In deze zaak vorderde Kaan schadevergoeding van EBAG Truck Lease B.V. op basis van een toerekenbare tekortkoming en onrechtmatige daad. De rechtbank Gelderland behandelde de zaak in eerste aanleg en oordeelde dat de vorderingen van Kaan niet toewijsbaar waren. De rechtbank startte met de beoordeling van de verjaring, het meest verstrekkende verweer van EBAG. Kaan had volgens zijn eigen stellingen al in februari 2004 kennis genomen van de schade, waardoor de verjaringstermijn van vijf jaar in februari 2009 was verstreken. De rechtbank concludeerde dat de verjaring niet was gestuit, omdat de door Kaan overgelegde stukken niet voldeden aan de eisen voor stuiting van de verjaringstermijn. De rechtbank oordeelde dat de vordering van Kaan op basis van verjaring reeds afstuit.
Daarnaast oordeelde de rechtbank dat de vordering tot schadevergoeding ook afstuit op het vereiste van verzuim. Kaan had niet aangetoond dat EBAG in verzuim was geraakt, aangezien er geen schriftelijke ingebrekestelling was verzonden. De rechtbank concludeerde dat Kaan geen aanspraak kon maken op schadevergoeding, omdat EBAG niet in verzuim was geraakt. Ten aanzien van de subsidiaire grondslag, onrechtmatige daad, oordeelde de rechtbank dat deze stelling door EBAG gemotiveerd was betwist en door Kaan onvoldoende was onderbouwd.
Uiteindelijk wees de rechtbank de vorderingen van Kaan af en veroordeelde hem in de proceskosten aan de zijde van EBAG, die op € 3.680,00 werden begroot. Het vonnis werd uitgesproken door mr. M.S.T. Belt op 26 november 2014.