Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
[A.] Beheer B.V.en
[B.] Beheer B.V.,
[C.] Group B.V.en
[C.] International B.V.,
[C.] Group B.V.en
[C.] International B.V.,
1.[A.]
[B.],
1.Het geding in eerste aanleg
2.De gedingen in hoger beroep
3.De vaststaande feiten in beide hoger beroepen
ondertekend kunnen gaan worden; dan zullen we direct execution copies rondsturen”;
4.De motivering van de beslissingen in de beide hoger beroepen
“zekerheid”van de kredietovereenkomst luiden de artikelen 8.2 (tot vermogensinstandhouding) en 8.3 (tot zekerheidstelling):
geen dividend zal uitkeren noch enige andere uitkering aan aandeelhouders zal doen in welke vorm dan ook noch leningen zal verstrekken aan aandeelhouders, aan [A.], aan [B.] of aan met één van hen gelieerde personen (…). Indien Geldnemer in strijd handelt met deze bepaling zal (i) (…) [B.] hetgeen in strijd daarmee is uitgekeerd of geleend aan hem of aan een aan hem gelieerde personen aan Geldnemer terugbetalen en (ii) (…) [A.] hetgeen in strijd daarmee is uitgekeerd of geleend aan hem of aan een aan hem gelieerde personen aan Geldnemer terugbetalen. (…)
“de bepalingen van de Leningsovereenkomst onder het kopje ‘Zekerheid’ waarin de Echtgenoot, onder meer, de verplichtingen aanging zoals neergelegd in Bijlage 1 bij deze verklaring (gezamenlijk te noemen deVerbintenis)”, welke bijlage geheel artikel 8 bevatte. Aan [C.] Group c.s. moet worden toegegeven dat een verplichting die kan leiden tot verstrekking van aanvullende zekerheid op grond van artikel 1:88, lid 1, aanhef en onder c. BW toestemming behoeft van de andere echtgenoot en dat dergelijke toestemming niet is vereist voor de in artikel 8.2 neergelegde verplichting (van [A.] en [B.]) tot terugbetaling van uitkeringen in strijd met de vermogensinstandhoudingsverklaring. Hier staat echter tegenover dat de toestemming van de echtgenoten op de slotpagina van de kredietovereenkomst betrekking heeft op artikel 9.2, waarmee kennelijk, in overeenstemming met de door [A.] en [B.] op zich genomen verplichtingen, artikel 8.2 is bedoeld. Op grond van dit een en ander oordeelt het hof dat niet is komen vast te staan dat [A.] en [B.] zich tot meer hebben willen verbinden dan neergelegd in artikel 8.2 en dat [C.] Group c.s. daarop ook niet in redelijkheid hebben mogen vertrouwen, temeer nu zij, van wier advocaat het concept afkomstig was, in het kader van de ondertekening van de kredietovereenkomst de discrepantie tussen artikel 8.3 en de acceptatie door [A.] en [B.] van artikel 8.2 hadden behoren te ontdekken en bij de wederpartijen aan de orde hadden moeten stellen of op dit punt soms wilsovereenstemming ontbrak. [A.] en [B.] kunnen daarom niet als debiteuren onder artikel 8.3 worden aangemerkt.
“continuïteit”:
“opgeschoond”. Daarmee werd gedoeld op de afboeking van de over 2010 opgevoerde immateriële activa van € 500.000.
5.Slotsom
€ 3.895(1 punt x appeltarief VII)