Uitspraak
de moeder,
de vader,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende het gezag en de omgang van een minderjarige, geboren uit de relatie tussen de verzoekster (de moeder) en de verweerder (de vader). De moeder heeft in eerste aanleg verzocht om het eenhoofdig gezag over de minderjarige en een omgangsregeling. De rechtbank heeft op 11 februari 2015 bepaald dat de vader voortaan alleen belast zal zijn met het ouderlijk gezag en dat er geen omgangsregeling meer zal gelden tussen de moeder en de minderjarige. De moeder is tegen deze beslissing in hoger beroep gegaan.
Het hof heeft de procedure in hoger beroep behandeld op 22 maart 2016, waarbij beide ouders in persoon aanwezig waren, bijgestaan door hun advocaten. De moeder heeft haar grieven tegen de beschikking van de rechtbank naar voren gebracht, terwijl de vader verweer heeft gevoerd en heeft verzocht om de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar beroep.
Het hof heeft vastgesteld dat er sinds het uiteengaan van de ouders sprake is van een ernstige verslechtering van de communicatie tussen hen, wat leidt tot een onaanvaardbaar risico dat de minderjarige klem of verloren raakt tussen de ouders. Het hof heeft geoordeeld dat het in het belang van de minderjarige is dat het gezag aan de vader wordt toegewezen, gezien de huidige situatie en de zorg van de vader over de veiligheid van de minderjarige.
Daarnaast heeft het hof geconcludeerd dat er geen basis is voor een omgangsregeling tussen de moeder en de minderjarige, gezien de langdurige verstoorde verhouding tussen de ouders en de zorgen van de vader over de veiligheid van de minderjarige. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd en het verzoek van de moeder tot omgang afgewezen.