“De definitie van landbouwbedrijf, zoals die zal gaan gelden, is opgebouwd uit de volgende elementen. In de eerste plaats gaat het om bedrijven welke zich richten op het winnen van tot het plantenrijk behorende produkten. In de wettekst is dit tot uitdrukking gebracht door de woorden «het voortbrengen van produkten van akkerbouw, van weidebouw of van tuinbouw». Deze begrippen moeten ruim worden opgevat. Dat brengt met zich mede, dat bij voorbeeld, evenals thans, ook rietvelden en grienden onder de landbouwvrijstelling zullen vallen. Wat het begrip tuinbouw betreft is in de wettekst met zoveel woorden tot uitdrukking gebracht, dat fruitteelt, bloementeelt, bloembollencultuur en het kweken van bomen en paddestoelen vormen van tuinbouw zijn. (…)
Voorts gaat het bij de voorgestelde begripsbepaling om bedrijven die zijn gericht op het fokken, mesten of houden van dieren. Een belangrijke categorie hierbij wordt gevormd door de bedrijven die melkvee houden. Daarbij gaat het niet alleen om bedrijven die voornamelijk eigen voer gebruiken, maar ook om de zogenaamde intensieve veehouderij, de bedrijven die in feite zijn aangewezen op ingekocht voer.
Wat betreft de categorieën van dieren kan worden gedacht aan koeien, varkens, schapen, paarden, kalveren, kuikens, kippen, kalkoenen, eenden en nertsen. Het is niet nodig dat de dieren ook eigendom zijn van de belastingplichtige; van het in het kader van veehouderij fokken, mesten of houden van dieren is ook sprake, indien een belastingplichtige voor rekening en risico van een derde dieren fokt, mest of houdt. Daarbij kan worden gedacht aan bij voorbeeld het verzorgen van contractvarkens.
Het begrip veehouderij moet in de agrarische betekenis worden opgevat. Dit houdt mede in, dat onder het in het kader van veehouderij fokken, mesten of houden van dieren ook wordt verstaan het exploiteren van een station voor kunstmatige inseminatie ten behoeve van de agrarische sector. De begripsomschrijving van het landbouwbedrijf heeft evenwel geen betrekking op dierentuinen, dierenasielen, circussen en dergelijke.
In de voorgestelde wettekst is tevens bepaald dat binnenvisserij en visteelt met landbouwbedrijf worden gelijkgesteld. Daarmee wordt bereikt dat op dit punt de reikwijdte van de voorgestelde omschrijving van het begrip landbouwbedrijf overeenkomt met de omschrijving van dit begrip in het Besluit op de Inkomstenbelasting 1941, welke laatste begripsomschrijving door de Hoge Raad voor de toepassing van artikel 8, letter b, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 is gecontinueerd.
(Kamerstukken II, 1984-1985, 18 915, nr. 3, blz. 7)
Deze leden vragen zich voorts af waarom in de memorie van toelichting geen uitputtende opsomming is gegeven van de categorieën dieren die onder het regime van de landbouwvrijstelling kunnen vallen; tevens willen deze leden weten of het fokken van reeën en wilde zwijnen voor de consumptie onder de landbouwvrijstelling valt. Ten antwoord op deze vragen wil ik opmerken dat bewust in de memorie van toelichting slechts een voorbeeldsgewijze en geen uitputtende opsomming is gegeven van dieren die in het kader van de veehouderij kunnen worden gefokt, gemest of gehouden. Met een voorbeeldsgewijze opsomming ontstaat namelijk, anders dan bij een uitputtende opsomming, de in de praktijk benodigde ruimte om te kunnen aansluiten bij ontwikkelingen op het terrein van het bedrijfsmatig fokken van dieren. Zo was bij voorbeeld in Nederland het fokken van groot wild enkel voor de consumptie een aantal jaren geleden nog ondenkbaar. Thans ligt dat anders. Landbouwgrond welke wordt gebruikt voor het fokken van die dieren voor de consumptie zal dan ook onder de landbouwvrijstelling vallen.
Anders ligt dat bij het door deze leden genoemde fokken van honden door kennelhouders. Voor zover het fokken van honden al in de ondernemingssfeer geschiedt - meestal zal het namelijk slechts om een fiscaal niet relevante hobby gaan - wordt niet voldaan aan de voorwaarde van de landbouwvrijstelling, dat het fokken plaatsvindt in het kader van de veehouderij. Dit wettelijke criterium moet zoals ook in de memorie van toelichting is vermeld in de agrarische betekenis worden opgevat. Om die reden vallen, zoals ook aldaar is vermeld, ook circussen en dierentuinen niet onder de landbouw/vrijstelling.