Uitspraak
[appellante] ,
[appellante] ,
[geïntimeerde],
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
2.De beoordeling van de grieven
grief Iwordt geklaagd over de, volgens [appellante] , op onderdelen onjuiste en onvolledige feitenvaststelling door de rechtbank. Die grief kan niet slagen omdat het hof in zijn arrest van 3 maart 2015 de feiten zelf heeft vastgesteld. Geen rechtsregel verplicht het hof verder alle door [appellante] als zodanig aangeduide feiten als vastgesteld te vermelden. Grief I faalt.
is verplicht bij vervreemding van de registergoederen of van een deel daarvan binnen vijftien jaar na een mei tweeduizendzes het verschil tussen de (vrije) waarde in het economisch verkeer en de verkrijgingsprijs op het moment van de voortzetting, voor de helft uit te keren aan zijn broer [geïntimeerde] , diens
zulks in tegenstelling tot de mestproductierechten.
schenkt bij deze aan begiftigde[toevoeging hof: [naam] ]
en levert op grond daarvan aan begiftigde die bij deze aanvaardt:
Grief IIricht zich tegen dat oordeel van de rechtbank. [appellante] heeft gesteld dat uit de bepalingen van de notariële akte valt af te leiden dat partijen bij de overeenkomst hebben willen afwijken van het wettelijke uitgangspunt van artikel 6:249 BW. Zij heeft hiertoe aangevoerd dat daar waar in de tekst van de notariële akte bij [geïntimeerde] is opgenomen "diens rechtsvertegenwoordigers of rechtverkrijgenden", deze zinsnede bij [naam] ontbreekt. Hieruit blijkt, aldus [appellante] , dat partijen bij die overeenkomst er vanuit gingen dat uitsluitend [naam] aan de winstdelingsclausule zou zijn gebonden en niet zijn rechtverkrijgenden.
grief Veen beroep gedaan op de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid als bedoeld in artikel 6:248 BW. Daartoe heeft zij gesteld dat de winstdelingsclausule is geschreven met het oogmerk om [geïntimeerde] mee te laten delen als zijn broer [naam] de boekwinst tussen de vervreemdingsprijs en de verkrijgingsprijs (tegen agrarische waarde) uit speculatief oogpunt verzilvert. In het onderhavige geval, zo stelt [appellante] , is een nalatenschap zo goed mogelijk afgewikkeld met het oogmerk om het vermogen voor de betrokken partijen te behouden. In dat kader diende op grond van de aanvullende werking van de redelijkheid en de billijkheid de rechtsgevolgen van de overeenkomst te worden aangevuld, in die zin dat op de uitkering op grond van de winstdelingsclausule de in rov. 2.9. genoemde kosten en verliezen in mindering dienen te worden gebracht.
"Op het uit te keren bedrag komt in mindering een evenredig gedeelte van de kosten die gemaakt zijn voor de aangebrachte verbeteringen, voorzover deze verbeteringen ten tijde van de vervreemding de waarde van het registergoed verhogen. (…)"