ECLI:NL:GHARL:2015:917

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
10 februari 2015
Publicatiedatum
11 februari 2015
Zaaknummer
200.142.997-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van procespartij in hoger beroep na kennelijke verschrijving

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 10 februari 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep. De zaak betreft een geschil tussen [appellante] en [geïntimeerde], waarbij de naam van de appellant onjuist was vermeld in de dagvaarding in hoger beroep. Het hof verwijst naar een eerder arrest van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2013:1881) en stelt dat voortaan bij de beoordeling van de wijziging van een procespartij in een volgende instantie de volgende regels gelden: de procedure dient in beginsel plaats te vinden tussen de partijen uit de vorige instantie, een verschenen partij kan wijziging verzoeken van haar aanduiding in de procedure op grond van een vergissing, het verzoek is toewijsbaar tenzij de wederpartij aantoont dat zij daardoor onredelijk in haar belangen wordt geschaad, en indien de wederpartij niet is verschenen, moet zij worden opgeroepen om zich over het verzoek uit te laten. In dit geval was er sprake van een kennelijke verschrijving, en het hof oordeelde dat het voor de geïntimeerde duidelijk moest zijn dat het in hoger beroep om dezelfde rechtspersoon ging als in eerste aanleg. De geïntimeerde had niet aangetoond dat zij door de onjuiste aanduiding in haar belangen werd geschaad, waardoor het ontvankelijkheidsverweer werd verworpen. Het hof heeft de zaak naar de rol verwezen voor aanvullend fourneren van ontbrekende stukken door de geïntimeerde en het indienen van een volledig procesdossier door de appellante.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.142.997/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/19/98265 / HA ZA 13-94)
arrest van de eerste kamer van 10 februari 2015
in de zaak van
[appellante],
gevestigd te [vestigingsplaats 1],
appellante,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna:
[appellante],
advocaat: mr. J.G. Besling, kantoorhoudend te Assen,
tegen
[geïntimeerde],
gevestigd te [vestigingsplaats 2],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. P. Hoogerwerf, kantoorhoudend te Hoogeveen.

1.Het geding in eerste aanleg

In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het vonnis van
27 november 2013 van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure is als volgt:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 24 februari 2014, tevens houdende grieven (met producties),
- de memorie van eis,
- de memorie van antwoord,
- een akte van [appellante],
- een antwoordakte van [geïntimeerde].
2.2
Vervolgens heeft [geïntimeerde] de stukken voor het wijzen van arrest overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
2.3
De vordering van [appellante] luidt:
"bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, het vonnis van 27 november 2013 van de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, te vernietigen en opnieuw rechtdoende, [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van € 46.387,- (zegge: zesenveertigduizend driehonderd zevenentachtig euro), primair te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf24 september 1996 tot de dag der algehele betaling, subsidiair te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 12 juni 1999 tot de dag der algehele betaling en meer subsidiair te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf de dag der dagvaarding in eerste aanleg te weten 22 maart 2013 tot aan de dag der algehele voldoening, en met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten in beide instanties."

3.Ontvankelijkheid van het hoger beroep

3.1
De procedure in eerste aanleg is aanhangig gemaakt door en gevoerd op naam van [appellante] De dagvaarding in hoger beroep is uitgebracht ten verzoeke van [appellante X]
3.2
[geïntimeerde] heeft bij memorie van antwoord aangevoerd dat zij het ervoor houdt dat het hier een andere rechtspersoon betreft dan [appellante], de procespartij in eerste aanleg, en heeft zich op het standpunt gesteld dat [appellante X] niet ontvankelijk dient te worden verklaard.
3.3
[appellante] heeft bij akte, onder het overleggen van producties, uiteengezet dat het om een kennelijke verschrijving gaat en dat er geen rechtspersoon met de naam [appellante X] bestaat. [appellante] heeft benadrukt dat [geïntimeerde] niet door deze kennelijke verschrijving in haar belangen is geschaad aangezien het voor haar duidelijk was door wie zij in rechte is betrokken, zodat zij ook geen rechtens te respecteren belang heeft bij haar beroep op niet-ontvankelijkheid.
3.4
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Art. 332 Rv neemt tot uitgangspunt dat een procedure dient plaats te vinden tussen de partijen uit de vorige instantie. Op het uitgangspunt dat de procespartijen in een volgende instantie dezelfde moeten zijn als in de vorige instantie, geldt een uitzondering in geval van partijwisseling door rechtsopvolging. Voor gevallen waarin de volgende instantie ten onrechte nog op naam van de partij in de vorige instantie aanhangig wordt gemaakt, zijn in de rechtspraak gevallen aanvaard waarin niet-ontvankelijkverklaring achterwege blijft. Bovendien kunnen kennelijke verschrijvingen worden hersteld met toestemming van de wederpartij. De ratio van de deformaliseringstendens die hieraan ten grondslag ligt, is dat fouten en vergissingen niet tot fatale gevolgen behoren te leiden, mits de wederpartij door het herstel hiervan niet onredelijk in haar belangen wordt geschaad. Voorts dient zoveel mogelijk te worden beslist tussen de materieel belanghebbende partijen bij de rechtsbetrekking in geschil.
3.5
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 13 december 2013 ECLI:NL:HR:2013:1881 aanleiding gezien op deze rechtspraak en die tendens voort te bouwen door terug te komen van de in zijn arrest van 9 januari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AN7324 vermelde regels, mede in aanmerking genomen dat het hier meestal gaat om louter formele fouten en dat met herstel daarvan in de regel geen materiële belangen van de wederpartij worden geschaad. Voortaan zullen bij de beoordeling of de aanduiding van een procespartij kan worden gewijzigd nadat de procedure in een volgende instantie aanhangig is gemaakt, de volgende regels gelden:
i. Een procedure in een volgende instantie dient in beginsel plaats te vinden tussen de partijen uit de vorige instantie;
ii. Indien een procedure in een volgende instantie aanhangig is gemaakt, kan een verschenen partij wijziging verzoeken van haar aanduiding in de procedure op de grond dat een vergissing is begaan in die aanduiding of een partijwisseling heeft plaatsgevonden;
iii. Het verzoek is toewijsbaar, tenzij de wederpartij stelt en bij betwisting aannemelijk maakt dat zij daardoor onredelijk in haar belangen wordt geschaad (vgl. art. 122 lid 1 Rv);
iv. Indien de wederpartij niet in de door het rechtsmiddel ingeleide procedure is verschenen, beveelt de rechter dat zij wordt opgeroepen teneinde zich over het verzoek tot wijziging uit te laten.
3.6
In het onderhavige geval is sprake van een kennelijke verschrijving, nu de procedure in eerste aanleg op naam van [appellante] is gevoerd. Het moet daarom voor [geïntimeerde] duidelijk zijn geweest dat het in hoger beroep om dezelfde rechtspersoon ging. Bovendien heeft [geïntimeerde] niet gesteld dat zij door de onjuiste aanduiding van de naam van [appellante] onredelijk in haar belangen wordt geschaad.
Het ontvankelijkheidsverweer van [geïntimeerde] wordt daarom verworpen. Het hof zal verstaan dat de procedure in hoger beroep wordt gevoerd op naam van [appellante]

4.De procesdossiers

4.1
In het door [geïntimeerde] overgelegde dossier ontbreken de volgende stukken behorende bij de dagvaarding in eerste aanleg:
Aan productie 1a (memorie van eis in de arbitrageprocedure) ontbreken:
- de brief van 6-9-1991 (onderdeel van productie 4) en
- de brief of brieven van 13-4-1993 (onderdeel van producties 6 en 7), alsmede
- de brieven van 17-6-1994, 24-9-1996, 8-10-1996 en 11-6-1999 (producties 9 tot en met 12 zoals reeds in die dagvaarding vermeld).
Aan productie 1c (memorie van antwoord in het bevoegdheidsincident tevens memorie van repliek in de hoofdzaak in de arbitrageprocedure) ontbreken:
- de pagina's 2 e.v. N.B.: van die memorie is alleen het eerste blad overlegd. De pagina's
2 e.v. die daarachter zijn gevoegd, zijn de pagina's 2 e.v. van de incidentele conclusie houdende onbevoegdheid/memorie van antwoord van [geïntimeerde].
Productie 1e (memorie van dupliek in het bevoegdheidsincident in de arbitrageprocedure) ontbreekt volledig.
Productie 1f (het arbitrale vonnis) is onvolledig. Daarvan zijn alleen de pagina's 7 tot en met 9 overgelegd.
4.2
[appellante] heeft geen procesdossier gefourneerd, zodat het hof geen kennis kan nemen van genoemde stukken.
4.3
Het hof zal gelet op het voorgaande de zaak naar de rol verwijzen teneinde [geïntimeerde] in de gelegenheid te stellen aanvullend te fourneren en [appellante] in de gelegenheid te stellen alsnog een procesdossier te fourneren.
4.4
In afwachting daarvan houdt het hof iedere verdere beslissing aan.
De beslissing
Het gerechtshof:
verstaat dat de procedure in hoger beroep wordt gevoerd op naam van [appellante];
verwijst de zaak naar de rol van
dinsdag 24 februari 2015voor het aanvullend fourneren van de hierboven opgesomde ontbrekende stukken door [geïntimeerde] en het fourneren van een (volledig) procesdossier door [appellante];
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mr. M.M.A. Wind, mr. L. Janse en mr. R.A. van der Pol en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 10 februari 2015.