In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag inzake de aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2010. Belanghebbende had een onroerende zaak gekocht, bestaande uit een beneden- en bovenwoning, waarvan de bovenwoning verhuurd was. De Inspecteur had een aanslag opgelegd op basis van een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 142.209 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 31.235. Na bezwaar werd de aanslag verminderd, maar belanghebbende ging in beroep. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en vernietigde de uitspraak van de Inspecteur, maar de Inspecteur ging in hoger beroep. De Hoge Raad verwees de zaak terug naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor verdere behandeling. Het hof oordeelde dat de Inspecteur bij de vaststelling van de rendementsgrondslag voor het inkomen uit sparen en beleggen niet in strijd heeft gehandeld met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM. Het hof concludeerde dat de Inspecteur de waarde van de bovenwoning op € 309.000 had vastgesteld, wat door belanghebbende niet voldoende was weersproken. Het hof vernietigde de uitspraak van de rechtbank en de uitspraak van de Inspecteur, en verlaagde de aanslag tot een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 142.209 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 26.375. Tevens werd de Inspecteur opgedragen het betaalde griffierecht te vergoeden.