ECLI:NL:GHARL:2016:1225

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
17 februari 2016
Publicatiedatum
17 februari 2016
Zaaknummer
WAHV 200.154.286
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. van Schuijlenburg
  • A. Beswerda
  • J. de Witt
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen beslissing kantonrechter inzake niet-ontvankelijkheid verzoekschrift en dwangsom

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant, die op 6 januari 2014 een verzoek van de betrokkene heeft toegewezen. De betrokkene had verzocht om vernietiging van een administratieve sanctie van € 180,- die hem was opgelegd op 29 augustus 2011 op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (WAHV). De kantonrechter had bepaald dat de officier van justitie binnen twee weken na verzending van de uitspraak moest beslissen op de aanvraag van de betrokkene, op straffe van een dwangsom. De hoogte van de dwangsom was vastgesteld op € 1.260,-. De officier van justitie heeft tegen deze beslissing hoger beroep ingesteld, waarbij de gemachtigde van de betrokkene aanvoerde dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moest worden verklaard in het hoger beroep, omdat de beslissing van de kantonrechter als een nevenbeslissing moest worden aangemerkt.

Het hof heeft dit standpunt verworpen en geoordeeld dat het hoger beroep ontvankelijk is. Het hof verwijst naar eerdere arresten waarin is bepaald dat het hoger beroep ook betrekking kan hebben op geschillen over de hoogte van de dwangsom in geval van niet-tijdig beslissen op een administratief beroep. Het hof concludeert dat de betrokkene geen aanvraag in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft ingediend, waardoor er geen sprake was van het verbeuren van dwangsommen. Het verzoekschrift van de betrokkene is niet-ontvankelijk verklaard, en het hof heeft de beslissing van de kantonrechter vernietigd. De betrokkene wordt niet in het gelijk gesteld, en het verzoek tot vergoeding van proceskosten wordt afgewezen.

Uitspraak

WAHV 200.154.286
17 februari 2016
CJIB 154923476
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
locatie Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant
van 6 januari 2014
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te [woonplaats] ,
voor wie als gemachtigde optreedt mr. G.A. van der Veen,
advocaat te Rotterdam.
De beslissing van de kantonrechter
De kantonrechter heeft naar aanleiding van het verzoekschrift van de betrokkene, ingediend op d.d. 6 augustus 2013, bepaald dat de officier van justitie binnen twee weken na verzending van de uitspraak alsnog dient te beslissen op de door de betrokkene ingediende aanvraag op straffe van een dwangsom, de hoogte van de door de officier van justitie verbeurde dwangsom vastgesteld op € 1.260,- en bepaald dat de officier van justitie wordt veroordeeld in de proceskosten.
Het procesverloop
De officier van justitie heeft tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep ingesteld.
De gemachtigde van de betrokkene heeft een verweerschrift ingediend. Hierbij is verzocht om een behandeling ter zitting en om vergoeding van kosten.
De advocaat-generaal is in de gelegenheid gesteld het beroep schriftelijk nader toe te lichten. Hiervan is geen gebruik gemaakt.
De zaak is behandeld ter zitting van 3 februari 2016. Namens de betrokkene is verschenen mr. M.M. de Vries, kantoorgenoot van voornoemde gemachtigde. Als gemachtigde van de advocaat-generaal is verschenen mr. H. de Ruijter.
Na de zitting is de zaak verwezen naar de meervoudige kamer.

Beoordeling

1. Uit de stukken van het geding blijkt het volgende. Aan de betrokkene is bij beschikking van 29 augustus 2011 op grond van de WAHV een administratieve sanctie ter hoogte van € 180,- opgelegd. Tegen deze beschikking is administratief beroep ingesteld. Bij beslissing van 9 april 2012 heeft de officier van justitie dit beroep ongegrond verklaard. Tegen deze beslissing is door de betrokkene beroep aangetekend bij de kantonrechter. De kantonrechter heeft dit beroep inmiddels ongegrond verklaard.
2. Voorts blijkt uit de stukken van het dossier het volgende. Bij brief van 12 februari 2013 heeft de betrokkene de CVOM medegedeeld dat het beroepschrift niet tijdig is doorgezonden naar de rechtbank en de CVOM daarom verzocht de inleidende beschikking te vernietigen op grond van een ontoelaatbare termijnoverschrijding. Bij brieven van 10 april 2013 heeft de betrokkene vastgesteld dat de CVOM nog geen besluit heeft genomen op zijn aanvraag terwijl de wettelijke beslistermijn is verstreken. Hij heeft de CVOM verzocht binnen twee weken het gevraagde besluit te nemen bij gebreke waarvan hij gebruik zal maken van de rechtsbescherming die de Algemene wet bestuursrecht (Awb) biedt.
3. Bij brief van 3 augustus 2013, ingekomen op 6 augustus 2013, heeft de betrokkene de kantonrechter verzocht te bepalen dat de minister van Veiligheid en Justitie op straffe van een dwangsom alsnog een besluit neemt, de hoogte te bepalen van de reeds verbeurde dwangsommen en een proceskostenvergoeding toe te kennen. Bij beslissing van 6 januari 2014, waarvan thans beroep, heeft de kantonrechter dit verzoek toegewezen en beslist zoals hiervoor is vermeld.
4. De officier van justitie heeft tegen deze beslissing hoger beroep ingesteld. Hiertoe is aangevoerd dat geen sprake is van een beschikking op aanvraag, zodat van het verbeuren van dwangsommen geen sprake kan zijn. Ter zitting van het hof is verzocht de beslissing van de kantonrechter te vernietigen en het beroep niet-ontvankelijk te verklaren.
5. De gemachtigde van de betrokkene heeft zich ter zitting van het hof primair op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in het hoger beroep, omdat de beslissing van de kantonrechter als een nevenbeslissing moet aangemerkt en als zodanig niet vatbaar is voor hoger beroep. De gemachtigde verwijst daarbij naar het arrest van het hof d.d. 24 maart 2015, dat is gepubliceerd op rechtspraak.nl. onder -naar het hof begrijpt- ECLI:NL:GHARL:2015:216
2).
6. Het hof verwerpt dit standpunt van de gemachtigde. Het hof heeft bij arrest van 3 april 2013 (gepubliceerd op rechtspraak.nl, onder ECLI:NL:GHARL:2013:2333) bepaald dat, gelet op artikel 4:19, eerste lid, van de Awb, het hoger beroep in voorkomende gevallen ook betrekking kan hebben op geschillen met betrekking tot de vaststelling van de hoogte van de dwangsom ingeval van niet-tijdig beslissen op een administratief beroep of op een verzoek om toekenning van een proceskostenvergoeding. De mogelijkheid voor het hof om van een dergelijk geschil kennis te nemen is, gelet op de tekst van artikel 14, eerste lid, van de WAHV beperkt tot die zaken waarin de opgelegde sanctie na de beslissing van de kantonrechter meer bedraagt dan € 70,-. Dat is hier het geval. Daarbij merkt het hof op dat de omstandigheid dat de sanctie -in de onderhavige procedure- geen onderwerp van geschil is geweest bij de kantonrechter, hier niet aan af doet. Artikel 14, eerste lid, van de WAHV stelt die eis niet. In het bijzonder kan dit niet worden afgeleid uit de zinsnede" tenzij de opgelegde administratieve sanctie bij die beslissing niet meer dan € 70,- bedraagt," aangezien het niet de kantonrechter is die een administratieve sanctie oplegt (vgl. het arrest van het hof van 30 april 2015, gepubliceerd op rechtspraak.nl, onder ECLI:NL:GHARL:2015:3333). Het door de gemachtigde genoemde arrest betrof een situatie waarin, doordat de kantonrechter daaromtrent nog niet had beslist, niet vaststond dat sprake was van een sanctie die meer bedroeg dan € 70,-.
7. Ingevolge artikel 4:17 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan het bestuursorgaan aan de aanvrager een dwangsom verbeuren als het niet tijdig een beschikking op aanvraag geeft. In dit verband is eerst de vraag aan de orde of de betrokkene een aanvraag in vorenbedoelde zin heeft ingediend. In zijn brief van 12 februari 2013 stelt de betrokkene dat zijn beroepschrift niet tijdig is doorgezonden naar de rechtbank en dat hij daarom vraagt om vernietiging van de beschikking waarbij de administratieve sanctie is opgelegd. Hiernaast heeft de betrokkene gebruik gemaakt van de mogelijkheid om beroep in te stellen bij de kantonrechter als bedoeld in artikel 9 van de WAHV. Het verzoek van de betrokkene van 12 februari 2013 heeft geen wettelijke grondslag en kan daarom niet worden aangemerkt als een aanvraag in vorenbedoelde zin. Nu er geen sprake was van het niet tijdig geven van een beschikking op aanvraag, kon het bestuursorgaan evenmin dwangsommen verbeuren.
8. Het verzoekschrift van de betrokkene, zoals bij brief van 3 augustus 2013 ingediend bij de kantonrechter, ontbeert eveneens een wettelijke grondslag. Aan het verzoekschrift heeft de betrokkene ten grondslag gelegd dat niet tijdig beslist is op zijn verzoek van 12 februari 2013. Omdat dit verzoek geen aanvraag behelst in de zin van artikel 4:17 van de Awb, stond geen beroep open tegen het niet tijdig beslissen op het verzoek. Daarom zal het hof de beslissing van de kantonrechter vernietigen en het verzoekschrift alsnog niet-ontvankelijk verklaren.
9. Nu de betrokkene niet in het gelijk wordt gesteld, ziet het hof geen aanleiding tot vergoeding van zijn proceskosten. Het verzoek daartoe zal dan ook worden afgewezen.

Beslissing

Het gerechtshof:
vernietigt de beslissing van de kantonrechter;
verklaart het verzoekschrift van 3 augustus 2013 niet-ontvankelijk;
wijst het verzoek tot vergoeding van kosten af.
Dit arrest is gewezen door mrs. Van Schuijlenburg, Beswerda en De Witt, in tegenwoordigheid van mr. Arntz als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.