In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland over de waardevaststelling van een kantoorgebouw, gelegen aan [a-straat] 7 te [A]. De heffingsambtenaar van de gemeente Almere had de waarde van het pand per waardepeildatum 1 januari 2012 vastgesteld op € 18.883.000. De belanghebbende, eigenaar van het pand, heeft bezwaar gemaakt tegen deze waardebepaling en is in beroep gegaan bij de rechtbank, die het beroep ongegrond verklaarde. Hierop heeft de belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.
Tijdens de zitting op 14 oktober 2016 zijn beide partijen gehoord. De belanghebbende heeft gesteld dat de waarde van het pand te hoog is en heeft een lagere waarde van € 15.282.356 voorgesteld, onderbouwd met vergelijkingsobjecten en argumenten over de taxatie. De heffingsambtenaar heeft de vastgestelde waarde verdedigd met een taxatierapport, maar het Hof oordeelt dat de heffingsambtenaar niet voldoende heeft aangetoond dat de waarde niet te hoog is. Het Hof heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar niet in staat is geweest om de door hem verdedigde waarde aannemelijk te maken.
Uiteindelijk heeft het Hof de waarde van het pand vastgesteld op € 16.000.000, waarbij het hoger beroep gegrond is verklaard. De uitspraak van de rechtbank is vernietigd, en de heffingsambtenaar is veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten en het teveel geheven griffierecht aan de belanghebbende. De uitspraak is openbaar gemaakt op 20 december 2016.