ECLI:NL:GHARL:2016:1766

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
8 maart 2016
Publicatiedatum
8 maart 2016
Zaaknummer
15/00181
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake naheffingsaanslag omzetbelasting en proceskostenvergoeding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [X] B.V. tegen een uitspraak van de rechtbank Gelderland, waarin een naheffingsaanslag in de omzetbelasting van € 31.192 werd opgelegd voor het tijdvak van 1 januari 2008 tot en met 31 december 2008. De Inspecteur had de naheffingsaanslag na bezwaar verminderd tot € 27.360. Belanghebbende trok zijn beroep in nadat de Inspecteur volledig aan het bezwaar tegemoetkwam, maar verzocht de rechtbank om de Inspecteur te veroordelen in de proceskosten. De rechtbank kende een proceskostenvergoeding van € 973 toe aan belanghebbende.

Belanghebbende ging in hoger beroep, waarbij de vraag centraal stond of hij recht had op een integrale proceskostenvergoeding. Tijdens de zitting werd de gemachtigde van belanghebbende, mr. [A], gehoord, evenals de Inspecteur, vertegenwoordigd door mr. [C]. De getuigen [E] en [F] werden ook gehoord. Het Hof oordeelde dat de Inspecteur niet verwijtbaar had gehandeld bij het opleggen van de naheffingsaanslag en dat er geen aanleiding was om van de forfaitaire bedragen van het Besluit proceskosten bestuursrecht af te wijken. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om een integrale proceskostenvergoeding af. De uitspraak werd gedaan op 8 maart 2016.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummer 15/00181
uitspraakdatum: 8 maart 2016
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] B.V.te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 27 januari 2015, nummer AWB 14/2935, in het geding tussen belanghebbende en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Kantoor Apeldoorn(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1
Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 januari 2008 tot en met 31 december 2008 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd van € 31.192. Aan heffingsrente is daarbij een bedrag berekend van € 3.688.
1.2
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de naheffingsaanslag verminderd tot € 27.360 en de heffingsrente dienovereenkomstig verminderd tot € 3.235.
1.3
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank).
1.4
Bij brief van 1 oktober 2014 heeft de Inspecteur de Rechtbank medegedeeld dat hij alsnog volledig aan het bezwaar van belanghebbende is tegemoetgekomen. Belanghebbende heeft hierop het beroep ingetrokken en de Rechtbank verzocht om de Inspecteur op de voet van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) in de proceskosten te veroordelen.
1.5
De Rechtbank heeft de Inspecteur bij uitspraak van 27 januari 2015 de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 973.
1.6
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.7
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
1.8
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 februari 2016 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord mr. [A] , als gemachtigde van belanghebbende, bijgestaan door [B] , alsmede mr. [C] namens de Inspecteur, bijgestaan door mr. [D] . Tevens zijn gehoord de getuigen [E] en [F] .
1.9
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.De vaststaande feiten

2.1
Bij belanghebbende is een boekenonderzoek uitgevoerd naar de tijdvakken gelegen tussen 1 januari 2006 en 31 december 2008. Het onderzoek is uitgevoerd met een geldsteekproef.
2.2
Tot de gedingstukken behoort een notitie van de voormalige gemachtigde van belanghebbende, [E] , van 4 april 2012, naar aanleiding van de bespreking van 16 maart 2012 tussen de voormalige gemachtigde en de controleambtenaren [G] en [F] . Paragraaf 10.9.3 van de notitie luidt als volgt:
“Inzake [H] :
Die factuur waarnaar wordt gezocht is niet aanwezig en gelet op de verhoudingen tussen de partijen bestaat er geen mogelijkheid een kopie op te vragen. Uiteraard heeft de Belastingdienst wel het recht en de mogelijkheid in het kader van een derden-onderzoek die factuur op te vragen ter completering van dit onderdeel van het boekenonderzoek.”
2.3
In het rapport van het boekenonderzoek van 22 februari 2013 worden zeven boekstuknummers vermeld die niet juist zouden zijn. In de uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur de naheffingsaanslag verminderd omdat de aftrek van de voorbelasting op de factuur met boekstuknummer 653235 (NBI) alsnog is geaccepteerd. In het verweerschrift in eerste aanleg heeft de Inspecteur alsnog de aftrek van voorbelasting op de vier facturen met boekstuknummers 20070932, 20070945, 20070946 en 20090948 (alle van [I] B.V.) geaccepteerd. In de conclusie van dupliek in eerste aanleg heeft de Inspecteur de aftrek van voorbelasting voor de facturen met boekstuknummers 2008181 ( [H] ) en 200830001 ( [J] B.V.) geaccepteerd.
2.4
In de conclusie van repliek van 25 september 2014 in eerste aanleg is, voor zover van belang, het volgende opgenomen:

ad a.200830001 ( [J] ): [J] B.V. heeft aan de vennootschap [X] B.V. een factuur uitgereikt en wel in het jaar 2008. Deze factuur ziet op werkzaamheden die [J] B.V. voor het opzet van [X] B.V. heeft gedaan en deze werkzaamheden hebben zich hoofdzakelijk in het jaar 2007 afgespeeld. Dit omdat toen met de start van [X] B.V. veel werkzaamheden door [J] B.V. zijn gedaan om [X] B.V. op te kunnen zetten, zoals het zoeken naar een mobiele betoncentrale, locatie, e.d., anders was [X] B.V. nooit tot stand gekomen. Iemand, dus een B.V. moet toch met die werkzaamheden beginnen. Niemand begrijpt waarom dit punt zoveel aandacht krijgt. Bij de ene B.V. is het een opbrengst en de BTW is afgedragen en bij de inkoper, [X] B.V. is die factuur als kosten geboekt en de BTW is als voorbelasting verrekend. Dus neutraal! Tijdens het boekenonderzoek is dit punt al zo diepgaand met de controle ambtenaar, de heer [F] , doorgesproken. De verbazing is groots.
ad b.2008181 ( [H] .): de vennootschap is er uiteindelijk toch in geslaagd om in het bezit te komen van een kopie van de declaratie d.d. 23 december 2008 van de firma [K] aan de vennootschap. Deze declaratie is ook al tijdens het boekenonderzoek aan de heer [F] overhandigd. Dit kan door middel van een getuigenverklaring worden bevestigd.”
2.5
Tot de gedingstukken behoort een e-mail van [F] aan de Inspecteur van 11 november 2014 met, voor zover van belang, de volgende inhoud:
“De factuur is tijdens de controle niet overgelegd. Van alle overgelegde stukken heb ik kopieën gemaakt. Hij zit daar niet tussen. Zie ook de bijgaande notitie van Hofman, punt 10.9.3 waarin hij zelf aangeeft dat hij deze factuur niet kan overleggen.”
2.6
Tot de gedingstukken behoort een verklaring van [F] van 12 mei 2015 met, voor zover van belang, de volgende inhoud:
“Bij deze verklaar ik dat de factuur “ [K] v.o.f.” gedateerd 23 december 2008, factuurnummer 2008181, niet aan mij tijdens de controle is overgelegd.”

3.Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1
In geschil is of belanghebbende recht heeft op een integrale proceskostenvergoeding.
3.2
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het proces-verbaal van de zitting.
3.3
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, en tot toekenning van een integrale proceskostenvergoeding.
3.4
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Beoordeling van het geschil

4.1
Voor toekenning van een proceskostenvergoeding in afwijking van de forfaitaire bedragen van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Bpb) is grond, indien het bestuursorgaan het verwijt treft dat het een beschikking of uitspraak geeft respectievelijk doet of in rechte handhaaft, terwijl op dat moment duidelijk is dat die beschikking of uitspraak in een daartegen ingestelde procedure geen stand zal houden (zie HR 13 april 2007, nr. 41.235, ECLI:NL:HR:2007:BA2802). Deze regel sluit niet uit dat ook in andere gevallen – bijvoorbeeld indien het bestuursorgaan verregaand onzorgvuldig handelt – aanleiding kan bestaan om, alle omstandigheden van het geval in aanmerking nemend, af te wijken van de forfaitaire bedragen van het Bpb (zie HR 4 februari 2011, nr. 09/02123, LJN: BP2975).
4.2
Belanghebbende voert ter onderbouwing van haar verzoek om vergoeding van de werkelijke proceskosten het volgende aan. De toenmalige gemachtigde van belanghebbende,
[E] , heeft op 26 april 2012 een e-mail ontvangen van de boekhouder van belanghebbende met als bijlagen twee facturen: 653235 (NBI) en 2008181 ( [H] ). [E] heeft een kopie van deze facturen tijdens een gesprek op 15 mei 2012 aan de controleambtenaar [F] overhandigd. Deze facturen waren dus in bezit van de controleambtenaar. Het was dus duidelijk dat deze boekstuknummers geen fout bevatten. Indien dit tijdig was onderkend, was de naheffingsaanslag niet opgelegd en waren bezwaar en beroep niet nodig geweest, aldus belanghebbende. De Inspecteur bestrijdt dat de factuur 2008181 ( [H] ) vóór de ontvangst van de conclusie van repliek bij de Belastingdienst bekend was. De controleambtenaar,
[F] , ontkent dat hem een kopie van deze factuur is verstrekt tijdens de bespreking van 15 mei 2012. Deze bespreking ging niet over belanghebbende, maar over andere vennootschappen die tot dezelfde groep behoren als belanghebbende. Bovendien waren er meer boekstuknummers in geschil. Zelfs indien de controleambtenaar in het bezit was gekomen van beide facturen was een naheffingsaanslag opgelegd. De Inspecteur heeft voor het schrijven van de conclusie van dupliek in de procedure bij de Rechtbank, in de systemen van de Belastingdienst gekeken en vastgesteld dat de door [J] B.V. in rekening gebrachte omzetbelasting door laatstgenoemde was voldaan. Belanghebbende heeft de gevraagde gegevens niet overgelegd. Het was dus het eigen onderzoek van de Inspecteur dat tot vermindering van de naheffingsaanslag tot nihil heeft geleid, aldus de Inspecteur.
4.3
Naar het oordeel van het Hof kan niet worden gezegd dat de Inspecteur het verwijt treft dat bij het opleggen van de onderhavige naheffingsaanslag reeds duidelijk was dat die belastingaanslag in een daartegen ingestelde procedure geen stand zou houden. Evenmin geeft de handelwijze van de Inspecteur aanleiding om van de forfaitaire bedragen in het Bpb af te wijken. Tegenover de stellige ontkenning van de controleambtenaar heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat [E] tijdens de bespreking van 15 mei 2012 een kopie van twee facturen heeft overhandigd. De controleambtenaar heeft ter zitting onweersproken verklaard dat die bespreking niet over belanghebbende ging, maar over andere vennootschappen die tot dezelfde groep behoren. Indien wel van de juistheid van de verklaring van [E] zou worden uitgegaan, is onbegrijpelijk dat belanghebbende en [E] tot aan de conclusie van repliek in de procedure bij de Rechtbank niet hebben gereageerd op de opmerking in het controlerapport dat de factuur met boekstuknummer 2008181 ( [H] ) niet is ontvangen. In de motivering van het bezwaarschrift is in het geheel geen aandacht besteed aan laatstbedoelde factuur, maar uitsluitend aan de factuur met boekstuknummer 653235 (NBI) en het vertrouwensbeginsel.
4.4
De verklaring van [E] dat hij op een gegeven moment niet meer met de Belastingdienst wilde communiceren omdat het allemaal zo moeilijk ging, maakt het voorgaande niet anders. In de gedingstukken is niets te vinden dat aanleiding zou kunnen geven tot een communicatiestop. [E] heeft deze verklaring niet verder toegelicht. De gevolgen van de beslissing van [E] komen voor rekening en risico van belanghebbende. In dit verband merkt het Hof nog op dat de verminderingen die de Inspecteur in de diverse fasen van de procedure heeft aangebracht, eerder een aanwijzing vormen dat er wel mogelijkheden tot communicatie waren en dat de Inspecteur wel degelijk naar belanghebbende luisterde en juist niet tegen beter weten in een naheffingsaanslag in stand hield of onzorgvuldig handelde. De Inspecteur heeft telkens gereageerd op de van belanghebbende afkomstige gegevens en argumenten. In dit verband wijst het Hof belanghebbende er op dat op haar de last rust om aan te tonen dat zij het juiste bedrag aan voorbelasting in aftrek heeft gebracht.
4.5
Ook al zou in dit geval belanghebbende zijn gevolgd in haar betoog dat factuur 2008181 ( [H] ) reeds vóór de ontvangst van de conclusie van repliek bij de Belastingdienst bekend was, dan nog zou dat niet tot het door belanghebbende gewenste gevolg leiden. Het Hof wijst er in dat verband op dat meer boekstuknummers in geschil waren en dat zelfs indien de Inspecteur in een eerder stadium over voornoemde factuur had beschikt, nog immer een naheffingsaanslag zou zijn opgelegd waartegen belanghebbende bezwaar en beroep had kunnen instellen. Er bestaat geen grond voor een van de forfaitaire bedragen van het Bpb afwijkende proceskostenvergoeding.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. van Dongen, voorzitter, mr. J.A. Monsma en mr. A.J.H. van Suilen, in tegenwoordigheid van mr. J.L.M. Egberts als griffier.
De beslissing is op 8 maart 2016 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(J.L.M. Egberts)
(A. van Dongen)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 8 maart 2016
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.