ECLI:NL:GHARL:2016:1765

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
8 maart 2016
Publicatiedatum
8 maart 2016
Zaaknummer
15/00171 en 15/00216
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omzetbelasting en de kwalificatie van diensten door een kleiduivenschietsportvereniging

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een kleiduivenschietsportvereniging tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland. De vereniging had een naheffingsaanslag in de omzetbelasting ontvangen over de periode van 1 januari 2008 tot en met 31 december 2011, waarbij de inspecteur van de Belastingdienst een bedrag van € 90.239 had opgelegd. De inspecteur stelde dat de verstrekking van kleiduiven en munitie door de vereniging moest worden aangemerkt als belaste leveringen, terwijl de vereniging betoogde dat deze prestaties samenhangen met de beoefening van sport en daarom onder de vrijstelling van de Btw-Richtlijn vallen. De rechtbank had de naheffingsaanslag verminderd tot € 15.496, maar beide partijen gingen in hoger beroep.

Tijdens de zitting op 3 februari 2016 werd de zaak behandeld. De vereniging stelde dat de verstrekking van kleiduiven en munitie één enkele dienst vormde, terwijl de inspecteur van mening was dat deze prestaties gesplitst moesten worden. Het hof oordeelde dat de verstrekking van kleiduiven en munitie niet los kan worden gezien van de toegang tot de schietfaciliteiten. Het hof volgde de redenering van de rechtbank en bevestigde dat de prestaties van de vereniging als één enkele dienst moeten worden beschouwd, wat betekent dat het verlaagde tarief van toepassing is. De inspecteur had geen recht op aftrek van voorbelasting, en de naheffingsaanslag bleef gehandhaafd. De verzoeken van de vereniging om een integrale proceskostenvergoeding en schadevergoeding werden afgewezen.

De uitspraak van het hof bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank, met uitzondering van de proceskostenvergoeding. De zaak benadrukt de complexiteit van de kwalificatie van diensten in de context van de omzetbelasting en de toepassing van vrijstellingen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummers 15/00171 en 15/00216
uitspraakdatum: 8 maart 2016
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende)
en het hoger beroep van
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Kantoor Arnhem(hierna: de Inspecteur)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 29 januari 2015, nummer AWB 14/3364, in het geding tussen belanghebbende en de Inspecteur

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1
Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 januari 2008 tot en met 31 december 2011 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd van € 90.239. Aan heffingsrente is daarbij een bedrag berekend van € 7.342.
1.2
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de naheffingsaanslag verminderd tot € 68.756 en de heffingsrente dienovereenkomstig verminderd tot € 5.564.
1.3
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 29 januari 2015 gegrond verklaard, de uitspraken van de Inspecteur vernietigd en de naheffingsaanslag verminderd tot € 15.496, met dienovereenkomstige vermindering van de heffingsrente.
1.4
Partijen hebben ieder tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Beide partijen hebben het hoger beroep van de wederpartij beantwoord met een verweerschrift.
1.5
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
1.6
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 februari 2016 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord [A] , voorzitter en gemachtigde van belanghebbende, bijgestaan door [B] , [C] en [D] , alsmede mr. [E] namens de Inspecteur, bijgestaan door mr. [F] en [G] .
1.7
De gemachtigde van belanghebbende heeft een pleitnota overgelegd.
1.8
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.De vaststaande feiten

2.1
Belanghebbende is een kleiduivenschietsportvereniging. Belanghebbende heeft 18 ha. grond, opstallen (bestaande uit een verenigingsgebouw, werkruimten en opslagruimten) en de inrichting van negen schietbanen met in totaal circa 44 schietposten en circa 80 kleiduivenwerpmachines in eigendom.
2.2
Van de schietaccommodatie maken verschillende groepen gebruik. Deze kunnen als volgt worden onderscheiden:
- leden, verlof- en/of jachtaktehouders;
- aspirant-leden;
- gastschutters met een verlof- of jachtakte, lid van een andere kleiduivenschietvereniging (hierna: passanten);
- recreanten;
- jachtcursisten.
2.3
De leden en aspirant-leden van belanghebbende betalen een jaarlijkse contributie van € 150. Zij mogen hiervoor gebruikmaken van de schietbaanfaciliteiten. Voor 25 kleiduiven betalen leden en aspirant-leden € 6,25. Passanten betalen € 12,50 voor het gebruik van de schietaccommodatie en 25 kleiduiven. Recreanten kunnen uitsluitend een schietarrangement bij belanghebbende afnemen. Dit arrangement kost € 29,50 en bestaat uit de beschikbaarstelling van de instructiebaan, 25 kleiduiven, 25 stuks munitie, een baangeweer, verzekering en een instructeur. Recreanten mogen uitsluitend onder begeleiding van een gecertificeerd instructeur en onder stringente voorwaarden op kleiduiven schieten. Jachtcursisten betalen € 27,50 voor een schietbeurt.
2.4
Passanten mogen bij belanghebbende uitsluitend gebruikmaken van de munitie die door belanghebbende tegen betaling ter beschikking wordt gesteld. Het is hen niet toegestaan om op de schietbaan van belanghebbende met munitie te schieten die elders gekocht is. Alleen voor open wedstrijden en tijdens trainingen van topschutters wordt van deze regel afgeweken. Belanghebbende ontmoedigt haar leden om munitie te gebruiken die niet bij haar is gekocht. Circa 80% van de leden gebruikt munitie van belanghebbende op de schietbaan van belanghebbende.
2.5
De verkoop van kleiduiven vindt aldus plaats dat het aantal gewenste kleiduiven op een magnetische kaart wordt gezet. Deze magnetische kaart dient op de schietposten in het daarvoor geïnstalleerde afleesapparaat te worden gestoken, waarna kleiduiven worden afgeschoten. Deze schietkaart is uitsluitend bij belanghebbende te gebruiken. De leden en aspirant-leden kunnen grotere aantallen kleiduiven op hun kaart laten bijschrijven voor meer bezoeken aan de schietbaan. Passanten ontvangen een dagkaart die na afloop van de schietronde weer moet worden ingeleverd. Alle magneetkaarten blijven eigendom van belanghebbende.
2.6
Belanghebbende heeft in de periode 1 januari 2008 tot en met 31 december 2011 ten aanzien van de betaling voor de terbeschikkingstelling van munitie en kleiduiven alsmede voor de schietarrangementen voor recreanten het verlaagde omzetbelastingtarief van 6% toegepast. Over de contributies van leden en aspirant-leden is geen omzetbelasting in rekening gebracht.
2.7
Op 27 februari 2013 is de Inspecteur bij belanghebbende een boekenonderzoek gestart waarbij onder meer de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting over de periode 1 januari 2008 tot en met 31 december 2012 is onderzocht. Van de bevindingen van het onderzoek is een rapport opgemaakt met dagtekening 15 mei 2013. Dit rapport behoort tot de gedingstukken.
2.8
De Inspecteur heeft, op basis van de bevindingen van voormeld boekenonderzoek, het standpunt ingenomen dat het tegen betaling ter beschikking stellen van kleiduiven en munitie door belanghebbende moet worden aangemerkt als een belaste levering en dat hiervoor het algemene tarief geldt. De Inspecteur heeft de over het tijdvak 1 januari 2008 tot en met 31 december 2011 verschuldigde omzetbelasting herrekend en aan belanghebbende een naheffingsaanslag omzetbelasting met dagtekening 29 juli 2013 opgelegd van € 90.239. Tevens is bij beschikking € 7.342 aan heffingsrente in rekening gebracht.
2.9
Op 11 april 2014 heeft de Inspecteur uitspraak op bezwaar gedaan en zich nader op het standpunt gesteld dat ten aanzien van de recreanten sprake is van het gelegenheid geven tot sportbeoefening, met als gevolg dat over de totale vergoeding het verlaagde tarief van toepassing is. Voor het overige is de naheffingsaanslag gehandhaafd.
2.1
De berekening van de thans nog in geschil zijnde onderdelen van de naheffingsaanslag is in het onderzoeksrapport (samengevat) als volgt weergegeven:
Tarief
2008
OB
2009
OB
2010
OB
2011
OB
Omzet schieten
19%
183.526
152.738
209.621
Omzet schieten (duiven) leden
19%
132.441
21.146
110.224
17.599
104.247
16.645
86.238
13.776
Omzet schieten (duiven) niet-leden
19%
25.542
4.078
21.257
3.394
20.105
3.21
16.64
2.657
Omzet schieten (duiven) niet-leden
6%
25.542
1.446
21.257
1.203
20.105
1.138
16.64
942
Omzet munitie
19%
65.164
10.404
53.935
8.612
2.11
De Rechtbank heeft geoordeeld dat op de verstrekking van kleiduiven aan leden en niet-leden het verlaagde tarief van 6% van toepassing is. De Rechtbank heeft de naheffingsaanslag als volgt verminderd. De omzetbelasting ter zake van de omzet schieten voor leden is berekend door de in de onder 2.10 opgenomen tabel vermelde omzet te vermenigvuldigen met 6/106 in plaats van 19/119. De omzetbelasting is vastgesteld op achtereenvolgens € 7.496, € 6.239, € 5.900 en € 4.881. Dit heeft geleid tot verminderingen van achtereenvolgens € 13.650 voor 2008, € 11.360 voor 2009, € 10.745 voor 2010 en € 8.895 voor 2011. In totaal bedraagt de vermindering op dit onderdeel € 44.650.
Aangezien op de omzet niet-leden reeds voor de helft het tarief van 6% was toegepast, is voor de andere helft bij de bedragen uit de tabel aangesloten, derhalve achtereenvolgens € 1.446, € 1.203, € 1.138 en € 942. Dit heeft geleid tot verminderingen van achtereenvolgens € 2.632 voor 2008, € 2.191 voor 2009, € 2.072 voor 2010 en € 1.715 voor 2011. In totaal bedraagt de vermindering op dit onderdeel € 8.610.
Na vermindering van de naheffingsaanslag van € 68.756 zoals die na bezwaar bestond met de hiervoor genoemde totaalbedragen, resteert een naheffingsaanslag van € 15.496.

3.Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1
In geschil is of de prestaties die belanghebbende verleent, één dienst vormen voor de heffing van omzetbelasting (standpunt belanghebbende) dan wel dienen te worden gesplitst in de elementen toegang, kleiduiven en munitie (standpunt Inspecteur). Voorts is in geschil of belanghebbende recht heeft op een integrale proceskostenvergoeding of op schadevergoeding. Ter zitting heeft belanghebbende het beroep op het gelijkheidsbeginsel ingetrokken. De prestaties die belanghebbende verricht ten behoeve van de recreanten en de jachtcursisten zijn niet in geschil.
3.2
Belanghebbende stelt zich primair op het standpunt dat de vrijstelling van artikel 132, lid 1, sub m, Btw-Richtlijn van toepassing is op al haar aan leden en niet-leden verrichte prestaties (met uitzondering van de kantine-omzet). Belanghebbende beroept zich op het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 december 2013, C-495/12 (Bridport and West Dorset Golf Club Limited), hierna: het arrest Bridport. De verstrekking van kleiduiven en munitie kan niet los worden gezien van het gebruik van de schietfaciliteiten van belanghebbende en het geheel is aan te merken als een dienst die nauw samenhangt met de beoefening van sport. Belanghebbende heeft geen winstoogmerk en treedt niet in concurrentie met derden, zodat aan alle voorwaarden wordt voldaan. De vrijstelling strekt zich mede uit naar de diensten die belanghebbende voor niet-leden verricht (het arrest Bridport). Subsidiair stelt belanghebbende zich op het standpunt dat de verstrekking van kleiduiven en munitie aan het verlaagde tarief is onderworpen. Deze prestatie is aan te merken als het gelegenheid geven tot sportbeoefening, een dienst, en niet als de levering van goederen. Voorts verzoekt belanghebbende om een integrale vergoeding van de door haar gemaakte kosten voor accountancy en advies, hetzij als proceskostenvergoeding dan wel als schadevergoeding.
3.3
De Inspecteur stelt zich primair op het standpunt dat de verstrekking van kleiduiven en munitie aan het algemene tarief is onderworpen. Deze prestaties zijn zelfstandig en gaan niet op in de vrijgestelde diensten die belanghebbende aan de (aspirant)leden verleent. De omzet die is behaald met de verkoop van dagkaarten aan passanten dient te worden gesplitst in 50% belast met het verlaagde tarief (gebruik van de schietfaciliteiten) en 50% belast met het algemene tarief (verkoop van kleiduiven en munitie). Indien en voor zover de prestaties van belanghebbende als één vrijgestelde dienst worden beschouwd, bestaat geen recht op aftrek van voorbelasting. Hiermee dient nog rekening te worden gehouden bij het berekenen van de naheffingsaanslag. Subsidiair stelt de Inspecteur zich op het standpunt dat 6% omzetbelasting is verschuldigd uit de contributie, indien het subsidiaire standpunt van belanghebbende wordt gevolgd. De Rechtbank heeft hiermee ten onrechte geen rekening gehouden. De Inspecteur ziet geen aanleiding voor een (integrale) proceskosten- of schadevergoeding. Er is zorgvuldig en niet tegen beter weten in gehandeld.
3.4
Beide partijen hebben voor hun standpunten aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het proces-verbaal van de zitting.
3.5
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, en tot vernietiging van de uitspraken op bezwaar. Belanghebbende verzoekt het Hof om een oordeel te geven over de omzetbelastinggevolgen van al haar prestaties, ongeacht de invloed op de hoogte van de naheffingsaanslag en de heffingsrente.
3.6
De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, en tot bevestiging van de uitspraken op bezwaar.

4.Beoordeling van het geschil

Tussen partijen is niet in geschil dat belanghebbende geen winstoogmerk heeft. Het Hof zal partijen hierin volgen
Fiscaal belang hoger beroep belanghebbende
4.1
Het Hof stelt om te beginnen vast dat belanghebbende, gelet op de door haar ingenomen standpunten, geen fiscaal belang heeft bij het door haar ingestelde hoger beroep voor zover het de naheffingsaanslag en de beschikking heffingsrente betreft. Redengevend daarvoor is dat als de vrijstelling of het verlaagde tarief toepassing zou vinden zoals belanghebbende bepleit, ter zake geen recht op aftrek van voorbelasting zou bestaan. De ter zitting doorgenomen berekeningen laten zien dat de naheffingsaanslag, zoals verminderd in de uitspraak op bezwaar, in dat geval eerder te laag dan te hoog is. De gemachtigde van belanghebbende heeft desgevraagd bevestigd dat het volgen van haar primaire of subsidiaire standpunt inderdaad leidt tot een hogere naheffingsaanslag dan die, welke na de bezwaarfase resteert.
Verstrekking van kleiduiven
4.2
In het kader van het door de Inspecteur ingestelde hoger beroep dient het Hof te oordelen over de vraag of de Rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de verstrekking van kleiduiven opgaat in het verlenen van toegang tot de schietfaciliteiten.
4.3
Het uitgangspunt volgens vaste jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: HvJ) is dat voor de toepassing van de omzetbelasting elke prestatie als onderscheiden en zelfstandig moet worden beschouwd (HvJ 27 september 2012, C-392/11, ECLI: EU:C:2012:597, Field Fisher Waterhouse LL, overweging 14 en de daar vermelde arresten). Wanneer een handeling uit verschillende elementen bestaat, rijst evenwel de vraag of zij moet worden geacht te bestaan uit één enkele prestatie dan wel uit meer onderscheiden en zelfstandige prestaties die uit het oogpunt van de omzetbelasting afzonderlijk moeten worden beoordeeld. Daarover heeft het HvJ geoordeeld dat een prestatie als één enkele prestatie moet worden beschouwd wanneer twee of meer elementen of handelingen die de belastingplichtige levert of verricht zo nauw met elkaar verbonden zijn, dat zij objectief gezien één, niet te splitsen economische prestatie vormen, waarvan het kunstmatig zou zijn die uit elkaar te halen. Dat afzonderlijke vergoedingen zijn overeengekomen, is op zich niet doorslaggevend (HvJ 27 oktober 2005, C-41/04, ECLI: EU:C:2005:649, Levob Verzekeringen en OV Bank en HvJ 2 december 2010, C-276/09, ECLI: EU:C:2010:730, Everything Everywhere Ltd.). Van één prestatie is tevens sprake wanneer een of meer elementen een hoofdprestatie vormen terwijl de andere elementen een of meer aanvullende prestaties vormen die het fiscale lot van de hoofdprestatie delen. Een prestatie moet met name als bijkomend worden beschouwd wanneer zij voor de klant geen doel op zich is, maar een middel om de hoofdprestatie van de dienstverrichter zo aantrekkelijk mogelijk te maken ( HvJ 10 maart 2011, C-497/09, C-499/09, C-501/09 en C-502/09, Bog e.a., ECLI: EU:C:2011:135, en HvJ 21 februari 2013, C-18/12, Žamberk, ECLI: EU:C:2013:95).
4.4
Het Hof is van oordeel dat de verstrekking van de kleiduiven niet los kan worden gezien van het verlenen van toegang tot de schietfaciliteiten van belanghebbende. De Rechtbank heeft terecht overwogen dat toegang tot de schietbaan voor de gebruiker (de modale consument) slechts waarde heeft als daar de mogelijkheid bestaat om op kleiduiven te schieten. Vast staat dat de gebruiker geen eigen kleiduiven mag meenemen, maar dat het aantal bestelde en betaalde kleiduiven op een magneetkaart wordt geregistreerd en dat een kleiduif na het insteken van de magneetkaart en op teken van de gebruiker door de desbetreffende werpmachine wordt gelanceerd op de baan waar de gebruiker klaar staat. De afgeworpen kleiduif wordt afgeschreven van de magneetkaart.
4.5
De gang van zaken bij belanghebbende laat zien dat de gebruiker na betaling niet de fysieke beschikkingsmacht over de kleiduiven krijgt. De kleiduiven zitten in de werpmachines van belanghebbende en komen niet in handen van de gebruiker. Dat de gebruiker wel het lot van de kleiduif kan bepalen, betekent niet dat de beschikkingsmacht op enig moment overgaat. Het is de gebruiker immers niet om de kleiduif te doen, maar om de kans om op hem te schieten en hem te raken. Na afloop krijgt de gebruiker evenmin de resten van de kapotgeschoten of -gevallen kleiduif in handen. Deze worden opgeruimd en afgevoerd door belanghebbende.
4.6
Dat de gebruiker apart voor de kleiduiven betaalt, verbreekt de onlosmakelijke band met de toegang tot de schietfaciliteiten niet. Hoe de vergoeding wordt bepaald, is een van de aspecten die bij de beoordeling wordt meegenomen maar is op zich niet beslissend. Aangezien de kleiduiven na afworp waardeloos zijn, is het begrijpelijk dat belanghebbende voor het afwerpen een aparte vergoeding vraagt.
4.7
Dat de gebruiker de keuze heeft uit verschillende afmetingen, maakt evenmin dat de toegang en de kleiduiven dienen te worden gesplitst. De gemachtigde van belanghebbende heeft ter zitting een aantal kleiduiven laten zien en toegelicht dat de afmeting samenhangt met de moeilijkheidsgraad die de gebruiker kiest en dat de kleur wordt afgestemd op de omgeving waarin de kleiduif wordt afgeworpen. Gelet op deze toelichting acht het Hof de (beperkte) keuze niet voldoende om aan de individuele kleiduif een dusdanig belang toe te kennen dat deze voor de gebruiker een doel op zich is en zelfstandige betekenis heeft.
4.8
Voor het beoefenen van de schietsport is de afworp van de kleiduiven onontbeerlijk. Voor de gebruiker horen de toegang tot de schietfaciliteiten en de afworp van de kleiduiven dan ook bij elkaar. Het is kunstmatig om deze prestaties uit elkaar te halen.
Verstrekking van munitie
4.9
Ten overvloede overweegt het Hof dat ook de verstrekking van de munitie opgaat in de hoofddienst (toegang tot de schietfaciliteiten en de afworp van de kleiduiven). De verstrekking van munitie aan leden is in ieder geval een bijkomende prestatie die het lot van de hoofddienst deelt. 80% van de leden betrekt de munitie bij belanghebbende. Hoewel het de leden is toegestaan om de munitie elders te kopen, is de mogelijkheid die belanghebbende biedt kennelijk zo aantrekkelijk, dat de grote meerderheid daarvan gebruik maakt. In dit verband is van belang dat het zonder munitie niet mogelijk is om de schietsport te beoefenen.
4.1
Het is passanten niet toegestaan om met eigen munitie te schieten. Voor de passanten is de verstrekking van munitie dan ook een onderdeel van het pakket dat belanghebbende levert (toegang tot de schietfaciliteiten, afworp van kleiduiven en munitie). Ook hier geldt dat het zonder munitie niet mogelijk is om de schietsport te beoefenen. Dat ten aanzien van passanten van belang zou zijn dat de passanten ervaren schutters zijn en zonder instructeur en met een eigen geweer mogen schieten, zoals de Inspecteur betoogt, volgt het Hof niet. Voor de vraag of sprake is van het geven van gelegenheid tot sportbeoefening is immers niet van belang op welk niveau de sport wordt beoefend. In dit verband wijst het Hof er op dat ook ervaren leden van belanghebbende (verlof- en/of jachtaktehouders) zonder instructeur en met een eigen geweer mogen schieten.
4.11
De gebruiker komt naar het terrein van belanghebbende om een of meer rondjes te schieten. Voor elk rondje schieten zijn nodig de schietfaciliteiten, de kleiduiven en de munitie. Het gelegenheid bieden tot een rondje kleiduivenschieten is voor de omzetbelasting één prestatie.
Proceskosten
4.12
Belanghebbende is ook opgekomen tegen het oordeel van de Rechtbank inzake de proceskosten. In de door belanghebbende aangedragen omstandigheden ziet het Hof geen aanleiding om een hogere proceskostenvergoeding toe te kennen dan de Rechtbank heeft gedaan. Niet is gebleken dat de Inspecteur de naheffingsaanslag tegen beter weten in zou hebben opgelegd of gehandhaafd. Van (verregaande) onzorgvuldigheid is ook geen sprake. Weliswaar lijkt de communicatie tussen partijen niet optimaal, maar het Hof heeft geen aanleiding om dit geheel aan de Inspecteur toe te schrijven. De Inspecteur heeft juist veel onderzoek gedaan naar de kleiduivenschietsport. Dat hij de feiten en omstandigheden anders weegt dan belanghebbende, is geen reden voor een integrale proceskostenvergoeding. Tussen partijen is sprake van een juridisch geschil en van beiden mag inspanning worden gevraagd om dit op te lossen.
4.13
Voor een vergoeding van de proceskosten langs de weg van een verzoek om schadevergoeding op de voet van artikel 8:73 Awb (oud) is geen plaats, omdat met artikel 8:75 Awb een exclusieve mogelijkheid aan de bestuursrechter is geboden om een partij te veroordelen in de proceskosten (vgl. HR 14 september 2007, 42.069, ECLI:NL:HR:2007:BB3442).
4.14
In zoverre belanghebbende heeft verzocht om vergoeding van andere schade dan die is veroorzaakt door proceskosten, dient dit verzoek te worden afgewezen. Voor veroordeling van de Inspecteur in door belanghebbende geleden schade is op grond van artikel 8:73 Awb (oud) immers vereist dat het hoger beroep van belanghebbende gegrond wordt verklaard.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep van belanghebbende ongegrond en is het hoger beroep van de Inspecteur gegrond. Na toepassing van de vrijstelling op de prestaties van belanghebbende en correctie van de geclaimde aftrek van voorbelasting, resteert een hoger bedrag aan na te heffen omzetbelasting dan € 68.756. De uitspraak op bezwaar inzake de naheffingsaanslag dient gelet op het verbod van reformatio in peius te worden bevestigd. Hetzelfde geldt voor de uitspraak op bezwaar inzake de heffingsrente.

5.Proceskosten

Belanghebbendes bezwaar is gegrond verklaard. De Inspecteur heeft niettemin geen proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase toegekend. Belanghebbende is daartegen terecht bij de Rechtbank opgekomen. De Rechtbank heeft mitsdien de Inspecteur terecht veroordeeld in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar en beroep heeft moeten maken.

6.Beslissing

Het Hof:
– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, met uitzondering van de beslissingen inzake de proceskostenvergoeding en het griffierecht,
– verklaart het beroep tegen de uitspraak op bezwaar inzake de naheffingsaanslag ongegrond,
– wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. van Dongen, voorzitter, mr. J.A. Monsma en
mr. A.J.H. van Suilen, in tegenwoordigheid van mr. J.L.M. Egberts als griffier.
De beslissing is op 8 maart 2016 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(J.L.M. Egberts)
(A. van Dongen)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 8 maart 2016
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.