ECLI:NL:GHARL:2015:8976

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
17 november 2015
Publicatiedatum
27 november 2015
Zaaknummer
21-001271-15
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Midden-Nederland inzake gedragsbeïnvloedende maatregel en jeugddetentie

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 17 november 2015 een tussenarrest gewezen in het hoger beroep van een verdachte die eerder door de rechtbank Midden-Nederland was veroordeeld. De verdachte, geboren in 1996 en thans verblijvende in een forensisch centrum, had hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van 27 februari 2015, waarin hij was veroordeeld tot een gedragsbeïnvloedende maatregel voor de duur van een jaar, met als gevolg een plaatsing in een orthopedagogisch behandelcentrum. De rechtbank had bepaald dat, indien de verdachte niet naar behoren aan de tenuitvoerlegging van de maatregel meewerkte, vervangende jeugddetentie zou worden toegepast. Het hof heeft in dit arrest de dadelijke uitvoerbaarheid van de maatregel niet opgeheven, ondanks het verzoek van de raadsman van de verdachte. De raadsman had aangevoerd dat de verdachte zich in voorlopige hechtenis bevond in een andere strafzaak en dat de rapportage van het forensisch centrum pas eind december 2015 verwacht werd. Het hof heeft echter geoordeeld dat de omstandigheden van de voorlopige hechtenis geen aanleiding gaven om de dadelijke uitvoerbaarheid van de maatregel op te heffen. Het hof heeft de zaak heropend voor een inhoudelijke behandeling in de tweede helft van februari 2016. De advocaat-generaal heeft zich verzet tegen de opheffing van de dadelijke uitvoerbaarheid, stellende dat dit de beoordeling van het bezwaarschrift door de rechtbank zou doorkruisen. Het hof heeft het verzoek tot opheffing van de dadelijke uitvoerbaarheid afgewezen en het onderzoek voor onbepaalde tijd geschorst, met de bepaling dat de zaak later inhoudelijk behandeld zal worden.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001271-15
Uitspraak d.d.: 17 november 2015
TEGENSPRAAK

Tussenarrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen naar aanleiding van de regiezitting op 3 november 2015 in het kader van het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 27 februari 2015 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 16-653930-13 en 16-661571-14, 16-661843-14, tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1996] ,
thans uit anderen hoofde verblijvende in Forensisch Centrum [naam kliniek] te [plaats] .

Het hoger beroep

Verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld. Verdachte heeft tegen het vonnis tijdig hoger beroep ingesteld, zodat het vonnis niet onherroepelijk is.
De rechtbank heeft verdachte bij dit vonnis onder meer veroordeeld tot de maatregel betreffende het gedrag van de jeugdige voor de duur van een jaar, bestaande uit plaatsing in een orthopedagogisch behandelcentrum, te weten [naam kliniek] te [plaats] , en het volgen van een opleiding en behandeling aldaar. Voor het geval verdachte niet naar behoren aan de tenuitvoerlegging van de maatregel meewerkt, heeft de rechtbank bepaald dat vervangende jeugddetentie voor de duur van een jaar wordt toegepast. De rechtbank heeft op grond van artikel 77w lid 6 van het Wetboek van Strafrecht de dadelijke uitvoerbaarheid van de maatregel bevolen.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van de regiezitting van het hof van 3 november 2015 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. A.C. Vingerling, naar voren is gebracht. Het hof heeft kennisgenomen van het standpunt van de advocaat-generaal.

Het schorsingsverzoek van de verdachte en zijn raadsman

Bij brief van 8 oktober 2015 heeft de raadsman van verdachte verzocht om onderhavige zaak op 3 november 2015 niet inhoudelijk te behandelen. Daartoe heeft hij aangevoerd dat verdachte zich thans in de strafzaak met parketnummer 16/706309-15 in voorlopige hechtenis bevindt. Op 18 september 2015 heeft de rechtbank in die zaak beslist dat verdachte onderzocht dient te worden in Forensisch Centrum [naam kliniek] . De rapportage van Forensisch Centrum [naam kliniek] wordt eind december 2015 verwacht. De raadsman acht het wenselijk deze rapportage in de onderhavige zaak te betrekken.
Daarnaast heeft de raadsman aangekondigd ter terechtzitting van 3 november een verzoek te zullen doen tot opheffing van de beslissing van de rechtbank tot dadelijke uitvoerbaarheid van het vonnis waarvan beroep, omdat niet voldaan is aan de vereisten voor dadelijke uitvoerbaarheid, maar ook dat de recente ontwikkelingen maken dat de dadelijke uitvoerbaarheid geen toegevoegde waarde meer heeft.
De advocaat-generaal heeft op 13 oktober 2015 per e-mail te kennen gegeven geen bezwaar te hebben tegen aanhouding van de zaak. Voorts meent zij dat het niet mogelijk is om de dadelijke uitvoerbaarheid tussentijds op te heffen. Bovendien gaat de advocaat-generaal ervan uit dat verdachte zich voor het nieuwe feit, waarvan hij verdacht wordt, in voorlopige hechtenis bevindt, hetgeen aan de dadelijke uitvoerbaarheid in de weg staat nu de termijn van de gedragsbeïnvloedende maatregel gedurende die tijd niet loopt.
De voorzitter heeft vervolgens beslist dat de zaak op 3 november 2015 niet inhoudelijk wordt behandeld, maar dat wel de voortgang van de zaak zal worden besproken.

Het verzoek tot opheffing van het bevel tot dadelijke uitvoerbaarheid

Ter terechtzitting van het hof heeft de raadsman op grond van artikel 77w lid 7 van het Wetboek van Strafrecht verzocht om opheffing van het bevel tot dadelijke uitvoerbaarheid onder overlegging van:
  • de kennisgeving omzetting gedragsbeïnvloedende maatregel naar jeugddetentie van 1 september 2015;
  • het bezwaarschrift tegen omzetting gedragsbeïnvloedende maatregel naar jeugddetentie van 3 september 2015, ingediend bij de rechtbank Midden-Nederland;
  • het proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting van de rechtbank Midden-Nederland van 18 september 2015;
  • de beslissing van de rechtbank Midden-Nederland van 18 september 2015, inhoudende dat verdachte ter observatie zal worden overgebracht naar Forensisch Consortium Adolescenten [naam kliniek] .
Volgens de raadsman heeft de rechtbank meegedeeld dat pas bij de inhoudelijke behandeling van de nieuwe strafzaak in januari 2016 op het bezwaarschrift zal worden beslist. Aangezien de maatregel is omgezet in vervangende jeugddetentie acht de raadsman het van belang dat het hof nu beslist op het verzoek tot opheffing van het bevel tot dadelijke uitvoerbaarheid, teneinde te voorkomen dat de eventuele executie van de vervangende jeugddetentie het traject bij [naam kliniek] zal doorkruisen. De wet kent geen beperking met betrekking tot het stadium waarin dit bevel kan worden opgeheven. Indien de vervangende jeugddetentie ten uitvoer zal worden gelegd, komt daarmee het belang van het hoger beroep (grotendeels) te vervallen.
Het standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich verzet tegen opheffing van het bevel tot dadelijke uitvoerbaarheid van de gedragsbeïnvloedende maatregel.
De essentie van dadelijke uitvoerbaarheid is gelegen in het feit dat dit het direct effectueren van de opgelegde maatregel mogelijk maakt. Het argument van de raadsman dat het niet onherroepelijk zijn van het vonnis in de weg staat aan executie van de vervangende jeugddetentie snijdt daarom volgens de advocaat-generaal geen hout. Onbekend is of de officier van justitie na ontvangst van het bezwaarschrift de tenuitvoerlegging van de vervangende jeugddetentie al dan niet heeft opgeschort. Er is in ieder geval geen voorrang gegeven aan de tenuitvoerlegging van de vervangende jeugddetentie boven de voorlopige hechtenis in de nieuwe strafzaak en het ligt evenmin in de lijn der verwachting dat dit anders wordt vóór de inhoudelijke behandeling van de betreffende zaak.
De raadsman heeft het bezwaarschrift tegen de omzetting tijdig ingediend bij de rechtbank. De rechtbank is de instantie die op het bezwaarschrift moet beslissen. Toewijzing van het voorliggende verzoek zou volgens de advocaat-generaal met zich brengen dat de rechtbank het bezwaarschift niet meer hoeft te beoordelen. Het is niet juist om deze instantie te passeren.

Het oordeel van het hof

Het hof stelt vast dat de rechtbank in haar vonnis van 27 februari 2015 het programma van de maatregel dadelijk uitvoerbaar heeft verklaard, omdat het heeft geoordeeld dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen of zich belastend zal gedragen en de dadelijke uitvoerbaarheid in het belang van de verdachte is. Het hof ziet in de omstandigheid dat verdachte zich inmiddels in voorlopige hechtenis bevindt in verband met de verdenking van het na het vonnis van de rechtbank gepleegd hebben van een strafbaar feit, geen aanleiding om de dadelijke uitvoerbaarheid van de maatregel op te heffen. De wet biedt immers in artikel 77w lid 11 van het Wetboek van Strafrecht een voorziening voor een dergelijke situatie met de bepaling dat de termijn van de maatregel niet loopt gedurende de tijd dat aan de veroordeelde uit anderen hoofde rechtens zijn vrijheid is ontnomen.
De omstandigheid dat de officier van justitie inmiddels de maatregel heeft omgezet naar jeugddetentie maakt het voorgaande naar het oordeel van het hof thans niet anders, nu namens verdachte tegen deze beslissing overeenkomstig het bepaalde in artikel 77wc lid 4 juncto artikel 77p van het Wetboek van Strafrecht een bezwaarschrift is ingediend bij de rechtbank die de maatregel heeft opgelegd.
Het hof zal het verzoek tot opheffing van de dadelijke uitvoerbaarheid afwijzen en het onderzoek heropenen teneinde de onderhavige zaak inhoudelijk te behandelen in de tweede helft van februari 2016.

BESLISSING

Het hof:
Heropent het onderzoek.
Wijst af het verzoek tot opheffing van het bevel tot dadelijke uitvoerbaarheid van de maatregel betreffende het gedrag van de jeugdige gegeven bij het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 27 februari 2015.
Schorst het onderzoek ter terechtzitting voor onbepaalde tijd.
Bepaalt dat het onderzoek zal worden hervat tegen een nog nader te bepalen terechtzitting
(in de tweede heft van februari 2016).
Bepaalt dat voor de inhoudelijke behandeling van de zaak
90 minutendient te worden gereserveerd.
Beveelt de oproeping van de verdachte tegen het nog nader te bepalen tijdstip, met tijdige kennisgeving daarvan aan de raadsman van de verdachte en aan de benadeelde partij.
Aldus gewezen door
mr. R.W. van Zuijlen, voorzitter,
mr. M. Keppels en mr. M.M.L.A.T. Doll, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. I.H.A. Bijl, griffier,
en op 17 november 2015 ter openbare terechtzitting uitgesproken.