Uitspraak
Vesteda,
[geïntimeerde],
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- de memorie van grieven.
3.De beoordeling van het geschilvaststaande feiten
[geïntimeerde] (en zijn toenmalige partner) in huur verstrekt het appartement gelegen aan de
"Artikel 1. Object
Artikel 1.4Iedere huurder van een Vesteda appartement van de gebouwen Side by Side heeft het recht gebruik te maken van de Health Club, bestaande uit zwembad, sauna en fitnessruimte. Het gebruik geschiedt om niet.
“Exclusieve health club
“Zwembad/Health Club:De oplevering en ingebruikname van het zwembad loopt uit waardoor u niet op de aan u toegezegde datum gebruik kan maken van het zwembad en de Health Club.(…) Omdat Vesteda het ten zeerste betreurt dat wij onze belofte aan u niet hebben kunnen waarmaken, willen wij u compenseren voor het gederfde woongenot. Wij zullen u € 200,- per maand retourneren op uw maandelijkse huur vanaf het moment dat uw huurbetalingen zijn ingegaan, tot het moment van oplevering en ingebruikname van het zwembad en de Health Club."
Alle bewoners die op 1 september 2009 huurder waren van Side by Side krijgen een eenmalige vergoeding uitgekeerd van 100 euro, omdat het zwembad van 31 augustus t/m15 september 2009 gesloten was."
“
Daarnaast is het u bekend dat er wederom problemen zijn met het zwembad. Deze problemen zijn in het verleden ook sedert enkele malen aan de orde geweest en daarvoor ben ik als huurder gecompenseerd in mijn woonlasten. Voor zover ik nu heb begrepen ziet het er naar uit dat het zwembad, de sauna met bijbehorende faciliteiten dit jaar niet meer in gebruik worden genomen. Het lijkt me dan ook niet meer dan reëel dat Vesteda een huurkorting hanteert minimaal gelijk aan de compensatie, à EUR 200,-, die ik in het verleden heb gehad. Ik vind het erg vervelend, juist nu de zomermaanden zijn begonnen, dat ik geen gebruik kan maken van de faciliteiten en wens daar dan ook niet voor te betalen.”
26 augustus 2013 aan Vesteda mee dat hij met ingang van 1 juli 2013 een korting van € 200,- heeft toegepast op de door hem te betalen huur. Vesteda reageert dan in een e-mailbericht van 27 augustus 2013, waarin zij onder meer aangeeft dat zwembad en sauna gesloten zijn vanwege een lekkage en dat de aannemer bezig is de lekkage te verhelpen. Verder schrijft Vesteda:
Het zwembad, sauna en bijbehorende kleed- en doucheruimte is op dit moment eigendom van alle eigenaren in woontoren 1 Side by Side, dus ook Vesteda. Vesteda voert de exploitatie en betaalt op dit moment alle kosten voor de Health Club (zwembad, sauna, bijbehorende kleed-/doucheruimte en fitness). Vesteda heeft in 2009 besloten om deze kosten tot en met 31
procedure in eerste aanleg
bespreking van de grieven
interpretatie van het huurcontract het gebruik van de Health Club is gebaseerd op een gebruiksovereenkomst, maar dat daarmee nog niet is gezegd dat partijen dit ook hebben beoogd. Dat hangt af van alle overige omstandigheden ten tijde van het sluiten van de overeenkomst en van de gedragingen van partijen na het sluiten van de overeenkomst. In dat verband heeft de kantonrechter in aanmerking genomen, dat Vesteda in reclame-uitingen de indruk heeft gewekt dat bij de verhuur de faciliteiten van de Health Club onderdeel uitmaken van de overeenkomst (1), dat Vesteda meerdere malen een compensatie heeft aangeboden voor het niet kunnen gebruiken van het zwembad en deze compensatie heeft gekwalificeerd als een compensatie voor “gederfd woongenot”(2), dat niet aannemelijk is dat Vesteda, als commerciële organisatie, de faciliteiten om niet ter beschikking stelde aan haar huurders (3) en dat Vesteda, anders dan [geïntimeerde] , dient te worden aangemerkt als een professionele partij (4). Op grond van al deze omstandigheden dient te worden aangenomen dat [geïntimeerde] heeft beoogd mede de voorzieningen te huren, aldus de kantonrechter.
grieven 1 tot en met 5, die met elkaar samenhangen en die het hof om die reden tezamen zal behandelen, komt Vesteda op tegen dit oordeel van de kantonrechter over de uitleg van de overeenkomst tussen partijen. Het hof stelt bij de bespreking van deze grieven het volgende voorop. Op grond van artikel 7:233 BW wordt onder woonruimte verstaan een gebouwde onroerende zaak voor zover die als (al dan niet zelfstandige) woonruimte is verhuurd, alsmede de onroerende aanhorigheden, te weten de zaken en voorzieningen die deel uitmaken van het huurobject. Voor het antwoord op de vraag of ten aanzien van een voorziening sprake is van een onroerende aanhorigheid in de zin van artikel 7:233 BW zijn de overeengekomen bestemming en de aard van de voorziening bepalend. Daarbij is niet zonder meer beslissend de wijze waarop het gebruik in het huurcontract is omschreven of gekwalificeerd, nu het aankomt op de zin die verhuurder en huurder in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de bepalingen uit de overeenkomst mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (vgl. Hoge Raad 29 mei 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH7356). In dit verband overweegt het hof dat de vraag of een voorziening tot de onroerende aanhorigheden behoort van belang is voor de reikwijdte van diverse dwingendrechtelijke bepalingen, zoals betreffende de huurprijs en de opzegging van de overeenkomst, die de huurder beogen te beschermen. Die bescherming zou worden ondergraven indien op basis van (enkel en vooral) een omschrijving of kwalificatie in het huurcontract zou worden aangenomen dat geen sprake is van een onroerende aanhorigheid.
- allereerst heeft Vesteda in haar brochures betreffende Side by Side, aangehaald in rechtsoverweging 3.1.4 consequent en structureel de indruk gewekt dat degenen die een appartement in dat complex van haar zouden huren, daarmee (dus onlosmakelijk verbonden aan de huurovereenkomst) gebruik zouden kunnen maken van diverse voorzieningen in het complex, waaronder het gebruik van de voorzieningen van de “exclusieve” health club. De bewoners van Side by Side, waaronder de huurders (de brochures waren gericht op huurders van door Vesteda beschikbaar gestelde appartementen) konden “beschikken” over (de voorzieningen van) deze club, de club was “speciaal voor bewoners” en een bewoner (dus ook een huurder) hoefde om te sporten “de deur niet meer uit”. Gelet op deze niet voor tweeërlei uitleg vatbare teksten in de brochures mochten potentiële huurders, zoals [geïntimeerde] , er redelijkerwijs vanuit gaan dat zij met het huren van een appartement ook gedurende de huur toegang zouden hebben tot de voorzieningen van de Health Club;
- vervolgens waren de voorzieningen van de Health Club ook gelegen in een pand dat verbonden was aan de torens waarin de verhuurde appartementen waren gelegen en ook vanuit deze torens toegankelijk. Gesteld noch gebleken is bovendien dat de voorzieningen beschikbaar waren voor anderen dan bewoners (waaronder huurders) van appartementen in deze torens. De aard van de voorziening is dan ook niet in strijd met het karakter van een onroerende aanhorigheid;
- verder heeft [geïntimeerde] vanaf het begin van de huurovereenkomst gebruik kunnen maken van de voorzieningen van de Health Club, zonder dat daarvoor een aparte vergoeding in rekening is gebracht. Toen [geïntimeerde] gedurende enige tijd geen gebruik kon maken van het zwembad, heeft hij een vergoeding van € 200,- per maand ontvangen, die door Vesteda is omschreven als een compensatie voor “gederfd woongenot”, welke compensatie werd geretourneerd op de maandelijkse huurbetaling. Dat wijst erop dat de kosten voor het gebruik van deze voorziening in de huurprijs waren begrepen.
Grief 6, die zich keert tegen het oordeel van de kantonrechter dat de opzeggingsregels van artikel 7:271 jo. 274 BW van toepassing zijn, slaagt dan ook niet. Het hof merkt in dit verband op dat voor zover de huurovereenkomst en de toepasselijke algemene voorwaarden voorzien in een van deze wettelijke bepalingen afwijkende regeling voor opzegging, Vesteda zich niet op deze regeling kan beroepen (vgl. artikel 7:282 BW).
grieven 7 tot en met 9- waarin wordt opgekomen tegen het oordeel van de kantonrechter dat Vesteda door niet langer de voorzieningen van de Health Club beschikbaar te stellen niet langer het overeengekomen huurgenot verschaft en tekortschiet in de nakoming van haar verplichtingen uit de huurovereenkomst, waardoor zij schadeplichtig is en een vermindering van de huurprijs gerechtvaardigd is en [geïntimeerde] gerechtigd is zijn verplichting tot betaling van de huur op te schorten - zijn gegrond op de stelling van Vesteda dat het gebruik van de voorzieningen van de Health Club door [geïntimeerde] is gebaseerd op een gebruiksovereenkomst die rechtsgeldig is opgezegd. Nu die stelling onjuist is gebleken, falen de grieven reeds om die reden.
grief 10tegen dit oordeel op. Volgens haar is een bedrag van € 50,- - de kosten van een abonnement bij een luxe sportschool - per maand het maximum. Het hof volgt Vesteda niet in dit betoog, nu het miskent dat de meerwaarde van het gebruik van de voorzieningen van de Health Club, ook volgens de eigen aanprijzingen van Vesteda, gelegen is in het “in house” karakter van de voorzieningen. Het hof laat dan nog daar dat de voorzieningen niet alleen bestaan uit een fitness-faciliteit, maar ook uit een zwembad- en saunafaciliteit, ook weer “in house”. Al met al kan het hof zich verenigen met het door de kantonrechter begrote bedrag. De grief is dan ook vergeefs voorgesteld.
grief 11komt Vesteda op tegen de beslissing betreffende de proceskosten. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, ziet het hof geen reden om anders over de proceskosten te oordelen dan de kantonrechter heeft gedaan. De grief faalt dan ook.
- de huurovereenkomst van Vesteda als professionele verhuurder en [geïntimeerde] als voor privé doeleinden handelende huurder valt binnen het bereik van de Richtlijn 93/13 EG (HvJ EU, 30 mei 2013, C-488/11);
- de Hoge Raad heeft in het arrest van 13 september 2013, ECLI:NL:HR:2013:691, geoordeeld dat de rechter die over de daartoe noodzakelijke gegevens, feitelijk en rechtens, beschikt om te vermoeden dat een overeenkomst onder het bereik van Richtlijn 93/13 valt en een beding bevat dat oneerlijk is, daarnaar onderzoek dient te doen, ook indien daarop gerichte stellingen niet aan de vordering of het verweer ten grondslag zijn gelegd;
- in zijn arrest van 26 februari 2016 (ECLI:NL:HR:2016:340) heeft de Hoge Raad overwogen dat de regel dat de appelrechter de grenzen van de rechtsstrijd dient te respecteren, betekent dat de appelrechter niet bevoegd of gehouden is tot het onderzoek of een bepaald beding dat op zichzelf onder het toepassingsbereik van Richtlijn 93/13 valt als oneerlijk in de zin van die Richtlijn heeft te gelden, indien tegen toe- of afwijzing van de desbetreffende vordering in hoger beroep niet is opgekomen;
- in dit geval heeft Vesteda betaling gevorderd van de volgens haar achterstallige huur met 'rente' en heeft de kantonrechter een deel van de gevorderde achterstallige huur toegewezen, vermeerderd met de contractuele rente;
- in hoger beroep is Vesteda opgekomen tegen het feit dat de kantonrechter haar vordering niet geheel heeft toegewezen, maar is [geïntimeerde] , die verstek heeft laten gaan, niet opgekomen
tegen het feit dat de kantonrechter een deel van de vordering wel (met contractuele rente) heeft toegewezen. De rechtsstrijd in hoger beroep is dan ook beperkt tot het niet toegewezen deel van de gevorderde hoofdsom en de daarover gevorderde rente;
- in dit geval bekrachtigt het hof (de kwestie van de contractuele rente daargelaten) het vonnis van de kantonrechter;
- indien het hof het rentebeding ambtshalve zou toetsen, kan deze toetsing hetzij tot uitkomst hebben dat het rentebeding niet oneerlijk is en daarmee geldig, hetzij dat het beding oneerlijk is en daarmee nietig. Bij een toetsing met een uitkomst als in het eerste geval is geen belang terwijl een toetsing met een uitkomst als in het tweede geval niet kan leiden tot een beslissing van het hof op de door de kantonrechter toegewezen vordering doordat het hof dan buiten de rechtsstrijd zou treden.
4 De beslissing