Uitspraak
Beoordeling
2).
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant, die op 6 januari 2014 een verzoek van de betrokkene heeft toegewezen. De betrokkene had verzocht om vernietiging van een administratieve sanctie van € 180,- die hem was opgelegd op 29 augustus 2011 op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (WAHV). De kantonrechter had bepaald dat de officier van justitie binnen twee weken na verzending van de uitspraak moest beslissen op de aanvraag van de betrokkene, op straffe van een dwangsom. De hoogte van de dwangsom was vastgesteld op € 1.260,-. De officier van justitie heeft tegen deze beslissing hoger beroep ingesteld, waarbij de gemachtigde van de betrokkene aanvoerde dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moest worden verklaard in het hoger beroep, omdat de beslissing van de kantonrechter als een nevenbeslissing moest worden aangemerkt.
Het hof heeft dit standpunt verworpen en geoordeeld dat het hoger beroep ontvankelijk is. Het hof verwijst naar eerdere arresten waarin is bepaald dat het hoger beroep ook betrekking kan hebben op geschillen over de hoogte van de dwangsom in geval van niet-tijdig beslissen op een administratief beroep. Het hof concludeert dat de betrokkene geen aanvraag in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft ingediend, waardoor er geen sprake was van het verbeuren van dwangsommen. Het verzoekschrift van de betrokkene is niet-ontvankelijk verklaard, en het hof heeft de beslissing van de kantonrechter vernietigd. De betrokkene wordt niet in het gelijk gesteld, en het verzoek tot vergoeding van proceskosten wordt afgewezen.