ECLI:NL:GHARL:2016:2664

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
17 maart 2016
Publicatiedatum
5 april 2016
Zaaknummer
TBS P15/0344
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Penitentiair strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overgang van terbeschikkingstelling naar opname op grond van BOPZ en de rol van artikel 509t Sv

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 17 maart 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 8 september 2015. De rechtbank had de terbeschikkingstelling van de terbeschikkinggestelde met een jaar verlengd en het verzoek tot schorsing van het onderzoek afgewezen. De terbeschikkinggestelde, geboren in 1978 en verblijvende in een kliniek, heeft beroep ingesteld tegen deze beslissing. Het hof heeft de terbeschikkinggestelde en zijn raadsman, mr. J.A.W. Knoester, gehoord, evenals de advocaat-generaal, mr. M.J.M. van der Mark.

Het hof heeft in zijn overwegingen verwezen naar eerdere beslissingen van de rechtbank en de relevante wetgeving, met name artikel 509t van het Wetboek van Strafvordering. Het hof concludeert dat de overgang van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege naar opname op grond van de Wet Bopz niet wordt belemmerd door het tweede lid van artikel 509t, mits er een onmiddellijke en naadloze overgang plaatsvindt. Dit is in lijn met de brief van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van 19 december 2014, waarin wordt gesteld dat de wijziging van artikel 509t niet bedoeld was om de overgang naar het civiele kader te belemmeren.

Het hof heeft de beslissing van de rechtbank vernietigd en de vordering van de officier van justitie afgewezen. De kliniek heeft aangegeven dat behandeling en begeleiding van de terbeschikkinggestelde mogelijk is binnen het kader van een voorwaardelijke machtiging op grond van de Wet Bopz. Het hof heeft geoordeeld dat het recidiverisico tot een aanvaardbaar niveau is teruggebracht, waardoor de terbeschikkinggestelde kan worden behandeld door ForFACT van de Forensische Zorgspecialisten. De beslissing van het hof is openbaar uitgesproken en de raden waren buiten staat deze mede te ondertekenen.

Uitspraak

TBS P15/0344
Beslissing d.d. 17 maart 2016
De kamer van het hof als bedoeld in artikel 67 van de Wet op de rechterlijke organisatie heeft te beslissen op het beroep van
[naam terbeschikkinggestelde],
geboren te [geboorteplaats] op [1978] ,
verblijvende in de [kliniek] te [plaats] .
Het beroep is ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda van 8 september 2015, houdende verlenging van de terbeschikkingstelling met een termijn van één jaar en afwijzing van het verzoek tot schorsing van het onderzoek teneinde de mogelijkheid tot plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis met een rechterlijke machtiging op grond van de Wet Bopz te bewerkstelligen.
Het hof heeft gelet op de stukken, waaronder:
- het vonnis van de rechtbank Breda van 13 juli 2000, waarbij onder meer de terbeschikkingstelling met voorwaarden werd bevolen;
- de beslissing van diezelfde rechtbank van 31 oktober 2001, waarbij alsnog de verpleging van overheidswege werd bevolen;
- de beslissing van de rechtbank Breda van 10 september 2012, waarbij onder meer de verpleging van overheidswege voorwaardelijk is beëindigd;
- de beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, waarin onder meer de hervatting van de verpleging van overheidswege is gelast;
- het verlengingsadvies van de [kliniek] te [plaats] van 18 juni 2015, met als bijlage de ziektegeschiedenis, het klinisch behandelplan van 4 maart 2015 en de wettelijke aantekeningen over de periode van 12 november 2014 tot en met 14 mei 2015;
- de vordering van de officier van justitie, ingekomen op 21 juli 2015;
- het proces-verbaal van het onderzoek in eerste aanleg;
- de beslissing waarvan beroep;
- de akte van beroep van de terbeschikkinggestelde van 9 september 2015;
- de aanvullende informatie van de [kliniek] van 19 november 2015, met als bijlage de wettelijke aantekeningen over de periode van 15 mei 2015 tot en met 12 november 2015;
- het proces-verbaal van de zitting van het hof van 3 december 2015;
- de tussenbeslissing van het hof van 17 december 2015;
- de aanvullende informatie van de [kliniek] van 24 februari 2016, met als bijlage, een aanvraag tot voorwaardelijke machtiging, een geneeskundige verklaring, het behandelplan ForFACT, een bereidverklaring tot opname in de KIB van de [kliniek] en de tussenbeslissing van hof van 17 december 2015;
- de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht , van 2 maart 2016, waarbij een voorwaardelijke machtiging tot en met 2 september 2016 is verleend onder de opschortende voorwaarde dat deze ingaat op het moment dat de terbeschikkingstelling onvoorwaardelijk wordt beëindigd.
Het hof heeft ter zitting van 17 maart 2016 gehoord de terbeschikkinggestelde, bijgestaan door zijn raadsman mr. J.A.W. Knoester, advocaat te 's-Gravenhage, en de advocaat- generaal mr. M.J.M van der Mark.

Overwegingen:

De tussenbeslissing van het hof van 17 december 2015
Het hof heeft bij tussenbeslissing van 17 december 2015 de behandeling van de zaak heropend en het onderzoek geschorst omdat het hof het voor de vorming van zijn eindoordeel noodzakelijk achtte dat reeds nu, en niet pas over één jaar, wordt onderzocht of de nog noodzakelijk geachte beveiliging en psychiatrische zorg ook kunnen worden geboden in het kader van een rechterlijke machtiging op grond van de Wet Bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Wet Bopz). Het hof heeft de kliniek verzocht hierover te rapporteren en overwogen dat het hof ervan uit gaat dat er sprake zal zijn van een overleg tussen alle betrokken partijen, waaronder in elk geval het openbaar ministerie en vertegenwoordigers van de GGZ-instelling(en), waar de terbeschikkinggestelde mogelijk geplaatst zou kunnen worden.
Het advies van de kliniek van 24 februari 2016
Naar aanleiding van de tussenbeslissing van het hof heeft de kliniek contact gelegd met de diverse betrokken partijen. Na uitvoerig onderzoek en overleg tussen de verschillende partijen is de kliniek van mening dat, met inachtneming van het recidiverisico, het mogelijk is om in het kader van een rechterlijke machtiging op grond van de Wet Bopz de terbeschikkinggestelde te behandelen en te begeleiden. De terbeschikkinggestelde zal binnen dit kader door het ForFACT van de Forensische Zorgspecialisten behandeld en begeleid worden. Hij zal, totdat elders een beschermde woonplek is gevonden, in een beschermde woonvoorziening van de kliniek verblijven. De terbeschikkinggestelde staat volledig achter dit resocialisatietraject en hij heeft zich, door het behandelplan van het ForFACT te ondertekenen, aan de aan hem gestelde voorwaarden verbonden. In het geval hij zich niet aan de voorwaarden zal houden of het gevaar niet langer kan worden afgewend door de naleving van de voorwaarden, wordt hij in de Kliniek Intensieve Behandeling (KIB) van de [kliniek] opgenomen. De geneesheer-directeur van de KIB van de [kliniek] heeft zich bereid verklaard tot opname van de terbeschikkinggestelde. Op 11 februari 2016 heeft de kliniek het verzoek tot een voorwaardelijke machtiging ingediend.
Beschikking voorwaardelijke machtiging
De rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht heeft bij beschikking van 2 maart 2016 op grond van de Wet Bopz ten aanzien van de terbeschikkinggestelde een voorwaardelijke machtiging tot en met 2 september 2016 verleend, onder de opschortende voorwaarde dat deze ingaat op het moment dat de terbeschikkingstelling onvoorwaardelijk wordt beëindigd. Voorts is bepaald dat voor de terbeschikkinggestelde de voorwaarde geldt dat hij zich onder behandeling stelt van de behandelaar overeenkomstig het behandelingsplan van 9 februari 2016 met inachtneming van de daarin vermelde voorwaarden.
Het standpunt van de terbeschikkinggestelde en zijn raadsman
De raadsman heeft verzocht de beslissing van de rechtbank te vernietigen en de vordering van de officier van justitie af te wijzen. De terbeschikkinggestelde kan per vandaag in een woning in het hoofdgebouw van de kliniek verblijven. Het transport voor deze verhuizing is geregeld en om die reden heeft de raadsman het hof verzocht per heden uitspraak te doen.
Het standpunt van het openbaar ministerie
Gelet op artikel 509t, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering dient de voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege minimaal één jaar geduurd te hebben. In dit geval is dat niet aan de orde nu door de rechtbank afgegeven voorwaardelijke machtiging op grond van de Wet Bopz sprake is van een naadloze overgang naar een ander kader. Hiermee is de voor de terbeschikkinggestelde bestemde zorg geregeld. De kliniek staat ook achter dit traject. De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot vernietiging van de beslissing van de rechtbank en afwijzing van de vordering van de officier van justitie.
Het oordeel van het hof
Het hof zal de beslissing van de rechtbank vernietigen omdat het hof tot een andere beslissing komt.
Gelet op de overeenstemmende standpunten van de kliniek, het openbaar ministerie en de terbeschikkinggestelde en op de door de rechtbank Midden-Nederland op 2 maart 2016 verleende voorwaardelijke machtiging op grond van de Wet Bopz, zal het hof, nu het recidiverisico tot een zodanig aanvaardbaar niveau is teruggebracht dat behandeling en begeleiding door ForFACT van de Forensische Zorgspecialisten op basis van een voorwaardelijke machtiging op grond van de Wet Bopz kan plaatsvinden, de beslissing van de rechtbank vernietigen en de vordering tot verlenging van de maatregel afwijzen. Het tweede lid van artikel 509t van het Wetboek van Strafvordering staat hieraan in dit geval niet in de weg, nu bij de beëindiging van de maatregel is voorzien in een onmiddellijke en naadloze overgang naar een opname op grond van de Wet Bopz door middel van een voorwaardelijke rechterlijke machtiging. Het hof verwijst in dit verband naar zijn beslissing van 24 april 2014, ECLI:NL:GHARL:2014:3657 alsook naar de brief van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van 19 december 2014 aan de Tweede Kamer (kamerstuk, 29452, nr. 186), waarin hij opmerkt dat met de op 1 juli 2013 in werking getreden wijziging van het tweede lid van artikel 509t van het Wetboek van Strafvordering geenszins is beoogd de overgang van het strafrechtelijk kader naar het civiele kader in de weg te staan.

Beslissing

Het hof:
Vernietigtde beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, van 8 september 2015 met betrekking tot de terbeschikkinggestelde
[naam terbeschikkinggestelde] .
Wijst afde vordering van de officier van justitie.
Aldus gedaan door
mr. E.A.K.G. Ruys als voorzitter,
mr. M. Keppels en mr. J.W. Rijkers als raadsheren,
en drs. E.M.M. Mol en drs. A. Vissers als raden,
in tegenwoordigheid van B. Moorlag als griffier,
en op 17 maart 2016 in het openbaar uitgesproken.
De raden zijn buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.