Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
2.De vaststaande feiten
3.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
‘ [appellant] Magazijninrichtingen B.V., in rechte juister genaamd [appellant] B.V.’
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak, die voorlag bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, ging het om de executie van een vonnis dat was uitgesproken op naam van een niet bestaande rechtspersoon, [appellant] Magazijninrichtingen B.V. De curator, die optrad in het faillissement van [appellant] B.V., had beslag gelegd op de bankrekeningen van [geïntimeerde], die in eerste aanleg als eiseres was opgetreden. De curator vorderde betaling van [geïntimeerde] op basis van een eerder vonnis, maar het hof oordeelde dat een niet bestaande vennootschap geen vorderingen kan bezitten en dus ook geen vonnis kan executeren. Het hof bevestigde dat de curator niet bevoegd was om het vonnis te executeren, omdat het vonnis was uitgesproken op naam van een vennootschap die nooit had bestaan. De curator had in zijn grieven aangevoerd dat [geïntimeerde] had moeten begrijpen dat met [appellant] Magazijninrichtingen B.V. in feite [appellant] B.V. was bedoeld, maar het hof oordeelde dat [geïntimeerde] niet op de hoogte was van het bestaan van [appellant] B.V. en dat er geen reden was om aan te nemen dat zij dit had moeten begrijpen. Het hof concludeerde dat het vonnis niet kon worden geëxecuteerd en bekrachtigde het eerdere vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, waarbij de vorderingen van de curator waren afgewezen. De curator werd veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.