ECLI:NL:RBMNE:2015:1336

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
27 februari 2015
Publicatiedatum
5 maart 2015
Zaaknummer
16-653930-13; 16-661571-14; 16-661843-14; 16-653443-13 (tul) (gev.ttz)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor meermalen poging tot diefstal met braak in vereniging en oplegging van een gedragsbeïnvloedende maatregel

Op 27 februari 2015 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van meermalen (poging tot) diefstal met braak in vereniging. De verdachte, geboren in 1996 en thans verblijvende in Groot Emaus, werd op 13 november 2014 door de kinderrechter verwezen naar de meervoudige kamer van de rechtbank. Tijdens de zitting op 13 februari 2015 heeft de verdachte zich laten bijstaan door zijn advocaat, mr. J.J. Weldam. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en de verklaringen van de verdachte en getuigen. De tenlastelegging omvatte drie parketnummers, waarbij de verdachte in vereniging heeft gepoogd goederen uit een auto te stelen, een bromfiets te stelen en een auto te stelen door middel van braak. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de rechtbank bevoegd was om de zaak te behandelen. De rechtbank heeft de bewijsvoering beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de feiten wettig en overtuigend bewezen konden worden. De verdachte heeft een bekennende verklaring afgelegd en de rechtbank heeft de feiten als ernstig gekwalificeerd, vooral gezien de jeugdige leeftijd van de verdachte. De rechtbank heeft een gedragsbeïnvloedende maatregel opgelegd voor de duur van een jaar, met plaatsing in Groot Emaus, en een jeugddetentie van 45 dagen, met aftrek van voorarrest. Daarnaast is een werkstraf van 30 uren opgelegd, met bijzondere voorwaarden voor toezicht en begeleiding door de William Schrikker Groep. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen tot € 205,00, en de verdachte is veroordeeld tot betaling van dit bedrag.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16/653930-13; 16/661571-14; 16/661843-14; 16/653443-13 (tul) (gev.ttz)
Vonnis van de meervoudige strafkamer van 27 februari 2015.
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1996],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres
[adres], [woonplaats ],
thans feitelijk verblijvende in Groot Emaus, Groene Allee 70, 3853 JW te Ermelo.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Onderhavige zaken zijn op 13 november 2014 door de kinderrechter in deze rechtbank gevoegd en verwezen naar de meervoudige kamer in strafzaken van deze rechtbank. Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 13 februari 2015. De verdachte is in persoon verschenen en heeft zich ter terechtzitting laten bijstaan door mr. J.J. Weldam, advocaat te Utrecht.
Tevens zijn verschenen:
  • de vader van verdachte;
  • de heer M.A. Ismail, zijnde een tolk Arabisch;
  • de heer E. [Q], namens de Raad voor de Kinderbescherming; en
  • de heer H. [J], namens de William Schrikker Groep.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat verdachte, de raadsman, de heer [Q] en de heer [J] naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er – kort en feitelijk weergegeven – op neer dat verdachte:
Ten aanzien van 16/653930-13
in vereniging heeft gepoogd goederen uit een auto te stelen door de deur van die auto te forceren.
Ten aanzien van 16/661571-14
primairin vereniging heeft weggenomen een bromfiets door middel van braak door het contactslot open te breken;
subsidiairin vereniging een bromfiets voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist/had moeten weten dat deze van misdrijf afkomstig was;
Ten aanzien van 16/661843-14
in vereniging heeft gepoogd een auto weg te nemen door een ruit van die auto in te slaan, het stuur heen en weer te trekken en door een voorwerp in het contactslot te steken.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat alle drie de feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden en verwijst daartoe naar de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen en de ter terechtzitting van 13 februari 2015 afgelegde, deels bekennende, verklaring van verdachte. Ten aanzien van het parketnummer 16/661571-14 stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat het primair ten laste gelegde, de diefstal, bewezen kan worden verklaard.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman stelt zich op het standpunt dat de feiten zoals ten laste gelegd onder de parketnummers 16/653930-13 en 16/661571-14 wettig en overtuigend bewezen kunnen worden, gelet op de bekennende verklaring van verdachte. De raadsman stelt zich ten aanzien van het parketnummer 16/661843-14 op het standpunt dat verdachte van dit feit dient te worden vrijgesproken, nu er, gelet op de verklaring van verdachte, twijfel bestaat over de betrokkenheid van verdachte bij dit strafbare feit en een verdachte bij twijfel dient te worden vrijgesproken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van 16/653930-13
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan. Verdachte heeft dit feit bekend en de verdediging heeft geen vrijspraak bepleit. Onder deze omstandigheden zal de rechtbank met toepassing van artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen. [1]
- de aangifte van [K] d.d. 15 november 2013; [2]
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting d.d.
13 februari 2015.
Ten aanzien van 16/661571-14
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan. Verdachte heeft dit feit bekend en de verdediging heeft geen vrijspraak bepleit. Onder deze omstandigheden zal de rechtbank met toepassing van artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen. [3]
- de aangifte namens [A] d.d. 7 juni 2014; [4]
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting d.d.
13 februari 2015.
Ten aanzien van 16/661843-13
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit. [5]
Op 7 september 2014 heeft mevrouw [B] aangifte gedaan van poging tot diefstal van haar personenauto, merk Audi, type A 80, kleur blauw . Aangeefster heeft haar personenauto op 5 september 2014 op de Walnootstraat te Utrecht geparkeerd en in goede staat achtergelaten. Op 7 september hoorde aangeefster van de politie dat men had getracht haar personenauto te stelen. Aangeefster zag vervolgens dat een raampje van haar personenauto was ingeslagen en dat men een voorwerp in het contactslot had gestoken, welk voorwerp kennelijk was afgebroken. [6]
Getuige [getuige 1] ziet rond 03:00 uur drie jongens naast een Audi staan. Één van de drie jongens gaat in de auto zitten en rommelt aan het stuur door het stuur heen en weer te trekken. Kort hierop zit ook één van de andere jongens achter het stuur. Één van de jongens geeft een soort lange staaf aan de jongen achter het stuur, waarop deze laatste de staaf naast het stuur steekt vermoedelijk in het contactslot. De getuige ziet de drie jongens vervolgens hard wegrennen in de richting van de Nieuwlichtstraat. [7]
Op 7 september 2014 omstreeks 03.02 uur krijgen verbalisanten [C] en [D] de melding te gaan naar de Walnootstraat alwaar een verdachte situatie met drie personen rondom een Audi is. Alle personen hadden een zwarte jas aan en één van deze personen had een grijze pet op. Portofonisch hoort verbalisant [C] dat de drie personen de Morelstraat in rennen, waarop hij enkele seconden later twee jongens over de Morelstraat, komende vanuit de richting van de Walnootstraat, zag rennen. De verbalisant ziet dat beide jongens een zwarte jas dragen en dat een van de jongens een geruite beige/bruinkleurige Gucci pet draagt. De verbalisanten zijn achter de twee jongens aangerend. [8]
Op 7 september 2014 zien verbalisanten [E] en [F] twee collega’s, naar later bleek: [D] en [C], hun kant op rennen. Vlak voor hen rennen twee jongens. De verbalisanten zien niemand anders in de Morelstraat en de jongens voldoen aan het opgegeven signalement. De jongen achter wie verbalisant [D] aanrent, kan worden aangehouden en blijkt later te zijn: [verdachte]. [9]
Verdachte verklaart dat hij die nacht een zwarte jas aanhad en een Gucci pet op had. [10]
De hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden worden slechts gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop deze blijkens de inhoud kennelijk betrekking hebben.
Bewijsoverweging
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij toevallig in de buurt was, omdat hij ’s nachts bij een vriend vandaan kwam en onderweg naar huis was. Verdachte verklaart voorts dat hij van de politie is geschrokken en toen is weggerend. De rechtbank acht deze verklaring ongeloofwaardig, gelet op de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen en overweegt hiertoe in het bijzonder dat het signalement van verdachte overeenkomt met het signalement van één van de personen die bij de Audi is gezien, dat de verbalisanten twee personen, van wie één later blijkt te zijn [verdachte], de straat waarin zij zich bevinden in zien rennen, enkele seconden nadat zij portofonisch horen dat de personen die rondom de Audi stonden deze straat in rennen en dat er geen andere personen dan de verdachte en de medeverdachte in de Morelstraat worden gezien.
De rechtbank acht het onder 16/661843-14 ten laste gelegde derhalve wettig en overtuigend bewezen.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4. genoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
Ten aanzien van 16/653930-13
op 15 november 2013 te Utrecht ter uitvoering van het door verdachte en zijn medeverdachten voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen uit een op de Zambesidreef geparkeerd staande auto, merk Volkswagen, type Polo goederen van hun gading of geld, toebehorende aan [K], tezamen en in vereniging met anderen, als volgt heeft gehandeld: hebbende hij, verdachte en een of meer van zijn mededaders een scherp voorwerp tussen een deur en een ruit van die auto gestoken en getracht een deur van die auto open te breken/te forceren, zijnde de uitvoering van dat misdrijf niet voltooid.
Ten aanzien van 16/661571-14
op 7 juni 2014 te Amersfoort tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening van het Piet Mondriaanplein heeft weggenomen een bromfiets, merk Piaggio, kenteken [kenteken] toebehorende aan [A], waarbij verdachte en zijn mededader het weg te nemen goed onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak, te weten het openbreken van het contactslot.
Ten aanzien van 16/661843-14
op 7 september 2014 te Utrecht ter uitvoerig van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen een op de Walnootstraat geparkeerd staande auto, merk Audi, type A 80 kleur blauw, toebehorende aan [B], en zich daarbij de toegang tot die auto te verschaffen en die weg te nemen auto onder hun bereik te brengen door middel van braak en een valse sleutel, tezamen en in vereniging met anderen, als volgt heeft gehandeld: hebbende hij, verdachte, en een of meer van zijn mededaders een ruit van die auto ingeslagen en vervolgens plaats genomen in die auto en het stuur van die auto heen en weer getrokken en een langwerpig voorwerp in het contactslot van die auto gestoken, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar als
Ten aanzien van 16/653930-13
poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen;
Ten aanzien van 16/661571-14
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf of het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak;
Ten aanzien van 16/661843-14
poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf of het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en valse sleutels.
Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
7.
De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gedragsbeïnvloedende maatregel (hierna: GBM) voor de duur en een jaar, ingevuld door plaatsing op Groot Emaus en het volgen van een behandeling en opleiding aldaar, te vervangen door zes maanden jeugddetentie als verdachte niet meewerkt aan de tenuitvoerlegging van de maatregel en een jeugddetentie van 45 dagen, met aftrek van voorarrest overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman stelt zich primair op het standpunt dat een GBM een te zware maatregel is als er slechts twee feiten, welke tevens van geringe ernst zijn, bewezen kunnen worden verklaard. De raadsman brengt als subsidiair standpunt naar voren dat, nu verdachte heeft aangegeven mee te willen werken aan een GBM, er een GBM voor de duur van een jaar kan worden opgelegd, waarbij de vervangende jeugddetentie dient te worden gemaximaliseerd tot drie maanden gelet op het reeds ondergane voorarrest.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Uit hetgeen onder rubriek 4. is overwogen blijkt dat verdachte wordt veroordeeld voor poging tot diefstal in vereniging uit een auto door middel van braak, diefstal in vereniging van een scooter en poging tot diefstal in vereniging van een auto door middel van braak en een valse sleutel. Dit zijn ernstige feiten, te meer nu verdachte deze op een jeugdige leeftijd heeft gepleegd, die bij de benadeelden overlast hebben veroorzaakt en de bewoners van de buurt waarin de strafbare feiten zijn gepleegd een onveilig gevoel hebben gegeven.
Uit de justitiële documentatie van verdachte d.d. 9 september 2014 blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor vermogensdelicten, laatstelijk op 22 oktober 2013 tot een leerstraf So Cool voor de duur van 40 uren en een werkstraf voor de duur van 10 uren voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
De rechtbank heeft voor wat betreft de persoon van verdachte acht geslagen op de volgende rapporten:
- een rapportage 2B van de Raad voor de Kinderbescherming d.d. 5 december 2013 ten aanzien van het onder 16/653930-13 ten laste gelegd, opgesteld door [G], raadsonderzoeker;
- een rapportage 2B van de Raad voor de Kinderbescherming d.d. 9 juli 2014 ten aanzien van het onder 16/661571-14 ten laste gelegde, opgesteld door [H], raadsonderzoeker;
- een rapportage 2A van de Raad voor de Kinderbescherming d.d.10 september 2014 ten aanzien van het onder 16/661843-14 ten laste gelegde, opgesteld door [I], raadsonderzoeker;
- een Pro Justitia-rapportage d.d. 3 november 2014 betreffende een psychologisch onderzoek, opgemaakt door drs. D. Kalčik-Haramandić, gezondheidszorgpsycholoog, waarin onder meer wordt geadviseerd verdachte een GBM op te leggen;
- een rapportage van de Raad voor de Kinderbescherming d.d. 9 februari 2015 opgesteld door [I], raadsonderzoeker, waarin wordt geadviseerd tot een GBM voor de duur van een jaar, ingevuld door een residentiële plaatsing in een orthopedagogisch behandelcentrum voor LVB-ers, alwaar tevens een integrale behandeling met de mogelijkheid tot het volgen van een opleiding en het volgen van traumabehandeling kan plaatsvinden.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de Pro Justitia-rapportage d.d. 3 november 2014, opgemaakt door drs. D. Kalčik-Haramandić, gezondheidszorgpsycholoog, waaruit het volgende blijkt.
Er is bij verdachte sprake van een gebrekkige ontwikkeling in de zin van zwakbegaafdheid en er is sprake van een posttraumatische stressstoornis. De zwakbegaafdheid heeft verdachtes keuzes en gedragingen beïnvloed ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde. Door zwakbegaafdheid, een onvolgroeide persoonlijkheid en een achterstand in zijn sociaal-emotionele ontwikkeling heeft verdachte moeite de gevolgen van zijn daden te overzien. De kans op recidive wordt vergroot, omdat er weinig inzicht in oorzaak-gevolgrelaties is. Verdachte laat zich gemakkelijk overhalen door anderen en gaat mee in negatief gedrag. De ouders van verdachte zijn niet bij machte om verdachte te begrenzen. Verdachte is onvoldoende toegerust met innerlijke kracht en strategieën om zelfstandig keuzes te maken en zich staande te houden in situaties waarin de sociale druk te hoog wordt. Voor de bevordering van een zo gunstig mogelijke ontwikkeling en het voorkomen van recidive is het van belang dat verdachte uit zijn huidige omgeving wordt geplaatst. Een orthopedagogische behandelklimaat – uitgevoerd in het kader van een GBM – kan de ontwikkeling van verdachte bevorderen. Verdachte kan binnen een orthopedagogische setting zichzelf ontwikkelen maar wordt hij ook voldoende begrensd. Ook kan hij zijn opleiding voortzetten en een individuele behandeling voor zijn PTSS klachten, bijvoorbeeld EMDR, krijgen. Verdachte is weggelopen toen hij vrijwillig uithuis werd geplaatst. Er is een strafrechtelijke stok achter de deur nodig om hem mee te laten werken. Na een jaar verplichte behandeling zal er mogelijk nog een behandeling in een vrijwillig kader nodig zijn en/of een overgang naar begeleid wonen.
Voorts heeft de rechtbank kennisgenomen van de rapportage van de Raad voor de Kinderbescherming omtrent de invulling van de GBM d.d. 9 februari 2015, waaruit het volgende blijkt.
Verdachte is door zijn jeugdreclasseerder aangemeld bij Groot Emaus. Toelating gegarandeerd onderwijs binnen het Emauscollege. De Raad onderschrijft het advies van het psychologisch onderzoek tot het opleggen van een GBM. Gezien alle voortrajecten, de grote kans op herhaling van delictgedrag en de persoonlijkheidsontwikkeling van verdachte ziet de Raad de GBM als enige mogelijkheid. Verdachte stelt zich steeds gemotiveerd op en werkt mee, maar na enige tijd zakt zijn motivatie weg en stopt hij. Er kan worden gesteld dat verdachte zich nu in een kritische fase van zijn leven bevindt, wat het wenselijk en noodzakelijk maakt om middels gedwongen behandeling de opvoeding en verzorging te waarborgen die voor verdachte nog steeds nodig wordt geacht om zijn ontwikkeling ten positieve te beïnvloeden.
Gezien het feit dat er op meerdere gebieden actieve en intensieve hulpverlening en behandeling noodzakelijk is, de houding van verdachte ten opzichte van de hulpverlening en de leeftijd van verdachte is de Raad van mening dat de GBM voor de duur van een jaar passend is. Binnen het kader van de GBM dient verdachte te worden geplaatst in een orthopedagogische driemilieuvoorziening waarin hem veiligheid en structuur wordt geboden en gewerkt kan worden aan zijn beperkte vaardigheden en attitude. Verdachte dient mee te werken aan een scholing en/of dagbesteding; traumabegeleiding middels EMDR en versterking van zijn sociaal-emotionele vaardigheden. De Raad adviseert voorts een onvoorwaardelijke jeugddetentie conform de duur van het voorarrest en een voorwaardelijke jeugddetentie met als bijzondere voorwaarden dat verdachte na de plaatsing bij Groot Emaus meewerkt een het realiseren en behouden van een zinvolle en controleerbare dagbesteding en dat verdachte meewerkt aan een ambulante behandeling indien dit na beëindiging van de plaatsing op Groot Emaus noodzakelijk wordt geacht. De Raad adviseert de William Schrikker Groep toezicht te houden op de naleving van de bijzondere voorwaarden.
De rechtbank ziet zich voor de opgave gesteld om in de op te leggen straf of maatregel de juiste balans te vinden tussen enerzijds afschrikking en anderzijds begeleiding en behandeling die verdachte nodig heeft om herhaling te voorkomen.
Gelet op hetgeen over de persoon van verdachte ter terechtzitting is voorgehouden en naar voren is gebracht, is het van belang dat bij verdachte een verandering in diens gedrag wordt bewerkstelligd. Daarnaast is het van belang dat verdachte de nodige begeleiding krijgt bij het verder ontwikkelen van zijn persoonlijkheid en bij het verwerken van zijn trauma dat is ontstaan na een auto-ongeluk. Verdachte geeft ook zelf aan dat hij geen raad weet met de emoties die hij ervaart en dat hij niet naar school gaat, geen werk heeft en ’s nachts niet kan slapen.
De rechtbank is gelet op het vorenstaande van oordeel dat een GBM voor de duur van een jaar, overeenkomstig het advies van de psycholoog en de Raad, de meest passende sanctie is. De rechtbank bepaalt dat de GBM dient te worden ingevuld overeenkomstig het advies van de Raad, namelijk door een plaatsing op Groot Emaus en het volgen van een opleiding en behandeling aldaar.
De rechtbank oordeelt dat aan de vereisten voor het opleggen van een GBM, genoemd in artikel 77w, eerste lid onder a en b Wetboek van Strafrecht is voldaan, nu de veelvuldigheid van de begane misdrijven hiertoe aanleiding geeft en de maatregel in het belang is van een zo gunstige mogelijke verdere ontwikkeling van de verdachte zoals blijkt uit vorengenoemde rapporten.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat als verdachte niet meewerkt aan de tenuitvoerlegging van de GBM hiertegenover een jeugddetentie voor de duur van 6 maanden wordt geplaatst. De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting bepleit dat de vervangende jeugddetentie tot 3 maanden dient te worden gemaximaliseerd.
De rechtbank is van oordeel dat de vervangende jeugddetentie hoger dan de door de officier van justitie gevorderde 6 maanden dient te zijn, namelijk een jaar. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
Ter terechtzitting is door de heer [J] van de William Schrikker Jeugdreclassering verklaard dat het verdachte kenmerkt dat hij bij aanvang zeer gemotiveerd is en ook zo overkomt op zijn begeleiders, maar dat meermalen is gebleken dat deze motivatie, naarmate het (begeleidings)traject vordert, afneemt. Ter terechtzitting is daarnaast gebleken dat verdachte zich (onder meer) niet heeft gehouden aan de schorsende voorwaarde van Toezicht en Begeleiding door de William Schrikker Jeugdreclassering, aan welke voorwaarde hij eveneens gemotiveerd is begonnen.
De rechtbank wil voorkomen dat verdachte zich (wederom) in de loop van de maatregel onttrekt aan datgene wat hem aan noodzakelijke begeleiding wordt geboden. De rechtbank beoogt een stok van voldoende omvang achter de deur te stellen, om daarmee te voorkomen dat verdachte zich aan de tenuitvoerlegging van de GBM onttrekt. Nu echter de omvang van de vervangende jeugddetentie, overeenkomstig artikel 77wc, derde lid, Wetboek van Strafrecht, afneemt naarmate de tenuitvoerlegging van de GBM vordert, wordt de stok achter de deur steeds kleiner in de loop van de tijd. Gelet op de mogelijk afnemende motivatie van verdachte acht de rechtbank het met name van belang dat de vervangende hechtenis na verloop van tijd voldoende groot blijft om serieus invloed te kunnen hebben op de motivatie van verdachte en stelt daarom die vervangende hechtenis op een jaar.
De rechtbank acht het in het belang van verdachte dat hij de tenuitvoerlegging van de GBM voldoende de kans geeft, ook, en wellicht te meer, als het ondergaan van de tenuitvoerlegging zwaarder wordt voor hem.
De rechtbank heeft ter terechtzitting naar voren gebracht dat artikel 77w Wetboek van Strafrecht, betreffende de GBM, op 1 april 2014 is gewijzigd en aan de officier van justitie en de raadsman gevraagd of, en zo ja wat de consequenties daarvan zijn. Dat werd aan de rechtbank overgelaten. De rechtbank komt tot de volgende afweging.
Nu een van de bewezenverklaarde feiten vóór deze wetswijziging en twee van de bewezenverklaarde feiten ná de wetswijziging zijn gepleegd, en het overgangsrecht zodanig is dat de nieuwe bepalingen alleen gelden ten aanzien van feiten gepleegd na de inwerkingtreding op 1 april 2014, is de vraag of het oude of nieuwe recht van toepassing is. De wettelijke vereisten voor het
opleggenvan de GBM zijn niet gewijzigd, dus bij de beantwoording van die vraag niet van belang. Ten aanzien van een aantal andere aspecten, zoals de mogelijkheid van een time-out en dadelijke uitvoerbaar verklaring, is de GBM
inhoudelijkgewijzigd.
De rechtbank overweegt dat de zaken gevoegd zijn en er dus één strafrechtelijke reactie zal volgen. De maatregel is niet te splitsen in twee delen. De rechtbank constateert dat twee van de drie bewezen feiten gepleegd zijn na de inwerkingtreding en dat deze twee feiten ook de zwaarste strafbedreiging kennen. Dat betekent dat duidelijk het zwaartepunt van de bewezenverklaarde feiten gelegen is in de periode na de wetswijziging van 1 april 2014. De rechtbank oordeelt daarom dat de bepalingen omtrent de GBM zoals deze na 1 april 2014 gelden, van toepassing zijn.
De rechtbank beveelt, omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen of zich belastend zal gedragen en de dadelijke uitvoerbaarheid in het belang van de verdachte is, gelet op artikel 77w, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, dat de opgelegde maatregel met de daarbij behorende programma-onderdelen dadelijk uitvoerbaar is.
Nu verdachte in voorarrest heeft gezeten, legt de rechtbank hem een jeugddetentie gelijk aan het voorarrest, te weten 45 dagen op, met aftrek van genoemd voorarrest.
De rechtbank acht het voorts van groot belang dat na afloop van de GBM verdachte nog enige begeleiding zal ontvangen. Zijn problematiek maakt dat het begeleidingsproces – ook na het goed doorlopen van de GBM – mogelijk nog niet zodanig is gevorderd, dat verdachte geheel zelfstandig in staat zal zijn de nodige begeleiding te vinden. Zonder begeleiding is de kans zeer aanwezig dat verdachte in de problemen zal komen en strafbare feiten zal plegen. De kans op recidive zal verminderen indien verdachte gedurende een proeftijd van twee jaar, dus ook in het jaar na de GBM, nog reclasseringsbegeleiding heeft. De rechtbank zal daarom verdachte naast de hiervoor genoemde maatregel en straf veroordelen tot een geheel voorwaardelijke werkstraf van 30 uren met daaraan als bijzondere voorwaarde de maatregel Toezicht en Begeleiding gekoppeld, uitgevoerd door de William Schrikker Groep, ook indien dit inhoudt toewerken naar begeleid wonen.
De rechtbank heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis vanaf het moment van onherroepelijk worden van dit vonnis.
9.
Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
Ten aanzien van 16/653930-13
De behandeling van de vordering van
[K],levert niet een onevenredige belasting van het strafgeding op.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de vordering van de benadeelde partij dient te worden toegewezen tot een bedrag van € 205,00 en dat de vordering voor het overige dient te worden afgewezen, nu dit geen materiële schade is die rechtstreeks uit het ten laste gelegde feit voortvloeit.
De raadsman stelt zich op het standpunt dat de vordering van de benadeelde partij in het geheel niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. De raadsman brengt hiertoe naar voren dat het schadebedrag van € 152,78 niet rechtstreeks voortvloeit uit het ten laste gelegde feit en dat het overige deel van de vordering slechts een schatting is van de schade en een eerdere schade, waarbij er uiteindelijk voor gekozen is deze schade niet te herstellen. Hetgeen volgens de raadsman tot gevolg dient te hebben dat een vergoeding voor deze schade niet op zijn plaats is.
Het is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder het parketnummer 16/653930-13 bewezen geachte feit rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank stelt vast dat deze schade niet hersteld hoeft te zijn, alvorens de benadeelde partij aanspraak kan maken op een vergoeding van de schade. De rechtbank waardeert de schade op € 205,00 (zegge twee honderd vijf euro), bestaande uit materiële schade. De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen.
Voorts zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van de benadeelde partij voornoemd wordt als extra waarborg voor betaling de schadevergoedingsmaatregel (artikel 36f Sr) aan verdachte opgelegd.
De rechtbank wijst af het restant van de vordering, nu er onvoldoende causaal verband is tussen het bewezen geachte feit en deze schade.

10.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich de op 17 juni 2014 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Utrecht in de zaak met parketnummer 16/653443-13, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis van
22 oktober 2013 van de kinderrechter, waarbij verdachte onder meer is veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 10 uren, met bevel dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op twee jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of zich niet aan de bijzondere voorwaarde van de maatregel Hulp en Steun houdt.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de rapportage negatieve terugmelding Jeugdreclassering d.d. 16 juni 2014 van de William Schrikker Jeugdreclassering.
De officier van justitie en de raadsman stellen zich op het standpunt dat de vordering tenuitvoerlegging dient te worden afgewezen gelet op de overige gevorderde straffen.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet echter geen aanleiding de tenuitvoerlegging van voornoemde voorwaardelijke straf te gelasten, gelet op het gegeven dat verdachte reeds een GBM krijgt opgelegd, welke maatregel kan worden doorkruist als tevens de vordering tenuitvoerlegging wordt gelast.
De rechtbank ziet aanleiding, gelet op hetgeen zij onder 8. heeft overwogen, om de vordering af te wijzen en de proeftijd in te korten tot de datum van de uitspraak van het vonnis, te weten 27 februari 2015.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 24c, 36f, 45, 77a, 77g, 77h, 77i, 77l, 77m, 77n, 77w, 77wc, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

12.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van 16/653930-13
poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen;
Ten aanzien van 16/661571-14
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf of het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak;
Ten aanzien van 16/661843-14
poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf of het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en valse sleutels.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte daarvoor strafbaar.
Legt op aan verdachte de
maatregel betreffende het gedrag van de jeugdige voor de duur van een jaarbestaande uit;
- plaatsing binnen een orthopedagogisch behandelcentrum, te weten Groot Emaus te Ermelo en het volgen van een opleiding en behandeling aldaar;
Beveelt dat, als verdachte niet naar behoren aan de tenuitvoerlegging van de maatregel meewerkt, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van een jaar.
Beveelt dat het programma waaruit de maatregel bestaat op grond van artikel 77w, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht dadelijk uitvoerbaar is.
Draagt de William Schrikker Groep, afdeling jeugdreclassering op de tenuitvoerlegging van de maatregel te ondersteunen en de identiteit van de veroordeelde vast te stellen op de wijze als bedoeld in artikel 27a, eerste lid, eerste volzin, en tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering.
Veroordeelt verdachte tot een
jeugddetentie voor de duur van 45 dagen.
Beveelt dat de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering (en in voorlopige hechtenis) is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid,
van 30 uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast van 15 dagen.
Bepaalt dat deze werkstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde voor het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren de navolgende (bijzondere) voorwaarden niet is nagekomen:
Algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt; en
medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, tweede lid, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
1. zich gedurende de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die in het kader van de maatregel Toezicht en Begeleiding worden gegeven door of namens de William Schrikker Groep, afdeling jeugdreclassering, zo vaak en zo lang als deze instelling dat, gedurende de proeftijd, nodig vindt, ook indien dit inhoudt toewerken naar begeleid wonen.
Geeft opdracht aan de William Schrikker Groep, afdeling jeugdreclassering om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Wijst af de vordering tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf opgelegd onder het parketnummer 16/653443-13.
Wijzigt de proeftijd van de voorwaardelijk straf opgelegd onder het parketnummer 16/653443-13, in die zin dat de proeftijd eindigt op 27 februari 2015.
Ten aanzien van 16/653930-13
Wijst de vordering van [K] gedeeltelijk toe tot € 205,00 (zegge twee honderd vijf euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [K] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Wijst af het overige gedeelte van de vordering.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [K] aan de Staat € 205,00 (zegge twee honderd vijf euro) te betalen, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door jeugddetentie van de duur van 4 dagen. De toepassing van die jeugddetentie heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.A.A. van Kalveen, voorzitter, tevens kinderrechter,
mrs. M.A.E Somsen en K.J. Veenstra, rechters,
in tegenwoordigheid van N. Kruijswijk , griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 27 februari 2015.
mr. K.J. Veenstra is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE : De tenlastelegging
Ten aanzien van 16/653930-13
hij op of omstreeks 15 november 2013 te Utrecht, althans in het arrondissement
Midden-Nederland, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn medeverdachte(n) voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen (in/uit een op de Zambesidreef geparkeerd staande auto, merk Volkswagen, type Polo) goederen van hun/zijn gading en/of geld, geheel of ten dele toebehorende aan [K], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, als volgt heeft gehandeld: zijnde en/of hebbende hij, verdachte, en/of (een of meer van) zijn mededader(s) een (scherp) voorwerp tussen een deur en een ruit van die auto gestoken en/of getracht een deur van die auto open te breken/te forceren, zijnde de uitvoering van dat misdrijf niet voltooid;
(artikel 310 Wetboek van Strafrecht; artikel 311, eerste lid, aanhef en onder 4, Wetboek van Strafrecht; artikel 45, eerste lid, Wetboek van Strafrecht)
Ten aanzien van 16/661571-14
Primair
hij op of omstreeks 7 juni 2014 te Amersfoort, althans in het arrondissement
Midden-Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening van het Piet Mondriaanplein heeft weggenomen een bromfiets/snorfiets (merk Piaggio, kenteken [kenteken]), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [A], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, te weten het verbreken en/of openbreken van het (contact)slot;
(artikel 310 Wetboek van Strafrecht; artikel 311, eerste lid, aanhef en onder 5, Wetboek van Strafrecht)
Subsidiair
hij op of omstreeks 7 juni 2014 te Amersfoort, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een bromfiets (merk Piaggio, kenteken [kenteken]) heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van het verwerven en/of het voorhanden krijgen/hebben van voornoemde bromfiets/snorfiets wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden dat het (een) door misdrijf verkregen goed betrof’
(artikel 416, eerste lid, aanhef en onder a Wetboek van Strafrecht)
Ten aanzien van 16/661843-14
hij op of omstreeks 7 september 2014 te Utrecht, althans in het arrondissement
Midden-Nederland, ter uitvoerig van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen een (op of nabij de Walnootstraat) geparkeerd staande auto (merk Audi, type A 80 kenteken [kenteken] kleur blauw), geheel of ten dele toebehorende aan [B], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) en zich daarbij de toegang tot die auto te verschaffen en/of die/dat weg te nemen auto onder zijn/hun bereik te brengen door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming en/of valse sleutel, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, als volgt heeft gehandeld: zijnde en/of hebbende hij, verdachte, en/of (een of meer van) zijn mededader(s) een ruit van die auto ingeslagen, althans vernield, en/of (vervolgens) plaats genomen in die auto en/of het stuur van die auto heen en weer getrokken en/of een (langwerpig) voorwerp (schroef) in het contactslot van die auto gestoken, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid.
(artikel 310 Wetboek van Strafrecht; artikel 311, eerste lid, aanhef en onder 4 en 5 Wetboek van Strafrecht; artikel 45, eerste lid, Wetboek van Strafrecht)

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende proces-verbaal, nr. PL091A 2013258246, bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering (pagina 1 tot en met 90). Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Het proces-verbaal van aangifte van [K] d.d. 15 november 2013, opgemaakt door [L], hoofdagent van Politie Utrecht, opgenomen op pagina 89 tot en met 90.
3.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende proces-verbaal, nr. PL0900 2014149067(Z), bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering (pagina 1 tot en met 58). Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
4.Het proces-verbaal van aangifte namens [A] d.d. 7 juni 2014, opgemaakt door[M]
5.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende proces-verbaal, nr. PL0900 2014248530, bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering (pagina 1 tot en met 58). Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
6.Het proces-verbaal van aangifte van [B] d.d. 7 september 2014, opgemaakt door[N] hoofdagent van Politie Eenheid Midden-Nederland, openomen op pagina 19 tot en met 20.
7.Het proces-verbaal inhoudende de getuigenverklaring van J.M. [getuige 1] d.d. 7 september 2014, opgemaakt door [O], brigadier van Politie Eenheid Midden-Nederland, opgenomen op pagina 17 tot en met 18
8.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 7 september 2014, opgemaakt door [C], hoofdagent van Politie Eenheid Midden-Nederland, opgenomen op pagina 7 tot en met 8.
9.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 7 september 2014, opgemaakt [E] en [F], beiden hoofdagent van Politie Eenheid Midden-Nederland, opgenomen op pagina 9 tot en met 10.
10.Het proces-verbaal inhoudende het verhoor van verdachte d.d. 8 september 2014, opgemaakt door[P], aspirant van Politie Eenheid Midden-Nederland, opgenomen op pagina 49 tot en met 54.