Uitspraak
verzoekster,
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
februari 2016.
3.De vaststaande feiten
€ 624,76 netto per maand, zodat een netto behoefte resteerde van € 730,26 netto/€ 903,- bruto per maand. Na aftrek van het vereveningsdeel van het pensioen van de man van
€ 448,90 resteerde een behoefte van € 454,- bruto per maand. De rechtbank achtte de man in staat dit bedrag te betalen. De man ontving een bruto pensioen van € 14.288,04 per jaar en een AOW-uitkering van € 846,25 inclusief KOB.
4.De omvang van het geschil
I. De wettelijke termijn waarbinnen de man verplicht is om bij te dragen in het
levensonderhoud van de vrouw, te verlengen met vijftien jaar ingaande 22 januari
2015, dan wel met een dusdanige termijn te verlengen die het hof rechtvaardig acht;
II. De man te veroordelen om bij te dragen in het levensonderhoud van de vrouw met een
bedrag van € 471,33 per maand, dan wel een door het hof in goede justitie te bepalen
bedrag, telkens bij vooruitbetaling voor de eerste van de maand te voldoen aan de
vrouw met ingang van 22 januari 2015, dan wel met ingang van een door het hof in
goede justitie te bepalen datum.
5.De motivering van de beslissing
redelijkerwijs verwacht mag worden om tot financiële zelfstandigheid te geraken,
diens leeftijd, gezondheid, arbeidsverleden en achtergrond in aanmerking genomen;
uitkering tot levensonderhoud nog verband houdt met het huwelijk;
van de kinderen mede in aanmerking genomen, om zich een bestaan op te bouwen dat
onafhankelijkheid van de gewezen echtgenoot zou verschaffen.