ECLI:NL:GHARL:2016:2321

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
22 maart 2016
Publicatiedatum
22 maart 2016
Zaaknummer
200.168.589
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verjaring van rechtsvordering en stuitingshandeling in leaseovereenkomst

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de beslissing van de rechtbank Gelderland van 26 november 2014, waarin zijn vorderingen zijn afgewezen. De zaak betreft een financial leaseovereenkomst tussen [appellant] en de besloten vennootschap Ebag Truck Lease B.V. (hierna: EBAG). De rechtbank oordeelde dat de vorderingen van [appellant] waren verjaard en dat er geen stuitingshandeling had plaatsgevonden.

Het hof bevestigt de feiten zoals vastgesteld door de rechtbank en gaat verder in op de procedure. [appellant] heeft in eerste aanleg gevorderd dat de rechtbank zou verklaren dat er een financial leaseovereenkomst was gesloten en dat EBAG toerekenbaar tekort was geschoten in de nakoming daarvan. De rechtbank heeft geoordeeld dat de vorderingen van [appellant] zijn verjaard, omdat hij niet tijdig een stuitingshandeling heeft verricht.

In hoger beroep heeft [appellant] drie grieven ingediend, waarbij hij onder andere aanvoert dat zijn vorderingen tijdig zijn gestuit door een e-mailbericht van 12 juni 2008. Het hof oordeelt echter dat dit e-mailbericht niet kan worden aangemerkt als een stuitingshandeling, omdat het niet voldoende duidelijk maakt op welke overeenkomst de vordering betrekking heeft. Het hof concludeert dat de vorderingen van [appellant] op 28 juni 2009 zijn verjaard en dat de grieven falen.

Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep. De kosten worden vastgesteld op een totaalbedrag van € 3.568,-, bestaande uit griffierecht en salaris advocaat. Het arrest is uitgesproken op 22 maart 2016.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.168.589
(zaaknummer rechtbank Gelderland C/05/263276)
arrest van 22 maart 2016
in de zaak van
[appellant],
wonende te [plaatsnaam] ,
appellant,
in eerste aanleg: eiser,
hierna: [appellant] ,
advocaat: mr. P.F.M. Gulickx,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Ebag Truck Lease B.V.,
gevestigd te Ede,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna: EBAG,
advocaat: mr. T.J. van Veen.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud de vonnissen van 23 juli 2014 en 26 november 2014 die de rechtbank Gelderland heeft gewezen. Het vonnis van 26 november 2014 is gepubliceerd op rechtspraak.nl onder nummer ECLI:NL:RBGEL:2014:8159.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 18 februari 2015,
- de memorie van grieven, met producties,
- de memorie van antwoord.
2.2
Vervolgens heeft EBAG de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.

3.De vaststaande feiten

3.1
Het hof gaat in hoger beroep uit van de feiten zoals beschreven in de rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.10 van het vonnis van 26 november 2014, aangevuld met enkele andere feiten waarop partijen zich in deze procedure beroepen.
Ter wille van de leesbaarheid van dit arrest zijn alle feiten hieronder nogmaals weergegeven.
3.2
EBAG houdt zich bezig met de verhuur en lease van vrachtwagens, autobussen, caravans en aanhangwagens. EBAG Truckcenter Ede B.V. verkoopt en onderhoudt trekkers en opleggers en behoort tot dezelfde groep van ondernemingen waartoe ook EBAG behoort.
3.3
Op 10 augustus 2002 zijn partijen een schriftelijke huurovereenkomst aangegaan (hierna: de overeenkomst), waarbij EBAG vanaf 10 augustus 2002 aan [appellant] heeft verhuurd een voertuig (trekker) van het merk DAF type FT95-430XFSC van bouwjaar 2000 en met kenteken [het kenteken] . Ingevolge artikel 17.2 van de overeenkomst is de huur per maand bij voortuitbetaling verschuldigd en bedraagt € 1.294,31 per maand gedurende de huurperiode van 48 maanden. Ingevolge artikel 17.4 heeft de huurder aan het einde van de huurperiode, op 9 augustus 2006, het recht van koop. De koopsom per die datum is dan nog € 5.300,00, exclusief btw.
3.4
Eveneens op 10 augustus 2002 heeft EBAG het voertuig aan [appellant] ter beschikking gesteld.
3.5
Bij brief van 15 januari 2004 heeft EBAG aan [appellant] geschreven dat vanwege de aanhoudende achterstand in de termijnbetalingen, het contract met onmiddellijke ingang wordt opgezegd en [appellant] de resterende termijnen met boete en rente verschuldigd is. Tevens wordt [appellant] in deze brief gesommeerd de overige openstaande facturen bij EBAG-vestigingen ten bedrage van totaal € 25.364,42 over te maken en het voertuig binnen twee dagen ter hand te stellen van EBAG Truckcenter B.V.
3.6
Op 11 februari 2004 heeft [appellant] het voertuig bij EBAG neergezet en de sleutels ingeleverd dan wel heeft EBAG de sleutels van het voertuig ingenomen.
3.7
Bij brief van 28 juni 2004 heeft [appellant] aan EBAG geschreven:
“Mijn bedrijf heeft trekker lease 712154 BNDJ34 voor een EUR 54.000,--. Er is betaald totaal [bedrijfsnaam] en de opdrachtgever Transitus EUR 70.000,--.
Dat was al in Oktober 2003 ons aan uw betaald. (…) U krijgt van mijn een week datum 31 juli 2004 staat trekker DAG 95XF 430BDK34 hier in s-Hertogenbosch (…) Van de eerste week Februari tot nu toe mis ik mijn inkomsten de schade EUR 99000,-- komt er nog BTW bij. Dit bedrag + trekker Moet 3 juli 2004 in mijn bezit zijn de bank rek is bij uw bekend. Is dat niet einde week in mijn betaald en de [het kenteken] . Is het op deze datum niet in mijn bezit. Dan geef ik de deurwaard opdracht om trekker+geld bij uw in beslag te nemen. Ik hoop dat dit niet nodig is want kosten en rente verder schade is voor uw rekening.”
3.8
Bij brief van 18 januari 2006 heeft [naam] van Snikkers & Partners, administratie en belastingadviseurs, namens [appellant] aan EBAG geschreven dat per januari 2004 reeds een bedrag van € 57.346,31 aan EBAG was voldaan waardoor [appellant] volgens hem voldoende had betaald om aan zijn leaseverplichtingen te voldoen. Deze brief sluit af met ‘
Graag zien wij dan ook van u een opstelling van alle nota’s die zijn verstuurd inzake dit contract en hoeveel u heeft ontvangen van de heer [appellant] en Transitus.
3.9
Bij e-mailbericht van 11 mei 2008 heeft [appellant] aan EBAG geschreven:
“ [naam] gaat de afspraak nog door woensdag, is mogelijk dat me even mail terug stuurd?”
3.1
Op 27 mei 2008 heeft [appellant] vervolgens aan EBAG gemaild:
“Ik ga akkoord dat u telefoon contact op neemt met [appellant] kunt u me mail aangeven wanneer en welke datum?”
3.11
Bij e-mailbericht van 12 juni 2008 heeft [appellant] geschreven:
“Geachte meneer [naam] ,
Hierbij krijgt u voor de laatste keer de kans om de gemaakte schade aan [bedrijfsnaam] te betalen.
Totaal schade bedrag is 8.000.000,- euro.
Betalen kunt u doen op rekening van ULAI TRANSPORT LTD postbank rekeningnummer [rekeningnummer] .
Indien u niet binnen 7 dagen betaald zullen er gerechtelijke stappen worden genomen.
Ik hoop spoedig van te horen.
Met vriendelijke groet,
[appellant] ”
3.12
Bij e-mailbericht van 2 november 2009 heeft [appellant] aan EBAG geschreven:
“Geachte ik heb nog steeds geen contact met [naam] . Dat deze maand november 2009 contact hebben over zaak [bedrijfsnaam] en De EBAG. Dat deze week ook een betaling komt van EBAG naar de rekening van Ulai Transport LTD. De stukken van de betaling van Transitus en van [bedrijfsnaam] zijn al bij de advocaat M Leenhouts de telefoonnummers heb ik al aug 2009 in Ede afgegeven bij de rep dame afgeven ik zal ook u [naam] iedere dag bellen Wil [naam] min terug bellen (…)”
3.13
Op 6 januari 2010 heeft ten kantore van EBAG een bespreking tussen partijen plaatsgevonden. Namens EBAG waren daarbij aanwezig [naam] , bestuurder van EBAG, en de heer [naam] van EBAG Trucks. [appellant] werd vergezeld door twee vrienden. Van deze bespreking is door één van deze vrienden van [appellant] , [de vriend] , een gespreksverslag opgesteld dat als volgt eindigt:
“Concreet samengevat:
Indien blijkt uit bewijsstukken dat al dan niet opzettelijk kan worden bewezen dat een der partijen nalatig is geweest in navolging van de gemaakte afspraken, wil [appellant] zijn geleden schade verhalen op deze partij.”
3.14
In een e-mail van 9 november 2010 heeft een vriend van [appellant] , [de vriend] , aan [naam] geschreven dat de trekker ten tijde van de inbeslagname reeds volledig was betaald en heeft hij gevraagd wat er met de oplegger is gebeurd.
3.15
Bij brief van 12 september 2011 heeft een eerdere advocaat van [appellant] EBAG verzocht om alsnog te reageren op de brief van 18 januari 2006, waarna hij EBAG bij brief van 29 september 2011 aansprakelijk heeft gesteld voor de door [appellant] geleden en nog te lijden schade. Na het verstrijken van een periode van ruim twee jaar zijn op 10 december 2013 en op 14 januari 2014 namens [appellant] opnieuw sommaties verzonden aan EBAG.
EBAG heeft de gestelde aansprakelijkheid telkens betwist.

4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

4.1
[appellant] heeft in eerste aanleg gevorderd bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
1. voor recht te verklaren:
a. dat tussen partijen op 10 augustus 2002 een financial leaseovereenkomst is gesloten, uit hoofde waarvan [appellant] een kooprecht heeft verkregen ten aanzien van de truck met kenteken [het kenteken] ;
b. primair: dat EBAG toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de genoemde financial leaseovereenkomst, zonder het door EBAG genoten voordeel als gevolg van de inbeslagname van de truck te verrekenen met [appellant] , en zonder vergoeding van (naderhand) door [appellant] geleden schade, en
subsidiair: dat – om voornoemde reden – sprake is van een toerekenbare onrechtmatige daad;
2. EBAG te veroordelen tot betaling aan hem van € 57.346,31 met rente;
3. EBAG te veroordelen tot betaling aan hem van € 1.785,00 aan buitengerechtelijke incassokosten;
4. EBAG te veroordelen tot vergoeding van de door [appellant] als gevolg van deze gedraging geleden schade nader op te maken bij staat;
met veroordeling van EBAG in de proceskosten en nakosten.
4.3
De rechtbank heeft bij vonnis van 26 november 2014 de vorderingen afgewezen, onder veroordeling van [appellant] in de proceskosten. De rechtbank heeft daartoe, kort samengevat, overwogen dat de vorderingen van [appellant] zijn verjaard. Daarnaast heeft de rechtbank (ten overvloede) geoordeeld dat de vordering van [appellant] , voor zover deze is gebaseerd op toerekenbare tekortkoming door EBAG, tevens afstuit op het vereiste van verzuim, omdat niet is gebleken van een schriftelijke ingebrekestelling aan EBAG en evenmin is gebleken dat het verzuim zonder ingebrekestelling is ingetreden. Voor zover de vordering is gebaseerd op de grondslag onrechtmatige daad heeft de rechtbank verder (ten overvloede) nog overwogen dat de stelling dat EBAG onrechtmatig heeft gehandeld door EBAG gemotiveerd is betwist en door [appellant] volstrekt onvoldoende is onderbouwd.

5.De beoordeling van de grieven en de vordering

5.1
[appellant] is met drie grieven opgekomen tegen het vonnis van 26 november 2014. Hij heeft de vernietiging van dit vonnis gevorderd en de toewijzing van zijn in de inleidende dagvaarding geformuleerde vorderingen, met veroordeling van EBAG in de kosten van beide procedures.
5.2
Met zijn eerste grief komt [appellant] op tegen het oordeel van de rechtbank dat zijn vorderingen zijn verjaard.
[appellant] heeft aangevoerd dat zijn vorderingen op EBAG tijdig zijn gestuit. Hij heeft daartoe gewezen op zijn e-mailbericht van [bedoeld zal zijn:] 12 juni 2008.
In dit e-mailbericht heeft [appellant] [naam] de laatste keer de kans geboden “om de gemaakte schade aan [bedrijfsnaam] te betalen”, welke schade is begroot op 8.000.000 euro.
5.3
Het hof neemt bij de beoordeling van de grief de door de rechtbank onder 4.2 van het bestreden vonnis vermelde uitgangspunten over.
Naar het oordeel van het hof kan het e-mailbericht van 12 juni 2008 niet worden aangemerkt als een stuitingshandeling, als bedoeld in artikel 3:317 lid 1 BW.
In dit e-mailbericht wordt immers niet vermeld ter zake van welke overeenkomst [appellant] een vordering meent te hebben, terwijl ook niet voldoende is omschreven op welke juridische grondslag [appellant] zijn vermeende vordering baseert. Indien en voor zover [appellant] heeft bedoeld te stellen dat de vorderingsrechten die zij in deze procedure op EBAG claimt, reeds genoegzaam aan EBAG bekend waren als gevolg van de brief van [appellant] aan EBAG van 28 juni 2004, volgt het hof hem daarin niet. In het bijna vier jaar later verzonden e-mailbericht wordt immers in het geheel niet verwezen naar deze brief, terwijl ook voor het overige niet wordt gerelateerd aan de huur(koop)overeenkomst en/of de gehuurde trekker. Verder bedraagt de gevorderde schade in het e-mailbericht van 12 juni 2008 het 80-voudige van de gevorderde schade in de brief van 28 juni 2004. Het vorenstaande klemt temeer nu EBAG, onvoldoende weersproken, heeft aangevoerd dat partijen gedurende langere tijd zaken met elkaar hadden gedaan en meerdere contracten met elkaar hadden gesloten. Voor EBAG was dan ook niet voldoende duidelijk waartegen zij zich eventueel had te verweren en dat [appellant] ondubbelzinnig zijn rechten jegens EBAG voorbehield.
5.4
Het oordeel van het hof wordt niet anders door de e-mailberichten die [appellant] op 11 mei 2008 en 27 mei 2008 heeft verzonden, nu daarin in het geheel niet is omschreven dat en zo ja, welke, vordering(en) [appellant] jegens EBAG pretendeert.
[appellant] heeft in de onderhavige procedure slechts gesteld dat er een geplande bespreking was, maar hij heeft niet onderbouwd dat er vóór 6 januari 2010 ook daadwerkelijk een bespreking tussen partijen heeft plaatsgevonden, laat staan dat tijdens een dergelijke bespreking aan EBAG duidelijk is gemaakt welke vorderingsrechten [appellant] op EBAG meende te hebben.
5.5
Het e-mailbericht van 2 november 2009 is evenmin aan te merken als een stuitingshandeling, nu ook daarin geen aanspraak wordt gemaakt op betaling, laat staan dat is gepreciseerd op welke grondslag [appellant] betaling van EBAG vordert.
5.6
Veronderstellenderwijs ervan uitgaande dat de brief van 28 juni 2004 de verjaring van de vorderingen heeft gestuit, is de (nieuwe) verjaringstermijn op die datum gaan lopen.
Nu [appellant] voor het overige niet heeft onderbouwd op welke wijze de verjaring van zijn vorderingen nadien zou zijn gestuit, zijn deze vorderingen dan ook (in ieder geval) op 28 juni 2009 verjaard.
5.7
Het hof volgt [appellant] niet in zijn betoog dat de verjaringstermijn met een half jaar is verlengd vanwege zijn faillissement in de periode van november 2005 tot en met maart 2009. De vorderingen van [appellant] hadden immers geen voldoening van een verbintenis uit de boedel ten doel.
Ten overvloede wordt overwogen dat ook in geval de verjaringstermijn met een half jaar zou moeten worden verlengd, de vorderingen niet tijdig zijn gestuit en dus verjaard.
5.8
De bespreking die partijen met elkaar hebben gevoerd heeft pas op 6 januari 2010 plaatsgevonden. Op dat moment waren de gestelde vorderingen reeds verjaard, zodat het van die bespreking opgemaakte verslag niet meer van belang is. Ten overvloede merkt het hof op dat uit dit verslag evenmin een stuitingshandeling valt te destilleren.
5.9
De tweede en derde grief van [appellant] komen op tegen ten overvloede gegeven oordelen van de rechtbank en kunnen, nu het oordeel van de rechtbank omtrent de verjaring in stand blijft, reeds om die reden niet tot vernietiging van de bestreden uitspraak leiden.
5.1
Ook hier weer ten overvloede oordeelt het hof nog dat de vorderingen van [appellant] ook inhoudelijk niet voor toewijzing in aanmerking zouden kunnen komen.
[appellant] heeft immers weliswaar gesteld dat hij de verschuldigde bedragen vanuit de huur(koop)overeenkomst tijdig en volledig aan EBAG heeft voldaan en hij heeft daartoe ook als productie 7 bij de inleidende dagvaarding een overzicht van “betalingen op financial lease contract EBAG/ A.U. [appellant] ” in het geding gebracht, maar hij heeft onvoldoende inzichtelijk gemaakt dat de in dit overzicht vermelde betalingen alle betrekking hadden op de thans in geding zijnde huur(koop)overeenkomst. In het overzicht zijn immers zowel betalingen aan EBAG Trucks als aan EBAG Lease vermeld. [appellant] heeft in dit verband nog betoogd dat EBAG dient te worden vereenzelvigd met Ebag Truckcenter Ede B.V., maar [appellant] heeft onvoldoende feitelijk onderbouwd dat EBAG zich doelbewust heeft verschuild achter meerdere namen met het doel om verwarring te zaaien bij haar crediteurs en deze aldus te benadelen. Daarbij komt dat een deel van de betalingen door [appellant] zelf is gedaan en een ander deel van de betalingen door Transitus Oudenbosch B.V. en dat [appellant] niet inzichtelijk heeft gemaakt dat de betalingen van Transitus zijn gedaan ter voldoening van zijn schuld aan EBAG uit hoofde van de onderhavige huur(koop)overeenkomst. In dit verband is ook nog van belang dat bij de betalingen verschillende omschrijvingen zijn vermeld, terwijl niet zonder meer valt vast te stellen dat al deze omschrijvingen ten doel hadden om de termijnen van de in geding zijnde huur(koop)overeenkomst te voldoen. Nu EBAG reeds in haar conclusie van antwoord ten verwere heeft aangevoerd dat [appellant] in de periode rondom 2002 meer zaken met ondernemingen, behorende tot het concern van EBAG heeft gedaan – waaronder de koop van een oplegger die [appellant] kocht bij Ebag Truckcenter Ede B.V. – en [appellant] dit verweer niet (in zijn memorie van grieven) heeft weersproken, dient de stelling van [appellant] dat hij de verschuldigde bedragen uit de leaseovereenkomst voor de trekker steeds tijdig en volledig had voldaan, als onvoldoende feitelijk onderbouwd te worden gepasseerd.
De vorderingen van [appellant] bouwen alle voort op deze stelling, zodat zij niet voor toewijzing in aanmerking komen.
5.11
Het door [appellant] gedane bewijsaanbod wordt gepasseerd, omdat [appellant] heeft nagelaten voldoende onderbouwde stellingen in te nemen die, indien bewezen, tot een andere conclusie kunnen leiden.

6.De slotsom

6.1
De slotsom luidt dat de grieven falen, zodat het bestreden vonnis moet worden bekrachtigd.
6.2
Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof [appellant] in de kosten van het hoger beroep veroordelen.
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van EBAG zullen worden vastgesteld op:
- griffierecht € 1.937,-
- salaris advocaat
€ 1.631,-(1 punt x tarief IV)
Totaal € 3.568,-

7.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Gelderland van 26 november 2014;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van EBAG vastgesteld op € 1.937,- voor verschotten en op € 1.631,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
verklaart dit arrest voor zover het de hierin vermelde proceskostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. F.W.J. Meijer, S.B. Boorsma en J.G.J. Rinkes, is bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door de oudste raadsheer en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 22 maart 2016.