardoor zij haar vordering onvoldoende heeft onderbouwd. Ook heeft zij de nacalculatieregels waaraan zij is gebonden in relatie tot het zorgkantoor en waarnaar Rommana onder 53 van de conclusie van dupliek in conventie heeft verwezen, niet betwist. Uit dit Controleprotocol Nacalculatie 2011 volgt dat het nacalculatieformulier en de bij het formulier behorende controleverklaring voor 1 juni 2012 bij de NZa dienen te zijn ingediend. TVO(A) heeft die stukken echter niet overgelegd, en heeft aldus haar stelling dat zij aan Rommana teveel winstvoorschotten heeft betaald, onvoldoende onderbouwd. Voor nadere bewijsvoering ziet het hof daarom geen aanleiding, terwijl voorts een voldoende concreet en specifiek bewijsaanbod hieromtrent ontbreekt.
Uitvoerbaar bij voorraad verklaring2.55 Met
grief 2 in het incidenteel hoger beroepmaakt Rommana bezwaar dat de rechtbank de gevoegde vonnissen niet uitvoerbaar bij voorraad heeft verklaard wegens een restitutierisico aan haar zijde. Rommana stelt daartoe dat bij toewijzing door het hof van haar vorderingen het bestaan van een vordering voldoende aannemelijk is, zodat de omstandigheid dat TVO(A) mogelijk cassatieberoep zal instellen, niet aan een uitvoerbaar bij voorraadverklaring in de weg staat. Voorts voert Rommana aan dat haar belang zwaarder weegt dan dat van TVO(A) om een uitvoerbaar bij voorraadverklaring uit te spreken. Zo heeft zij aanzienlijke schuld (van € 93.618,85) bij haar advocaat, een betalingsachterstand van € 64.223,78 vermeerderd met rente bij Stichting Pensioenfonds Zorg en Welzijn (SPZW) en andere schulden. Voorts wil zij na betaling van haar schulden het resterende bedrag aanwenden voor het doen van investeringen in haar onderneming omdat door toedoen van TVO(A) haar liquiditeitspositie zodanig is verslechterd dat daarvoor geen ruimte meer was. Het belang weegt bij Rommana bovendien zwaarder nu zij naast haar vordering op TVO(A) niet over enig ander actief beschikt en daarmee als economisch zwakkere partij heeft te gelden. Volgens TVO(A) vloeit uit de eigen stellingen van Rommana voort dat sprake is van een restitutierisico bij Rommana hetgeen de belangenafweging in haar voordeel moet doen uitslaan. Bovendien heeft zij ter opheffing van de door Rommana gelegde beslagen op 23 mei 2014 aan Rommana een bankgarantie verschaft voor € 637.622,60. Voor zover de belangafweging ten nadele van TVO(A) uitvalt, verzoekt TVO(A) het hof te bepalen dat aan de uitvoerbaar bij voorraadverklaring de voorwaarde wordt verbonden dat door Rommana zekerheid wordt gesteld tot het bedrag van de veroordeling vermeerderd met rente en kosten.
2.56
Het hof stelt voorop dat bij beoordeling van een vordering ex artikel 233 Rv de belangen van partijen dienen te worden afgewogen in het licht van de omstandigheden van het geval. Daarbij moet worden nagegaan of op grond van die omstandigheden, bijvoorbeeld in verband met de spoedeisendheid van het voldoen aan de veroordeling, het belang van degene die de veroordeling verkrijgt, zwaarder weegt dan dat van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand tot op het rechtsmiddel is beslist. Bij de belangenafweging moet de kans van slagen van het aangewende rechtsmiddel in de regel buiten beschouwing blijven (vergelijk HR 27 februari 1998, NJ 1998, 512 en HR 30 mei 2008, NJ 2008, 311, LJN BC5012). Mogelijk ingrijpende gevolgen van de executie die moeilijk ongedaan gemaakt kunnen worden, staan op zichzelf niet in de weg aan uitvoerbaarverklaring bij voorraad, maar moeten wel worden meegewogen bij de belangenafweging (vgl. HR 28 mei 1993, NJ 1993, 468). Ook toepassing van artikel 235 Rv vergt een nadere belangenafweging, namelijk of aan het belang van TVO(A) bij de verlangde zekerheidstelling meer gewicht toekomt dan aan het belang van Rommana bij voldoening aan de door haar verkregen veroordeling zonder dat zij vooraf zekerheid behoeft te stellen. Het bestaan van een restitutierisico kan, in het licht van de belangen van partijen, tot een toewijzing leiden.
2.57
Uit het voorgaande volgt dat het hof onder meer de veroordeling van TVO(A) tot betaling van een bedrag aan schadevergoeding aan Rommana zal vernietigen. Hetgeen TVOA aan Rommana dient te betalen vanwege de overtreding van het boetebeding blijft ongewijzigd (€ 10.000), terwijl TVO ook tot betaling van een boete van € 10.000 zal worden veroordeeld, en ook de veroordeling tot betaling van de winstaandelen door TVOA en TVO tot en met periode 1 in 2012 in stand blijft, zij het vermeerderd met een bedrag op grond van de eisvermeerdering in hoger beroep. Daartegenover staat een veroordeling van Rommana van boetebedragen van in totaal € 67.500. De omvang van de door TVO(A) aan Rommana te betalen bedragen is in vergelijking met de veroordeling in eerste aanleg aanzienlijk verminderd.
2.58
Volgens Rommana's eigen stellingen heeft zij te kampen met omvangrijke schulden, beschikt zij over geen ander actief dan de vorderingen op TVO(A) in onderhavige procedure en is haar liquiditeitspositie slecht. Op grond hiervan moet ervan worden uitgegaan dat Rommana een uitvoerbaar bij voorraad verklaard arrest zal executeren teneinde haar schuldenpositie te verminderen. In het geval TVO(A) beroep in cassatie instelt is mogelijk dat de vordering van Rommana uiteindelijk alsnog wordt afgewezen en kan de situatie ontstaan dat Rommana niet in staat zal zijn tot terugbetaling van hetgeen TVO(A) op grond van dit arrest aan Rommana heeft voldaan. Bij de afweging van de wederzijdse belangen dient het belang dat Rommana niet in staat zal zijn tot terugbetaling van hetgeen TVO(A) aan haar op grond van dit arrest verschuldigd is, te worden afgezet tegen het belang van Rommana dat haar schuldenpositie wordt verminderd door het veroordelend arrest te kunnen executeren. Dat Rommana, zoals zij aanvoert, niet over enig ander actief bezit en daarom als economisch zwakkere partij heeft te gelden acht het hof niet doorslaggevend, nu uit de stellingen van Rommana en de door haar overgelegde stukken in voldoende mate volgt dat Rommana slechts een van de vennootschappen is van [directeur] en tussen de diverse vennootschappen met enige regelmaat met activa wordt geschoven. Dat Rommana kennelijk thans een lege vennootschap is, heeft niet zozeer te maken met haar rol als voormalig onderaannemer van TVO(A) maar met een bedrijfsmatige keuze van, onder meer, [directeur] . Afweging van alle voornoemde wederzijdse belangen leidt tot het oordeel dat het verzoek van TVO(A) om niet over te gaan tot een uitvoerbaarverklaring zal worden afgewezen, echter het verzoek om aan de uitvoerbaar bij voorraadverklaring de voorwaarde te stellen dat Rommana zekerheid in de vorm van een bankgarantie wordt gesteld ten bedrage van de veroordeling, zal worden toegewezen. Grief 2 in het incidenteel hoger beroep slaagt in zoverre.

3.Slotsom

Het hof zal thans per zaak aangeven tot welke slotsom voorgaande beoordeling leidt.
In zaak 200.142.489 (TVOA/Rommana)
3.1
In het principaal hoger beroep slagen de grieven 2 tot en met 12 voor zover gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat TVOA geen grond had om de samenwerkingsovereenkomst op 27 januari 2012 met onmiddellijke ingang te beëindigen. De vordering om voor recht te verklaren dat TVOA de samenwerkingsovereenkomst op 27 januari 2012 terecht heeft beëindigd, zal worden toegewezen. Grief 4 voor zover gericht op schending van het exclusiviteitsbeding slaagt in zoverre dat Rommana veroordeeld zal worden om aan TVOA een bedrag van € 47.500 aan boetes te betalen. Ook grief 13 ter zake de schending van het geheimhoudingsbeding slaagt gedeeltelijk. Rommana zal in verband met die schending in totaliteit een boetebedrag van € 10.400 aan TVOA dienen te betalen. Grief 15, gericht op de veroordeling van TVOA tot betaling aan Rommana van een schadevergoeding in verband met de voortijdige beëindiging van de samenwerkingsovereenkomst slaagt ook. De grieven 1 en 14 falen, zij het dat een onderdeel van grief 1 terecht is voorgesteld maar niet tot vernietiging van het vonnis kan leiden.
3.2
TVOA heeft over het gevorderde boetebedrag de wettelijke handelsrente, subsidiair de wettelijke rente, gevorderd. Nu over een schadevergoeding geen handelsrente maar slechts de 'gewone' wettelijke rente van artikel 6:119 BW verschuldigd is, is er geen grond om over de boete, indien de primaire verplichting niet langer kan worden nagekomen, wel aanspraak te kunnen maken op de hogere handelsrente. De invoering van artikel 6:119a BW heeft plaatsgevonden in het kader van de implementatie in de nationale regelgeving van Richtlijn 2000/35/EG van 29 juni 2000 betreffende de bestrijding van betalingsachterstand bij handelstransacties (PbEG L 200/35 van 4 augustus 2000). Deze richtlijn beoogt een vlotlopend handelsverkeer in de vorm van de naleving van contractuele betalingsverplichtingen te bevorderen door een hoge vertragingsrente toe te kennen. De wettelijke handelsrente is (evenals de boete) enerzijds een gefixeerde schadevergoeding en anderzijds een prikkel tot nakoming. Bij de handelsrente staat echter de aansporing tot nakoming van de primaire contractuele verplichting voorop. TVOA kan onder de gegeven omstandigheden daarom over de boete slechts de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vorderen (vergelijk HR 15 januari 2016, ECLI:NL:HR:2016:70).
3.3
In het incidenteel hoger beroep slaagt grief 1 gedeeltelijk en zal TVOA, zij het op andere gronden dan in eerste aanleg, wegens schending van het geheimhoudingsbeding aan Rommana, na matiging, een boete van € 200 dienen te betalen. Grief 2 slaagt in die zin dat de veroordeling van TVOA uitvoerbaar bij voorraad zal worden verklaard, echter onder de voorwaarde dat Rommana zekerheid stelt in de vorm van een bankgarantie. Grief 3 faalt.
De veroordeling van TVOA in eerste aanleg tot betaling aan Rommana van € 78.503 blijft in stand.
3.4
Het hof zal omwille van de duidelijkheid het vonnis in de zaak 200.142.489 geheel vernietigen, ook met betrekking tot de veroordelingen die in stand blijven, en opnieuw rechtdoen.
3.5
Nu beide partijen zowel in eerste aanleg (conventie en reconventie) als in hoger beroep (principaal en incidenteel hoger beroep) voor een deel in het ongelijk worden gesteld, zullen de kosten in beide instanties worden gecompenseerd zoals hierna vermeld.
In zaak 200.142.491 (TVO/Rommana)
3.6
In het principaal hoger beroep slagen de grieven 2 tot en met 12 voor zover gericht tegen de verklaring van recht dat TVO door de beëindiging van de samenwerkingsovereenkomst op 27 januari 2012 en 23 februari 2012 toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de samenwerkingsovereenkomst. Grief 15, gericht op de veroordeling van TVO tot betaling aan Rommana van een schadevergoeding in verband met de voortijdige beëindiging van de samenwerkingsovereenkomst slaagt ook. Het vonnis zal op die punten worden vernietigd. Grief 4 voor zover gericht op schending van het exclusiviteitsbeding en grief 13 ter zake de schending van het geheimhoudingsbeding zijn weliswaar terecht voorgesteld (zie zaak 200.142.489), maar zien op vorderingen van TVO in reconventie (zie hierna). De grieven 1 en 14 falen, zij het dat een onderdeel van grief 1 terecht is voorgesteld maar niet tot vernietiging van het vonnis kan leiden.
3.7
In het incidenteel hoger beroep slaagt grief 1 gedeeltelijk en TVO zal wegens schending van het geheimhoudingsbeding aan Rommana, na matiging, een boete van € 200 dienen te betalen. Grief 2 slaagt in die zin dat de veroordeling van TVO uitvoerbaar bij voorraad zal worden verklaard, echter onder de voorwaarde dat Rommana zekerheid stelt in de vorm van een bankgarantie. Grief 3 faalt. De veroordeling van TVO in eerste aanleg tot betaling aan Rommana van € 78.503 blijft in stand.
3.8
Het hof zal omwille van de duidelijkheid het vonnis in conventie in de zaak 200.142.491 geheel vernietigen, ook met betrekking tot de veroordelingen die in stand blijven, en opnieuw rechtdoen.
3.9
Nu TVO geen grief heeft gericht tegen de niet-ontvankelijk verklaring in haar vorderingen in reconventie, is het hof hieraan gebonden. Het vonnis in reconventie zal worden bekrachtigd.
3.1
Het hof ziet aanleiding om de kosten zowel in eerste aanleg wat de conventie betreft als de kosten van het principaal en het incidenteel hoger beroep te compenseren op hierna te vermelden wijze, nu beide partijen voor een deel in het ongelijk zijn gesteld.
3.11
Het meer of anders gevorderde zal worden afgewezen.

4.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
in de zaak met nummer 200.142.489:
vernietigt het vonnis van 5 februari 2014 van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, in conventie en in reconventie en doet opnieuw recht;
in conventie
verklaart voor recht dat TVOA de samenwerkingsovereenkomst op 27 januari 2012 terecht heeft beëindigd,
veroordeelt Rommana om aan TVOA te betalen een bedrag van € 57.900, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 10.400 vanaf 24 februari 2012 en over € 47.500 vanaf 15 juli 2014 tot de dag van algehele voldoening,
in reconventie
veroordeelt TVOA om aan Rommana te betalen een bedrag van € 78.503 ter zake van winstaandelen over 2011 en periode 1 van 2012, vermeerderd met de wettelijke handelsrente over de onderliggende bedragen vanaf de data dat deze bedragen ex artikel 4.5 (eerste zin) van de samenwerkingsovereenkomst opeisbaar waren,
veroordeelt TVOA om aan te betalen een bedrag van € 200, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 15 augustus 2012 tot de dag van algehele voldoening,
compenseert de kosten van de eerste aanleg in conventie en reconventie en van het principaal en incidenteel hoger beroep in die zin dat iedere partij haar eigen kosten draagt,
in de zaak met nummer 200.142.491:
in conventie
vernietigt het vonnis van 5 februari 2014 van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht in conventie en doet opnieuw recht;
veroordeelt TVO om aan Rommana te betalen een bedrag van € € 78.503 ter zake winstaandelen over 2011 en periode 1 van 2012, vermeerderd met de wettelijke handelsrente over de onderliggende bedragen vanaf de data dat deze bedragen ex artikel 4.5 (eerste zin) van de samenwerkingsovereenkomst opeisbaar waren,
veroordeelt TVO om aan te betalen een bedrag van € 200, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 15 augustus 2012 tot de dag van algehele voldoening,
compenseert de kosten voor wat betreft de eerste aanleg in die zin dat iedere partij haar eigen kosten draagt,
in reconventie
bekrachtigt het vonnis van 5 februari 2014,
compenseert de kosten van het principaal en incidenteel hoger beroep in die zin dat iedere partij haar eigen kosten draagt,
in beide zaken in principaal en incidenteel hoger beroep:
verklaart de arresten uitvoerbaar bij voorraad, onder voorwaarde dat voor de veroordelingen van TVOA en van TVO tot betaling van enig bedrag aan Rommana, Rommana een bankgarantie tot zekerheid stelt ten bedrage van die veroordelingen,
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. F.J.P. Lock, L.M. Croes en Ch.E. Bethlem en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 26 april 2016.