In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 23 februari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de naheffingsaanslagen in de verpakkingenbelasting die aan belanghebbende, een specialist in zelfklevende etiketten, zijn opgelegd voor de jaren 2008, 2009 en 2010. De naheffingsaanslagen, die in totaal € 42.100 bedroegen, waren gebaseerd op de kwalificatie van de 'liner' als verpakking. Belanghebbende had de liner, die als drager fungeert voor de zelfklevende etiketten, niet als verpakking aangemerkt en had hierover geen verpakkingenbelasting aangegeven. De Inspecteur van de Belastingdienst had echter de liner als verpakking aangemerkt en naheffingsaanslagen opgelegd.
De rechtbank Gelderland had het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna belanghebbende in hoger beroep ging. Het Hof heeft de feiten en de argumenten van beide partijen zorgvuldig gewogen. Belanghebbende stelde dat de liner niet als verpakking kan worden aangemerkt, maar als logistiek hulpmiddel of exoot. De Inspecteur betwistte dit en stelde dat de liner wel degelijk onder de definitie van verpakking valt volgens de Wet belastingen op milieugrondslag (Wbm).
Het Hof oordeelde dat de liner voldoet aan de definitie van verpakking zoals vastgelegd in artikel 80 van de Wbm, omdat deze een beschermende functie heeft en integraal deel uitmaakt van het product. Het Hof verwierp ook de argumenten van belanghebbende met betrekking tot schending van het zorgvuldigheidsbeginsel en het gelijkheidsbeginsel. De conclusie was dat de naheffingsaanslagen terecht waren opgelegd en dat het hoger beroep ongegrond werd verklaard.