ECLI:NL:GHARL:2015:6779

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
15 september 2015
Publicatiedatum
15 september 2015
Zaaknummer
14/01142
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake intrekking ANBI-status van Stichting [X] door de Inspecteur

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van Stichting [X] tegen de beslissing van de Inspecteur van de Belastingdienst om de ANBI-status van de stichting in te trekken. De Inspecteur had op 6 maart 2013 meegedeeld dat de stichting met ingang van 1 juli 2012 niet langer als Algemeen Nut Beogende Instelling (ANBI) werd aangemerkt. De stichting heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard door de Inspecteur. De rechtbank Noord-Nederland bevestigde deze beslissing in haar uitspraak van 18 september 2014. De stichting stelt dat zij (nagenoeg) uitsluitend het algemeen belang beoogt, terwijl de Inspecteur van mening is dat de stichting primair particuliere belangen dient.

Tijdens de zitting op 22 juli 2015 in Leeuwarden zijn beide partijen gehoord. De stichting heeft betoogd dat haar activiteiten, waaronder het faciliteren van Transcendente Meditatie, bijdragen aan het algemeen nut. De Inspecteur heeft echter aangevoerd dat de feitelijke werkzaamheden van de stichting vooral gericht zijn op de persoonlijke ontwikkeling van de deelnemers, en dat er geen bewijs is dat de stichting daadwerkelijk het algemeen belang dient.

Het Hof heeft geoordeeld dat de stichting niet voldoet aan de kwalitatieve eis voor ANBI-status, omdat de feitelijke werkzaamheden niet primair gericht zijn op het algemeen nut. De stichting heeft onvoldoende aangetoond dat haar activiteiten daadwerkelijk bijdragen aan het algemeen belang. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel werd eveneens afgewezen, omdat de stichting niet kan worden gelijkgesteld aan andere instellingen die als ANBI zijn aangemerkt. Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

Afdeling belastingrecht
Locatie Leeuwarden
nummer 14/01142
uitspraakdatum: 15 september 2015
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
Stichting [X]te
[Z](hierna: belanghebbende, ook wel SHL)
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 18 september 2014, nummer LEE 13/282, in het geding tussen belanghebbende en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Oost-Brabant/Kantoor ’s-Hertogenbosch,gevestigd te
Eindhoven(hierna: de Inspecteur).

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1
De Inspecteur heeft belanghebbende bij beschikking van 6 maart 2013 meegedeeld dat zij met ingang van 1 juli 2012 niet langer wordt aangemerkt als een Algemeen Nut Beogende Instelling (hierna: ANBI) in de zin van artikel 5b van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR). Het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar ongegrond verklaard en de beschikking gehandhaafd.
1.2
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 18 september 2014 ongegrond verklaard.
1.3
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.4
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
1.5
De Inspecteur heeft een nader stuk met bijlage bij schrijven van 8 juli 2015 ingezonden. De griffier heeft dat schrijven aan belanghebbende doen toekomen.
1.6
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 juli 2015 te Leeuwarden. Daarbij zijn verschenen en gehoord mr. [A] , als de gemachtigde van belanghebbende, bijgestaan door mr. [B] , alsmede mr. [C] namens de Inspecteur, bijgestaan door mr. [D] .
1.7
De Inspecteur heeft ter zitting een pleitnota overgelegd.
1.8
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.De vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende is bij notariële akte van 23 juni 1988 opgericht.
2.2
Volgens artikel 2 van de statuten van belanghebbende luidt haar doel:
“1. De stichting heeft ten doel: het scheppen van mogelijkheden voor minimaal vierhonderd personen om gezamenlijk tweemaal per dag het TM-(Hof: Transcendente Meditatie)
en TM-sidhiprogramma, zoals geleerd door [E] , te beoefenen, om op deze wijze een zodanige invloed uit te oefenen op het collectieve bewustzijn van de Nederlandse bevolking, dat negatieve tendenzen gaan verdwijnen en worden omgebogen in positieve ontwikkelingen.
2.
De stichting tracht haar doel onder meer te verwezenlijken door:
A) projecten te ontwikkelen, die bovengenoemde doelstellingen doen realiseren, zoals:
a. woongelegenheid voor een dergelijke groep;
b. huisvesting om het gezamenlijke meditatieprogramma te beoefenen;
c. werkgelegenheid;
d. het voorwaarden scheppen voor onderwijs op basis van de systematische ontwikkeling van het bewustzijn voor de betrokkenen;
e. het voorwaarden scheppen voor mogelijkheden voor recreatie en
gezondheidszorg.
B) Het verstrekken van informatie over de genoemde doelstelling.”.
2.3
In het beleidsplan van belanghebbende voor de periode 2011-2021 van oktober 2011 staat onder meer:
“Er is derhalve alle reden om de activiteiten van de Stichting(Hof: belanghebbende)
uit te breiden, om te komen tot verdere groei van het aantal beoefenaars van de TM sidhi-techniek in Nederland. De Stichting zal hiertoe de komende jaren de volgende activiteiten ontplooien:
(1) Publiciteit genereren over het nut van de transcendente meditatie en TM sidhi-techniek voor de maatschappij
(2) Ondersteuning van de bouw van nieuwe huizen door de Stichting [F]
(3) Professionalisering van beoefenaars van de TM sidhi-techniek
(4) Ondersteuning voor de activiteiten in het huidige [G] ”.
2.4
Belanghebbende heeft in haar beroepschrift in eerste aanleg onder meer geschreven:
“In 1988 is [X] begonnen met het realiseren van [G] ; een wijk in [Z] .
(…)
De huidige activiteiten van [X] bestaan uit het onderhouden van het [G] en haar voorzieningen door het verstrekken van subsidies aan de basisschool, de biologische winkel en het vegetarische restaurant. Daarnaast organiseert en ondersteunt [X] TM-activiteiten die ook vanuit het buitenland worden bezocht.”
2.5
De Inspecteur heeft een brief overgelegd van ‘ [H] ’ van 4 februari 2008 inzake de inschrijving voor een woning. In deze brief staat onder meer:
“Wij danken u voor uw aanvraag tot inschrijving en hopen op korte termijn aan uw woonwensen te kunnen voldoen. Het TM- [G] huisvest momenteel ca. 300 huishoudens van merendeel mediterenden en sidha’s.
(…)
Voordat u zich bij ons inschrijft is het nodig dat u een overeenkomst hebt gesloten met Stichting [X] . [X] regelt, als bewonersorganisatie, de toelating tot het TM- [G] ”.
2.6
De Inspecteur heeft een ‘Deelnemersovereenkomst [X] ’ overgelegd. Daarin staat onder meer:
“Deze overeenkomst regelt de deelname van bewoners aan TM- [G-project] .
2. Partijen
2.1
Partijen in deze overeenkomst zijn: 1. de deelnemer inclusief de tot zijn/haar huishouden behorende leden en 2. De Stichting [X] (verder genoemd [X] ) of haar rechtsopvolgers.
3. Ingang van de overeenkomst
3.1
De overeenkomst gaat in op de dag dat, voor het huishouden waartoe de deelnemer behoort, een huurovereenkomst voor een woning in TM- [G] ingaat, dan wel het eigendom van een woning in TM- [G] wordt verkregen.
(…)
6.Financiële bijdrage
6.1
Deelnemers en alle personen die tot zijn of haar huishouden behoren (als ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie) zijn een maandelijkse bijdrage verschuldigd aan [X] voor de duur van deze overeenkomst.”
2.7
Belanghebbende heeft sinds 1 januari 2008 de ANBI status.
2.8
De Inspecteur heeft een onderzoek ingesteld naar de ANBI-aanwijzing van belanghebbende en heeft op 26 september 2011 en op 20 januari 2012 een bedrijfsbezoek gebracht.
2.9
De Inspecteur heeft op 6 maart 2012 aan belanghebbende meegedeeld dat de ANBI-status per 1 juli 2012 zal worden ingetrokken.
2.1
Dagelijks nemen circa 100 mensen in het [G] deel aan de Transcendente Meditatie die tweemaal daags wordt gehouden. Teneinde de doelstelling van de gemeenschap te bereiken dienen dagelijks 408 mensen deel te nemen aan de meditatiebijeenkomsten.
2.11
In het [G] zijn in totaal 200 woningen. Dit betreffen koop- en huurwoningen. Niet alle inwoners van het [G] nemen actief deel aan de TM-activiteiten. Alle inwoners van het [G] zijn een bijdrage verschuldigd, los van het feit of zij deelnemen aan de Transcendente Meditatie. De bijdrage wordt aangewend om de voorzieningen in het [G] in stand te houden.
2.12
Partijen zijn gemeenschappelijk van mening dat de statutaire doelstelling van belanghebbende voldoet aan de wettelijke vereisten overeenkomstig artikel 5b van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR). Belanghebbende heeft erkend dat de Inspecteur bij de mondelinge behandeling van het beroep bij de Rechtbank heeft aangegeven dat de feitelijke werkzaamheid van belanghebbende niet voldoet – anders dan belanghebbende staande houdt - en dat in zoverre de weergave in het proces-verbaal van de mondelinge behandeling bij de Rechtbank niet juist is.

3.Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1
Partijen houdt verdeeld of de Inspecteur bij beschikking de status van ANBI van belanghebbende terecht heeft ingetrokken. Het geschil spitst zich toe op de vraag of belanghebbende (nagenoeg) uitsluitend het algemeen belang beoogt en dient, welke vraag belanghebbende bevestigend en de Inspecteur ontkennend beantwoordt.
3.2
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.
3.3
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, en tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar en van de intrekkingsbeschikking.
3.4
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Op grond van artikel 5b, eerste lid, onderdeel a, van de AWR is, voor zover hier van belang, een algemeen nut beogende instelling een instelling die uitsluitend of nagenoeg uitsluitend het algemeen nut beoogt. Dit moet blijken uit de regelgeving en de feitelijke werkzaamheden van de instelling (artikel 1a, onderdeel b, van de Uitvoeringsregeling Algemene wet inzake rijksbelastingen). In het derde lid van artikel 5b, onderdeel i, van de AWR is bepaald dat als algemeen nut in de zin van dit artikel onder meer wordt beschouwd religie, levensbeschouwing en spiritualiteit.
4.2
Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat met de invoering van voormelde wettelijke bepalingen geen wijziging van de inhoud van het ANBI-begrip, zoals dat voordien gold, is beoogd. De in de jurisprudentie ontwikkelde eis dat uit de regelgeving en de feitelijke werkzaamheden van de instelling moet blijken dat de instelling het algemeen nut dient is nu wettelijk vastgelegd. Wel is het sinds de invoering van voormelde wettelijke bepalingen niet langer voldoende dat de instelling met de door haar verrichte werkzaamheden het algemene belang ten minste in gelijke mate als het particuliere belang dient, maar moet de instelling uitsluitend of nagenoeg uitsluitend – dit is voor meer dan 90 percent – het algemeen nut beogen. Tevens is nader uitgewerkt wat als algemeen nut in de zin van artikel 5b, van de AWR, wordt beschouwd. Met inachtneming van deze wijzigingen is bij de beoordeling of sprake is van een ANBI nog steeds de jurisprudentie van voor de invoering van deze bepalingen van belang.
4.3
Belanghebbende is ook in hoger beroep van mening dat zij het algemeen belang beoogt en dient. Zij is van mening dat zij aannemelijk heeft gemaakt dat ze zowel aan de kwalitatieve als aan de kwantitatieve toets voldoet.
4.4
De Inspecteur is van mening dat belanghebbende statutair wel het algemene belang beoogt te dienen, maar dat zij feitelijk voor 100 percent particuliere belangen dient. De Inspecteur heeft daartoe aangevoerd dat de Transcendente Meditatie (TM) primair is gericht op de persoonlijke ontwikkeling van de beoefenaar van TM. Feitelijk is derhalve van een rechtstreeks uitsluitend of nagenoeg uitsluitend dienen van een algemeen belang niet gebleken. Overigens is de Inspecteur nog immer van mening dat belanghebbende niet voldoet aan de in de Uitvoeringsregeling Algemene wet inzake rijksbelastingen 1994 nader gestelde voorwaarden ter verkrijging of ter behoud van de ANBI-status.
4.5
Het Hof is van oordeel dat belanghebbende aan twee eisen dient te voldoen teneinde als ANBI te worden aangemerkt. In de eerste plaats dient uit de statuten en het rechtstreekse object van de feitelijk werkzaamheden te blijken dat belanghebbende rechtstreeks het algemeen belang beoogt (de kwalitatieve eis). In de tweede plaats moet belanghebbende doen blijken dat de werkzaamheden feitelijk het algemeen belang dienen voor ten minste 90 percent (de kwantitatieve eis).
4.6
Het Hof overweegt dat tussen partijen niet in geschil is dat belanghebbende volgens haar doelstelling het algemeen nut beoogt en derhalve in zoverre aan de zogeheten ‘kwalitatieve toets’ voldoet. Deze gezamenlijke mening van partijen geeft naar het oordeel van het Hof geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Dan blijft over als door het Hof als eerste te beantwoorden vraag of de feitelijke werkzaamheden van de instelling op het realiseren van die doelstelling zijn gericht. Dit alvorens het Hof toekomt aan het geven van een oordeel of wordt voldaan aan de kwantitatieve eis van 90 percent of meer.
4.7
Belanghebbende is door de Belastingdienst in het verleden als ANBI aangemerkt. Na het onderzoek dat de Inspecteur bij belanghebbende heeft ingesteld, heeft de Inspecteur het standpunt ingenomen dat belanghebbende ten onrechte als ANBI was aangemerkt omdat zij zich primair richt op het persoonlijk welzijn en/of de persoonlijke ontwikkeling van de deelnemers. Nu de Inspecteur zich gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat belanghebbende niet als een ANBI kan worden aangemerkt rust op belanghebbende de last feiten en/of omstandigheden te stellen en – gelet op de voormelde betwisting – ten minste aannemelijk te maken respectievelijk te doen blijken op grond waarvan zij als ANBI kan worden aangemerkt.
4.8
Voor de vraag of belanghebbende als een ANBI kan worden aangemerkt, in die zin dat zij het algemeen belang dient, hetgeen gelijk is te stellen met het nastreven van algemeen nut, wijst het Hof op het arrest HR 13 januari 2012, nr. 10/03464, ECLI:NL:HR:2012: BQ0525, BNB 2012/89. Aldaar heeft de Hoge Raad het criterium als volgt nader omschreven dat “ indien de werkzaamheden van de instelling rechtstreeks erop gericht zijn enig algemeen belang te dienen”.
4.9
Het Hof is van oordeel dat bij de door belanghebbende verrichte activiteiten, zoals omschreven onder de vaststaande feiten, primair de persoonlijke ontwikkeling van de deelnemers voorop staat zodat het particuliere belang en niet rechtstreeks het algemeen belang wordt gediend. Deze persoonlijke ontwikkeling krijgt vorm door onder andere het deelnemen aan bijeenkomsten, het bijwonen van door belanghebbende georganiseerde lezingen en seminars. Zij dient het particuliere belang van de deelnemers, welk belang is gelegen in het voorzien in hun behoefte aan persoonlijke ontwikkeling. Daaruit kan voorts hoogstens worden geconcludeerd dat mogelijk sprake is van een gunstig maatschappelijk neveneffect van de activiteiten; de activiteiten zelf dienen daardoor niet rechtstreeks het algemeen belang. Aan dat oordeel doet niet af of de statutaire doelstelling van de belanghebbende op een levensbeschouwelijke en/of spirituele leest is geschoeid. Het statutaire doel dient namelijk in samenhang met de feitelijke werkzaamheden van belanghebbende te worden getoetst. Belanghebbende heeft de door haar gestelde positieve effecten op onder andere de (afname van de) criminaliteit, economische vooruitgang en de positieve ontwikkeling van de verkeersveiligheid, mede gelet op de gemotiveerde betwisting door de Inspecteur, naar het oordeel van het Hof niet aannemelijk gemaakt. Belanghebbende heeft erkend dat zij daartoe geen hard wetenschappelijk geschraagd bewijs kan leveren.
4.1
Voorts merkt het Hof nog op dat de verhuur van woningen aan degenen die in het TM- [G] zijn gehuisvest, plaatsvindt tegen marktconforme tarieven. Naar het oordeel van het Hof draagt dat niet bij aan het bewijs dat belanghebbende voldoet aan de kwalitatieve eis. Belanghebbende heeft ook overigens onvoldoende aannemelijk gemaakt – laat staan doen blijken - dat de samenhangende werkzaamheden rechtstreeks erop gericht zijn enig algemeen belang te dienen. Het voorgaande brengt, in onderling verband en samenhang beschouwd, mee dat niet geoordeeld kan worden dat rechtstreeks het algemeen belang wordt gediend door belanghebbende.
4.11
Het vorenstaande leidt tot het oordeel dat belanghebbende niet voldoet aan de kwalitatieve eis, zodat haar de status van ANBI, behoudens het hierna te behandelen beroep op de gestelde toepasselijkheid van het gelijkheidsbeginsel, niet (meer) toekomt. De kwantitatieve eis behoeft mitsdien geen behandeling meer.
4.12.
Ook de vraag of TM als een religie, levensbeschouwing of filosofie moet worden geduid, zoals belanghebbende heeft gesteld en de Inspecteur gemotiveerd heeft weersproken, behoeft, gelet op het voorgaande, geen behandeling.
Gelijkheidsbeginsel
4.13
Belanghebbende heeft een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel en zich daarbij op het standpunt gesteld dat de Inspecteur haar ten onrechte de status van ANBI heeft ontnomen. Daarbij heeft zij in de eerste plaats een parallel getrokken met instellingen welke zich bezighouden met sociale woningbouw. Zij stelt in dit verband dat zij feitelijk en rechtens daarmee gelijk kan worden gesteld, hetgeen de Inspecteur gemotiveerd heeft bestreden. Het Hof vermag belanghebbende in haar standpunt niet te volgen en volstaat daartoe met een verwijzing naar het bepaalde in artikel 5b, lid 5, van de AWR. Aldaar heeft de wetgever in formele zin krachtens bij Koninklijk Besluit te stellen nadere voorwaarden, toegelaten instellingen als bedoeld in artikel 70 van de Woningwet, welke zich richten op de sociale woningbouw en het beheer daarvan, teneinde mensen met een bescheiden inkomen tegen lagere dan marktconforme huurprijzen woonruimte te verschaffen met inzet van publieke gelden, als ANBI aangemerkt. In het onderhavige geval staat vast dat belanghebbende tegen marktconforme huurprijzen woonruimte aan de bewoners van TM- [G] ter beschikking stelt. Het Hof is derhalve van oordeel dat zowel feitelijk als rechtens geen sprake is van gelijke gevallen zodat het gelijkheidsbeginsel niet is geschonden. Ook in zoverre mist het hoger beroep doel.
4.14
Voorts heeft belanghebbende zich op het standpunt gesteld dat zij feitelijk en rechtens vergelijkbaar is met de Rooms-Katholieke Kerk en de Orde van de vrijmetselarij en uit dien hoofde terecht aanspraak maakt op de status van ANBI. De Inspecteur heeft dat in zijn verweerschrift in hoger beroep gemotiveerd bestreden. Belanghebbende heeft naar het oordeel van het Hof met hetgeen zij heeft aangevoerd niet aannemelijk gemaakt dat zij een geloof of religie vormt. Reeds op die grond mist de vergelijking in zoverre doel.
4.15
Ook heeft belanghebbende zich vergeleken met een instelling welke het Boeddhisme propageert en daartoe verwezen naar de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 13 augustus 2013, kenmerk AWB 12/5579, ECLI:NL: RBNHO:2013:11636. Deze uitspraak is in hoger beroep door Hof Amsterdam vernietigd bij uitspraak van 18 juni 2015, nr. 13/00565, ECLI:NL:GHAMS:2015:2360. Het Hof heeft kennis genomen van laatstvermelde uitspraak, onderschrijft de aldaar gegeven oordelen en maakt deze – voor zover nodig voor de beslechting van het onderhavige geschilpunt – als zijnde rechtens juist, tot de zijne en komt derhalve tot het oordeel dat ook in zoverre het beroep op het gelijkheidsbeginsel faalt.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. van Walderveen, voorzitter, mr. J.A. Monsma en mr.
P. van der Wal, in tegenwoordigheid van mr. H. de Jong als griffier.
De beslissing is op 15 september 2015 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(H. de Jong)
(B. van Walderveen)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 16 september 2015
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.