ECLI:NL:HR:1996:AA1771

Hoge Raad

Datum uitspraak
20 november 1996
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
31419
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • R.J.J. Jansen
  • Bellaart
  • De Moor
  • Van der Putt-Lauwers
  • Van Brunschot
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting en de rol van de P.T.T.

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende X tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 23 juni 1995, betreffende een naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting. De naheffingsaanslag, opgelegd voor het motorrijtuig met kenteken AA-11-BB, betreft de periode van 1 januari 1993 tot en met 31 december 1993, met een totaalbedrag van f 2.602,-- aan enkelvoudige belasting en f 1.301,-- aan verhoging. Na bezwaar tegen de aanslag heeft de Inspecteur deze gehandhaafd, wat leidde tot een beroepsprocedure bij het Hof, dat de uitspraak van de Inspecteur bevestigde.

Belanghebbende heeft cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Hof. De Staatssecretaris van Financiën heeft het cassatieberoep bestreden. De Hoge Raad beoordeelt de klachten van belanghebbende, waarbij het Hof heeft geoordeeld dat een ambtenaar van de P.T.T. geen uitlatingen kan doen die de belastingadministratie zou verplichten om de wet anders toe te passen. Dit oordeel wordt door de Hoge Raad als juist beschouwd.

Daarnaast wordt ingegaan op de stelling van belanghebbende dat hij op basis van informatie van de Rijksdienst voor het Wegverkeer erop mocht vertrouwen dat de belasting naar het juiste tarief was voldaan. De Hoge Raad oordeelt dat deze dienst niet betrokken was bij de uitvoering van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1966, waardoor deze klacht niet tot cassatie kan leiden.

De Hoge Raad concludeert dat de klachten van belanghebbende niet tot cassatie leiden en verwerpt het beroep. Tevens wordt er geen veroordeling in de proceskosten uitgesproken. Het arrest is vastgesteld op 20 november 1996 door de vice-president R.J.J. Jansen en de overige rechters, en het griffierecht van ƒ 225,-- wordt aan belanghebbende terugbetaald.

Uitspraak

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 23 juni 1995 betreffende na te melden naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is voor het motorrijtuig met kenteken AA-11-BB een naheffingsaanslag in de motor- rijtuigenbelasting opgelegd, berekend over het tijd- vak 1 januari 1993 tot en met 31 december 1993, ten bedrage van f 2.602,-- aan enkelvoudige belasting en f 1.301,-- aan verhoging. Deze aanslag is, na daarte- gen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur gehandhaafd, met het besluit geen verdere kwijtschel- ding van de verhoging te verlenen. Belanghebbende is tegen die uitspraak en dat besluit in beroep gekomen bij het Hof, dat deze uitspraak en dit besluit heeft bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak be- roep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Staatssecretaris van Financiën heeft bij ver- toogschrift het cassatieberoep bestreden.
3. Beoordeling van de klachten 3.1. Het Hof heeft geoordeeld dat een ambtenaar van de P.T.T. geen persoon is, die uitlatingen kan doen, op grond waarvan de Inspecteur zou zijn gehou- den de wet anders toe te passen dan deze luidt. Dit oordeel is juist. Hoewel ingevolge een door de belas- tingadministratie met de P.T.T. getroffen regeling op een postkantoor aangifte en betaling met betrekking tot de motorrijtuigenbelasting kan worden gedaan en aldaar ook inlichtingenfolders worden verstrekt, houdt zulks niet in dat de belastingadministratie daarmee de aan haar toerekenbare schijn heeft gewekt dat de P.T.T. namens haar uitlatingen als hiervóór bedoeld, kan doen. In zoverre de klachten zich tegen dit oordeel van het Hof keren, falen zij derhalve.
3.2. Voor zover de klachten betogen dat het Hof ten onrechte is voorbijgegaan aan belanghebbendes stelling dat hij op grond van door hem bij de Rijks- dienst voor het Wegverkeer ingewonnen inlichtingen over "grijze kentekens" in rechte erop mocht vertrou- wen dat voor het onderhavige motorrijtuig de belas- ting naar het juiste tarief was voldaan, kunnen zij reeds hierom niet tot cassatie leiden, omdat genoemde dienst niet mede is betrokken bij de uitvoering van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1966.
3.3. In zoverre de klachten berusten op de stel- ling dat het Hof ten onrechte niet in de geschilsom- schrijving heeft betrokken belanghebbendes stelling dat hij ook inlichtingen over "grijze kentekens" bij het Centraal Bureau voor de Motorrijtuigenbelasting te Apeldoorn heeft ingewonnen, missen zij feitelijke grondslag, aangezien in 's Hofs uitspraak is vastge- steld dat ter zitting namens belanghebbende is aange- voerd dat hij geen inlichtingen bij dat Bureau heeft ingewonnen, zodat klachten in zoverre eveneens falen.
3.4. De klachten kunnen voor het overige evenmin tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 101a van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de klachten in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het be- lang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in arti- kel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belas- tingzaken.
5. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is op 20 november 1996 vastgesteld door de vice-president R.J.J. Jansen als voorzitter, en de raadsheren Bellaart, De Moor, Van der Putt- Lauwers en Van Brunschot, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van Hooff, en op die datum in het openbaar uitgesproken.
Aan belanghebbende wordt terugbetaald het te veel geheven griffierecht ten bedrage van ƒ 225,--.