ECLI:NL:GHARL:2016:1497

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
25 februari 2016
Publicatiedatum
25 februari 2016
Zaaknummer
200.181.089
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussentijdse beëindiging van de wettelijke schuldsaneringsregeling wegens gepleegde vermogensdelicten en niet-nakoming van de informatieplicht

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 25 februari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de tussentijdse beëindiging van de wettelijke schuldsaneringsregeling van de appellant. De rechtbank Gelderland had eerder, op 20 november 2015, de schuldsaneringsregeling van de appellant beëindigd omdat hij tijdens de regeling ten minste één vermogensdelict had gepleegd en niet naar behoren had voldaan aan zijn informatieplicht jegens de bewindvoerder. De appellant, die in 1960 is geboren en lijdt aan een dwangneurose, had eerder gebruik gemaakt van budgetbeheer en was onder bewind gesteld. Tijdens de mondelinge behandeling op 18 februari 2016 heeft de appellant verklaard dat hij in verband met een diefstal in 2012 was veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf en dat hij in 2015 in voorarrest had gezeten voor een andere diefstal. Het hof heeft vastgesteld dat de appellant, ondanks zijn eerdere veroordelingen, zich niet heeft onthouden van het plegen van strafbare feiten tijdens de looptijd van de schuldsaneringsregeling. Dit gedrag is in strijd met de doelstellingen van de regeling, die vereist dat de schuldenaar zich inspant om zijn schulden te saneren zonder nieuwe schulden te creëren. Het hof heeft geoordeeld dat de rechtbank terecht heeft besloten tot beëindiging van de schuldsaneringsregeling, omdat de appellant niet alleen de informatieplicht niet is nagekomen, maar ook een nieuwe verwijtbare schuld heeft laten ontstaan. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het hoger beroep van de appellant is afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof: 200.181.089
(zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen: R 14/1117/VA)
arrest van 25 februari 2016
inzake
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna: [appellant],
advocaat: mr. A. van de Vendel.

1.Het geding in eerste aanleg

1.1
Bij vonnis van 1 december 2014 heeft de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, ten aanzien van [appellant] de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling uitgesproken.
1.2
Bij vonnis van 20 november 2015 heeft de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling ten aanzien van [appellant] op voordracht van de rechter-commissaris tussentijds beëindigd, zonder dat aan [appellant] de schone lei wordt verleend. Het hof verwijst naar laatstgenoemd vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij ter griffie van het hof op 27 november 2015 ingekomen verzoekschrift is [appellant] in hoger beroep gekomen van voornoemd vonnis van 20 november 2015 en heeft hij het hof verzocht dat vonnis te vernietigen en te bepalen dat de schuldsaneringsregeling ten aanzien van hem wordt voortgezet.
2.2
Het hof heeft kennisgenomen van het verzoekschrift met één bijlage, de brief met bijlagen van 14 december 2015 van mr. Van de Vendel, de brief met bijlagen van 20 januari 2016 en de brief van 4 februari 2016 (correctie op de in de brief van 20 januari 2016 vermelde personalia) van de bewindvoerder, [bewindvoerder], en van de met de op 16 februari 2016 en 17 februari 2016 door mr. Van de Vendel ingediende V6 formulieren meegezonden producties.
2.3
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 18 februari 2016, waarbij [appellant] is verschenen in persoon, vergezeld van zijn vriendin, en bijgestaan door mr. Van de Vendel. Voorts is namens de beschermingsbewindvoerder [A] van de Stadsbank [woonplaats] verschenen. Tot slot is ook de WSNP-bewindvoerder verschenen.
2.4 Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft mr. Van de Vendel een hierna onder 3.2 nader aan te duiden tussen [appellant] en [B] (hierna: [B]) op
10/11 februari 2016 gesloten vaststellingsovereenkomst overgelegd.

3.De motivering van de beslissing in hoger beroep

3.1
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is het hof het volgende gebleken.
[appellant], geboren op [geboortedatum] 1960, heeft een vriendin, met wie hij niet samenwoont.
Vanaf 26 februari 2008 maakt hij gebruik van budgetbeheer bij de Stadsbank [woonplaats].
Bij beschikking van 30 januari 2013 heeft de rechtbank Oost-Nederland, zittingsplaats [woonplaats], een bewind ingesteld over alle goederen die toebehoren of zullen toebehoren aan [appellant], met benoeming van de Stadsbank [woonplaats] tot bewindvoerder.
[appellant], die lezen noch schrijven kan, ontvangt een uitkering ingevolge de Participatiewet.
Onder verwijzing naar een namens hem in hoger beroep overgelegde verklaring van Tactus verslavingszorg (hierna: Tactus) van 16 februari 2016 stelt [appellant] dat hij aan een dwangneurose lijdt. Hiervoor wordt hij behandeld door de forensische poli JusTact van Tactus. Ter zitting in hoger beroep heeft [appellant] verklaard dat de (ambulante) behandeling op 4 maart 2016 van start zal gaan.
3.2
[appellant] heeft (zonder daaromtrent stukken te overleggen) verklaard dat hij in verband met een diefstal in (juni) 2012 is veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden met een proeftijd van anderhalf jaar.
Voorts heeft [appellant] (andermaal zonder dat het hof heeft kennis kunnen nemen van onderliggende stukken) verklaard dat hij op verdenking van een in juni 2014 gepleegde diefstal uit een (afval)container bij een kringloopwinkel omstreeks juni 2015 drie dagen in voorarrest heeft verbleven. Volgens [appellant] heeft de strafrechter in eerste aanleg hem hiervoor twee maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd. Hiertegen heeft [appellant] naar eigen zeggen hoger beroep ingesteld, op welk beroep ten tijde van de mondelinge behandeling van onderhavige zaak nog niet was beslist.
Bij de in hoger beroep overgelegde brief van 20 januari 2016 heeft de bewindvoerder bericht dat [appellant] hem op 22 december 2015 telefonisch op de hoogte heeft gesteld van het feit dat hij gedurende drie dagen in voorarrest heeft gezeten op verdenking van diefstal bij een kringloopwinkel en dat hij nog voor deze zaak moest voorkomen.
Tot slot heeft de bewindvoerder in de postblokkade een brief van de advocaat van [appellant] van 30 juli 2015 aangetroffen, waarin naar voren komt dat [appellant] in voorarrest heeft gezeten op het politiebureau te [woonplaats]. De bewindvoerder is verder gebleken dat begin september 2015 proces-verbaal tegen [appellant] is opgemaakt in verband met een op 25 juli 2015 in [woonplaats] gepleegde diefstal van een laptop. Hiervoor heeft de strafrechter [appellant] volgens de door [appellant] ter zitting in hoger beroep afgelegde verklaring recent veroordeeld tot het verrichten van een taakstraf van 40 uur. De schadevergoeding van de benadeelde partij ([B]) van € 410,40 zal [appellant] blijkens de ter zitting in hoger beroep overgelegde vaststellingsovereenkomst met ingang van februari 2016 in maandelijkse termijnen van € 50,- aan [B] voldoen. Naar [appellant] ter zitting in hoger beroep heeft verklaard, zal hij ter aflossing van bedoelde vordering (een deel van) zijn leefgeld aanwenden.
3.3
De rechtbank heeft de wettelijke schuldsaneringsregeling ten aanzien van [appellant] tussentijds beëindigd op grond van het hierna volgende.
Het plegen van strafbare feiten past niet binnen de aard en de doelstelling van de schuldsaneringsregeling. [appellant] heeft zich door het plegen van een strafbaar feit willens en wetens blootgesteld aan het risico dat hij de uitvoering van de schuldsaneringsregeling zou kunnen belemmeren dan wel frustreren. Gelet op artikel 350 derde lid onder c van de Faillissementswet levert dit naar het oordeel van de rechtbank voldoende grond op om de schuldsaneringsregeling van [appellant] tussentijds te beëindigen.
Bovendien heeft [appellant] volgens de rechtbank niet voldaan aan de informatieplicht jegens de bewindvoerder, omdat [appellant] een dag in voorlopige hechtenis heeft gezeten en is gedagvaard voor een nieuw strafbaar feit, zonder dat [appellant] de bewindvoerder hiervan op de hoogte heeft gebracht. De bewindvoerder trof de brief over het voorarrest aan in de postblokkade. Ook was de bewindvoerder niet op de hoogte dat [appellant] blijkbaar lijdt aan een dwangneurose. Medische stukken hierover zijn niet overgelegd, aldus de rechtbank. Deze houding en handelwijze verdragen zich volgens de rechtbank niet met de voorwaarden en de verplichtingen waaronder [appellant] is toegelaten tot de schuldsaneringsregeling. Naar het oordeel van de rechtbank treft [appellant] een zodanig verwijt dat de schuldsaneringsrege-ling tussentijds dient te worden beëindigd. Ten slotte heeft de rechtbank nog overwogen dat de benadeelde partij een vordering tot schadevergoeding van € 410,40 heeft ingesteld. Indien [appellant] wordt veroordeeld - en de rechtbank acht deze kans zeer groot nu [appellant] heeft erkend dat hij heeft gestolen - heeft [appellant] een nieuwe verwijtbare schuld laten ontstaan.
3.4
Het hof oordeelt als volgt.
[appellant] is toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling, terwijl hij enkele jaren daarvoor (in 2012) wegens diefstal met politie en justitie in aanraking is geweest en daarvoor ook strafrechtelijk is veroordeeld.
Mede gelet op de aard van de wettelijke schuldsaneringsregeling, de daaruit voortvloeiende verplichtingen voor de schuldenaar en de van de schuldenaar te verwachten inspanningen om de uitvoering van de schuldsaneringsregeling niet te belemmeren of te frustreren, mocht van [appellant] worden verwacht dat hij, in de wetenschap van zijn eerdere veroordeling in 2012, alles op alles zou zetten om herhaling te voorkomen en dat hij zich tijdens de duur van de wettelijke schuldsaneringsregeling van het plegen van strafbare feiten zou onthouden.
Nu het op de diefstal van de laptop betrekking hebbende strafvonnis onherroepelijk is geworden, staat vast dat [appellant] tijdens de looptijd van zijn schuldsaneringsregeling in elk geval één vermogensdelict heeft gepleegd. Daarmee heeft hij schade toegebracht aan een derde en zich willens en wetens blootgesteld aan het risico dat hij daarvoor zou worden gestraft, hetgeen zich ook heeft gerealiseerd. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat deze gedragingen van [appellant] op een zodanige wijze in strijd zijn met de strekking van de wettelijke schuldsaneringsregeling dat deze reeds voldoende grond opleveren voor een tussentijdse beëindiging van de regeling. Dat zijn gedragingen, naar [appellant] heeft aangevoerd, met name zijn toe te schrijven aan een dwangneurose die eerst tijdens zijn schuldsaneringsregeling is opgekomen en waarvoor een behandeling aanstaande is, leidt het hof niet tot een ander oordeel. Hiervoor biedt de in hoger beroep overgelegde verklaring van Tactus van 16 februari 2016 onvoldoende aanknopingspunten.
Daar komt bij dat [appellant] de uit de wettelijke schuldsaneringsregeling voortvloeiende informatieplicht niet naar behoren is nagekomen. [appellant] heeft in zijn verzoekschrift in hoger beroep noch ter zitting in hoger beroep een grief gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat hij niet aan zijn informatieplicht heeft voldaan en ook overigens is bij de behandeling in hoger beroep gebleken dat [appellant] die bewindvoerder niet adequaat heeft geïnformeerd. Hierbij geldt dat de schuldenaar naast het adequaat beantwoorden van door de bewindvoerder gestelde vragen of verzoeken verplicht is uit eigen beweging alles te melden wat voor de regeling van belang is of zou kunnen zijn. Dat heeft hij nagelaten door de bewindvoerder niet dan wel in een bijzonder laat stadium (inzake de verdenking van diefstal bij een kringloopwinkel) in te lichten over de door hem gepleegde strafbare feiten en/of de (strafbare) feiten waarvan hij wordt verdacht, respectievelijk over het verloop en/of de uitkomst van de strafrechtelijke procedures. Ook op grond hiervan dient de wettelijke schuldsaneringsregeling van [appellant] tussentijds te worden beëindigd.
3.5
Het hoger beroep faalt. Van bijzondere omstandigheden op grond waarvan de wettelijke schuldsaneringsregeling van [appellant] toch voortgezet zou moeten worden, is onvoldoende gebleken. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van
20 november 2015.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.S. Gratama, F.J.P. Lock en S.M. Evers, en is bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door de oudste raadsheer, en op 25 februari 2016 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.