In deze zaak gaat het om de heffing van hondenbelasting door de gemeente Wierden, waarbij belanghebbende in hoger beroep is gekomen tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel. De rechtbank had de aanslag hondenbelasting voor het jaar 2014, opgelegd voor twee honden, bevestigd. Belanghebbende betoogt dat de hondenbelasting discriminerend is en in strijd met nationaal en internationaal recht. Hij verwijst naar de uitspraak van de Hoge Raad van 18 oktober 2013, waarin werd gesteld dat alleen honden grote vervuilers zijn, en stelt dat andere dieren ook vervuiling veroorzaken. Belanghebbende meent dat de heffing van hondenbelasting niet rechtvaardig is, omdat 121 van de 408 gemeenten geen hondenbelasting heffen, wat leidt tot ongelijke behandeling van burgers in Nederland.
De heffingsambtenaar verdedigt de beslissing van de rechtbank en stelt dat de gemeenteraad een ruime beoordelingsbevoegdheid heeft om gemeentelijke belastingen te heffen. Het Hof bevestigt de uitspraak van de Hoge Raad en oordeelt dat de heffing van hondenbelasting niet in strijd is met de Grondwet of internationale verdragen. Het Hof concludeert dat de gemeenteraad van Wierden geen ongeoorloofd onderscheid maakt tussen inwoners en dat de aanslag terecht is opgelegd. Het hoger beroep van belanghebbende wordt ongegrond verklaard, en de uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.