Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoeker in het principaal hoger beroep,
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De vaststaande feiten
4.De omvang van het geschil
- te bepalen dat de echtelijke woning voor een waarde van € 810.000,- aan de vrouw wordt toegedeeld onder verrekening van de helft van de overwaarde, althans een nieuwe taxatie van die woning te bevelen waarbij wordt getaxeerd per de peildatum 1 maart 2009 en te bepalen dat de woning tegen de waarde van die taxatie aan de vrouw wordt toegedeeld onder verrekening van de overwaarde;
- te bepalen dat de toedeling van de woning aan de vrouw geschiedt onder de opschortende voorwaarde dat de man wordt ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid ter zake van de op die woning rustende hypothecaire schuld;
- te bepalen dat hij ten aanzien van de lijfrentepolissen bij de [bank1] en [verzekeringsmaatschappij] een bedrag van € 3.514,08 respectievelijk € 7.069,80 aan de vrouw dient te voldoen;
- het bedrag te bepalen dat de vrouw aan hem dient te betalen op grond van de verdeling en verrekening en te bepalen dat de vrouw dit bedrag via de notaris aan hem dient te voldoen op het moment van de goederenrechtelijke levering van de woning aan de vrouw, of – zo de levering reeds heeft plaatsgevonden – binnen twee weken na de in deze te geven beschikking, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na de dag van de uitspraak.
- de inboedel te verdelen zodat ieder van partijen houdt wat hij heeft, waarbij de man aan haar nog een bedrag van € 1.643,- dient te betalen;
- de waarde van de onderneming [bedrijf1] vast te stellen op € 3.000,-, zodat de man ten aanzien van de toedeling van die onderneming aan hem aan haar € 1.500,- dient te betalen;
- het verzoek van de man ten aanzien van zijn stelling dat hij schenkingen van zijn moeder heeft ontvangen af te wijzen, subsidiair ten aanzien daarvan een bedrag van € 11.084,- vast te stellen;
- te bepalen dat de schuld van fl. 35.000,- zoals vermeld in de staat van aanbrengsten bij de huwelijkse voorwaarden door de vrouw is afgelost c.q. tussen partijen is verrekend;
- te bepalen dat de kosten van toedeling van de voormalig echtelijke woning aan de [adres1] door partijen samen, ieder voor de helft, worden betaald.
5.De motivering van de beslissing
- Blijkens de beschikking van de rechtbank Zutphen van 16 maart 2011 waren partijen het erover eens dat de datum waarop zij duurzaam gescheiden zijn gaan leven, 1 maart 2009, zou moeten gelden als peildatum voor de vaststelling van de omvang van hetgeen zij te verrekenen en verdelen hebben en de vaststelling van de waarde daarvan.
- Op 25 juli 2013 heeft een zitting plaatsgevonden bij de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen. Van die zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat tot de processtukken behoort. Blijkens dat proces-verbaal is door en namens de vrouw het volgende verklaard:
Ik wil de woning graag overnemen.”
In het kader van de onderhandelingen medio 2012 begreep ik van de vrouw dat zij de woning toch wilde overnemen.”
Met instemming van partijen zal de rechtbank een beschikking geven waarin een makelaar wordt benoemd die de woning aan de [adres1] zal taxeren als woning per datum heden.”
Ter zitting zijn partijen overeengekomen om in het kader van een poging tot beëindiging van de bij de rechtbank aanhangige geschillen tussen partijen in de onderhavige procedure aan de rechtbank te vragen om een taxateur te benoemen die de waarde van het pand aan de [adres1] als woonhuis (bedrijfsmatig gebruik buiten beschouwing latend) bepaald per datum van de behandeling ter zitting op basis van een NWWI validatie.” Vervolgens is in die beschikking een deskundige benoemd en een onderzoek gelast naar de waarde van voormeld pand. Tevens is de hoogte van het voorschot op het honorarium van de deskundige bepaald en beslist dat de deskundige niet eerder zal aanvangen met zijn werkzaamheden dan nadat partijen ieder de helft van dat voorschot hebben voldaan ter griffie van de rechtbank.
- Uit de beschikking van de rechtbank van 12 maart 2014 blijkt dat door partijen het voorschot is voldaan en dat tot betaling van de door de deskundige ingediende declaratie kan worden overgegaan, nu deze zijn eindrapport inmiddels heeft uitgebracht.
- In zijn brief aan de rechtbank van 8 juli 2014 schrijft mr. Dongelmans:
Eerder heeft er een taxatie van de voormalige echtelijke woning plaatsgevonden en die komt uit op een bedrag van € 695.000,-.
Anders dan collega Dongelmans beweert, bestaat tussen partijen geen overeenstemming over toescheiding van de echtelijke woning aan mevrouw. Partijen zijn het er bovendien niet over eens, dat de woning aan haar zou kunnen worden toegescheiden voor een bedrag van € 695.000,-.
Door de vrouw is dan ook aannemelijk gemaakt dat haar belang bij de woning groter is dan het belang van de man. Dit geldt temeer nu de man reeds over een woning voor zichzelf beschikt. De waarde van de woning is op de tussen partijen overeengekomen peildatum 25 juli 2013 getaxeerd op € 695.000,-. De op de woning rustende hypotheek bedraagt € 200.012,-. De overwaarde bedraagt € 494.988,-. De vrouw dient wegens overbedeling aan de man € 247.494,- te betalen.” In het dictum van die beschikking is dienovereenkomstig beslist.
.
Rond 1992 heeft zij dat met mij en mijn zussen besproken. Er is toen besproken dat het geld wat mijn moeder aan ons wilde schenken, fiscaal onbelast geschonken zou worden. Er is toen eenmalig een hoger bedrag betaald van ongeveer f. 20.000,- en in de jaren daarna f. 5.000,-.”
Mijn moeder heeft een aantal jaren f. 5.000,- aan de kinderen geschonken. Toen de bodem van haar spaarpotje in zicht kwam werd dit een ander bedrag. Ik denk dat dit rond het jaar 2000 was. Vanaf dat moment schonk zij per jaar € 1.000,-. In sommige jaren kregen de kleinkinderen ook een schenking. De laatste jaren heeft mijn moeder het ene jaar aan de kinderen geschonken en het andere jaar aan de kleinkinderen. Mijn moeder heeft dus ook sommige jaren geen schenkingen aan de kinderen gedaan.”
In de periode 1991 tot 1997 woonde ik aan het [adres2] . In 1997 is de woning aan het [adres2] verkocht.”
Ik heb geld van de verkoop van de woning aan het [adres2] aan de kinderen geschonken.”
Ik heb regelmatig geld aan de kinderen gegeven. 1 augustus 2014 heb ik voor het laatst aan de kinderen geschonken. Aan ieder kind € 1.000,-. Ik gaf ook wel eens geld aan de kleinkinderen. Het ging dan om een bedrag van € 250,- per kleinkind en ik heb twaalf kleinkinderen. € 1.000,- is het hoogste bedrag wat ik heb geschonken. Ik heb het aan de eigen kinderen gegeven, niet aan de aangetrouwde kinderen. Ik weet niet meer hoe vaak ik aan de kinderen heb geschonken. Ik weet niet meer of ik de kinderen geld heb geschonken toen het huis aan het [adres2] is verkocht.”
f35.000,- in de staat van aanbrengsten bij de huwelijkse voorwaarden en omtrent de aflossing/verrekening van de schuld (zij verwijst daarbij nog naar het proces-verbaal van de comparitie van 26 maart 2010, productie 1.8), maar verzuimt daarbij ook in het hoger beroep dit met stukken of anderszins te onderbouwen. De grief faalt.
- [bank1] premie spaarpolis € 4.246,18
- polis [verzekeringsmaatschappij] - 8.542,68
- [verzekeringsmaatschappij3] - 490,11
- de [auto1] - 5.096,50
- de [motor1] motor - 1.250,-
- erfenissen/schenkingen - 84.538,-
- teruggave IB 2008 - 176,50
- netto uitbetaald salaris - 2.750,62
- eigenaarslasten vanaf 1 maart 2009 - 1.808,38
- reparatiekosten dak
- [bankrekening bank2] € 6.100,30
- [bank1] rekening - 4.042,99
- de [voertuig1] - 5.500,-
- schuld staat van aanbrengsten - 15.882,30
- woning - 247.494,-
- schenkingen (rov. 5.12)