Uitspraak
NHL Leeuwarden,
Findus,
Fintan B.V.
NHL,
Het geding in eerste aanleg
2.Het geding A in hoger beroep
19 november 2013, tevens akte in principaal appel;
30 april 2014;
dat het uw Hof behage bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, de vonnissen van de rechtbank Leeuwarden van 28 april 2004 en 19 december 2012 te vernietigen en opnieuw rechtdoende de vorderingen van Findus alsnog af te wijzen als ongegrond en/of onbewezen, met veroordeling van Findus in de kosten van de procedure".
dat uw Hof moge behagen om bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad voor zover de wet zulks toelaat, in principaal appel NHL niet ontvankelijk te verklaren in haar beroep, althans dat af te wijzen, onder bekrachtiging van het vonnis waarvan beroep, zo nodig onder verbetering van de gronden.
3.Het geding B in hoger beroep
30 april 2014;
Dat uw hof moge behagen bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad zover de wet zulks toelaat, de vorderingen van Fintan BV in eerste aanleg alsnog toe te wijzen onder veroordeling van NHL, in de kosten van de procedure in beide instanties.".
4.Ten aanzien van de feiten in beide gevoegde zaken
15 maart 1999 heeft de heer [X] , directeur van het Instituut Techniek van de NHL aan de heer [Y] , die als woordvoerder van de [werknaam samenwerkingsverband] fungeerde, geschreven dat het College van Bestuur van de NHL in beginsel akkoord was gegaan met een samenwerkingsovereenkomst met de [werknaam samenwerkingsverband] (productie 4 bij MvA procedure A).
Exclusiviteit
Echter vanaf1 januari 2000, hierna te noemen de aanvangsdatum, voor rekening en risico van de vennootschap, omvattende deze inbreng derhalve alle activa van gemelde onderneming onder de verplichting voor de vennootschap alle passiva van die onderneming voor haar rekening te nemen (…) indien het saldo van de activa en passiva hoger is dan de stortingsplicht zal de oprichtster voor het verschil in de boeken van de vennootschap worden gecrediteerd. (…)
Zoals besproken over de herstructurering van Fintan Holding hebben wij u verzocht het College van Bestuur toestemming te vragen voor de gewenste verandering van onze organisatiestructuur. (…) Het kantoor van onze notaris (…) zal deze maand contact met het College van Bestuur opnemen om de zaak formeel te regelen. Het komt erop neer dat het College van Bestuur gevraagd wordt, als vertegenwoordiger van de NHL en mede-aandeelhouder van NHL Bedrijfsopleidingen ICT, hiervoor een stuk bij de notaris te ondertekenen voor de verandering van aandeelhouder. Uiteraard blijven alle contractuele afspraken en verplichtingen, zoals zijn afgesproken tussen NHL en Fintan Holding , van kracht. Wij vragen u vriendelijk om het College van Bestuur over bovenstaande in te lichten."
5.De beslissingen in eerste aanleg en de aanduiding van de grieven
zaak Astelt NHL in haar
grief 1de gevolgen van de "doorzak"-constructie van 31 mei 2000 ter discussie. Volgens NHL is dientengevolge de werking van het exclusiviteitsbeding op 31 mei 2000 geëindigd, aangezien NHL nooit met contractsovername als bedoeld in artikel 6:159 BW heeft ingestemd.
grief 2vecht NHL de door de rechtbank aan het concurrentiebeding gegeven uitleg aan; volgens haar ziet het beding alleen op activiteiten van het instituut techniek en valt het belang dat NHL had bij ICT-Noord niet onder het beding. Dit laatste wordt, met andere argumenten, herhaald in de
grieven 4 en 7.
grief 3ziet op ICT-Noord. Volgens NHL heeft zij daarin niet deelgenomen.
Grief 5vecht het oordeel van de rechtbank aan dat ook A+ en ITIL-opleidingen onder de exclusiviteitsbepaling vallen.
Grief 6ziet op de verwerping van de rechtbank van een beroep op artikel 6:89 BW.
Grief 8klaagt er over dat de rechtbank ten onrechte Findus c.s. deels geslaagd acht in het door hen te leveren bewijs,
grief 9vecht de berekening van de dagboete aan.
Grief 10betwist dat het aanbieden van de maatwerkopleiding een overtreding van het exclusiviteitsbeding heeft opgeleverd.
Grief 11betreft ten slotte het verworpen beroep op matiging van de boete.
incidenteel appelvecht Findus harerzijds eveneens de uitleg aan die de rechtbank aan het exclusiviteitsbeding heeft gegeven. Volgens haar vallen ook gebruikersopleidingen onder deze bepaling en heeft de rechtbank zich ten onrechte beperkt tot die opleidingen en cursussen die in overwegen mate ICT-gerelateerd zijn (
grieven I t/m III). In
grief IVbetoogt zij dat de Internet Academie en daar geven cursussen Website ontwikkelaar en E-business, alsook de samenwerking met Pentascope en het geven van
in companycursussen een overtreding van de exclusiviteitsbepaling opleveren. In
grief Vbetoogt zij hetzelfde met betrekking tot DRO en DRO+ en in de tweede grief V (
Vbis) stelt zij dat de gebruikersopleidingen van het Instituut Management en Economie ook aanleiding geven om NHL een boete te doen verbeuren.
Grief VIricht zich tegen het dictum en
grief VIItegen het afwijzen van wettelijke rente over de verbeurde boetebedragen.
Grief VIIIziet op de afwijzing van de vordering om nadere informatie te verstrekken.
Grief IXziet op de afwijzing van extra boetebedragen. Deze wil Findus alsnog in de schadestaat begroten, waartoe zij haar eis wijzigt. Grief X ziet op de afwijzing van de overige schade, nader op te maken bij staat, door haar begroot op € 1.361.340,65 aan niet vergoede uren van [naam initiatiefnemer] en [Y] (13.707 uren) en overige leden [werknaam samenwerkingsverband] 12.000 uren. De
grieven IX en XIIten slotte, zien op het dictum en de compensatie van proceskosten.
zaak Bvordert Fintan B.V. , met de voorwaardelijk voorgedragen
grief i, toewijzing van haar vorderingen, voor zover in de parallelle procedure de vorderingen van Findus worden afgewezen
grieven ii tot en met ivvordert zij schade uit hoofde van haar 50% aandeelhouderschap in ICT B.V. en stelt zij dat het een gezamenlijke dochtervennootschap concurrentie aandoen onrechtmatig is. Volgens Fintan B.V. geldt artikel 6:92 BW niet jegens haar en kan zij wel de schade vorderen en Findus daarnaast betaling van de boeten.
6.Ten aanzien van de samenstelling van de kamer
Nu mr. Van Emden als gevolg van zijn pensionering is gedefungeerd als raadsheer-plaatsvervanger bij dit hof, maakt hij niet langer deel uit van de kamer die dit arrest wijst. Van de behandeling op 30 april 2014 is proces-verbaal opgemaakt, wat voorafgaand aan de voortgezette comparitie d.d. 8 mei 2014 aan partijen ter hand is gesteld en waarover zij opmerkingen hebben mogen maken. Nu deze zitting plaatsvond vóór het wijzen van het arrest van 31 oktober 2014 door de Hoge Raad, ECLI: NL: HR:2014:3076, behoeft het hof niet bij partijen de behoefte aan een nadere mondelinge behandeling te peilen.
7.Ten aanzien van de wijzigingen van eis
8.De beoordeling van de grieven in beide procedures
16 september 1999 tot stand is gekomen na ampele onderhandelingen waarbij beide partijen voorzien waren van juridische bijstand, gelijk ook de rechtbank heeft overwogen in haar eindvonnis (zie daarvan rechtsoverweging 3.5.4.2). De overeenkomst meldt in de aanhef dat partij zijn Fintan (I, hof) en NHL. Het hof heeft de verdere inhoud van die samenwerkingsovereenkomst hiervoor samengevat in rechtsoverwegingen 4.4. en 4.5. De overeenkomst is voor NHL door de voorzitter van haar college van bestuur ondertekend. Niets in de tekst van deze overeenkomst wijst erop dat deze overeenkomst dan wel een deel ervan - meer specifiek de exclusiviteitsbepaling - niet op de (hele) NHL betrekking heeft, doch uitsluitend op het instituut techniek van de NHL. Voor zover de NHL voor deze opvatting al argumenten meent te mogen ontlenen aan het samenwerkingsplan, wijst het hof er op dat randnummer 23 van de samenwerkingsovereenkomst expliciet bepaalt: "
Bij eventueel strijdigheid tussen één of meer van de bepalingen van deze overeenkomst en het samenwerkingsplan d.d. 10-2-1999 (…) zullen de bepaling van deze overeenkomst prevaleren." Overigens kan het hof in het samenwerkingsplan ook niet lezen dat het de bedoeling van partijen was dat er uitsluitend zou worden samengewerkt door het Instituut Techniek.
1 januari 2000 eerst overgedragen aan Fintan II en vervolgens aan Fintan B.V. zoals blijkt uit de daarvan opgemaakte notariële akten, geciteerd onder rechtsoverwegingen 4.7 en 4.8. Het hof legt deze akten tekstueel aldus uit dat aan Findus zijn gebleven rechten voortvloeiende uit de samenwerkingsovereenkomst tot 1 januari 2000 en dat alle rechten die daaruit voortvloeien die betrekking hebben op de periode na die datum, door Findus zijn overgedragen aan (uiteindelijk) Fintan B.V.
11 juni 2000 was. Alleen de deelname in ICT-Noord startte officieel op 21 december 1999, zodat in zoverre in principaal appel zijdens NHL alleen ICT-Noord van belang is voor de vraag of boeten zijn verbeurd.
1 januari 2000. Ten aanzien van de overige cursussen bevatten noch genoemde akte noch de deskundigenberichten aanwijzingen dat die cursussen zijn georganiseerd in de hier relevante periode.
21 december 1999 en 24 september 2001 € 5.000 aan vervolgboete heeft toegekend. Uit het voorgaande volgt dat hoogstens de boeten over de periode tot 1 januari 2000 door Findus kunnen worden opgevorderd.
15 mei 2001 in verzuim verkeerd. Het hof stelt vast dat Findus in de inleidende dagvaarding aanspraak maakt op een boete wegens de oprichting van ICT-Noord (pag.12). Dat dezelfde dagvaarding in concept reeds op 1 mei 2001 is toegezonden, blijkt niet uit de processtukken. Het hof zal derhalve de wettelijke rente over de (enig) toewijsbare boete toekennen vanaf 11 juli 2002, de dag waarop de inleidende dagvaarding is betekend.
zaak Azal het hof de tussenvonnissen, voor zover in appel aangevochten en het eindvonnis van 19 december 2012 waarvan beroep bekrachtigen, dat laatste uitsluitend voor zover het de beslissing sub 3.1. en 3.3. betreft en dat vonnis voor het overige vernietigen, en opnieuw rechtdoende, NHL veroordelen tot betaling van het hiervoor genoemde bedrag.
procedure Bzal het hof het beroep verwerpen en het vonnis, voor zover dat betrekking heeft op Fintan B.V. - wier vorderingen in eerste aanleg zijn afgewezen - bekrachtigen. Het hof zal Fintan B.V. mede in de proceskosten in eerste aanleg veroordelen en haar voorts in de kosten van het hoger beroep veroordelen, voor wat het salaris betreft te begroten op 1 punt naar tarief VIII. Ook hier acht het hof geen termen aanwezig om de comparitie zittingen bij het hof nogmaals in aanmerking te nemen.
9.De beslissing
29 juli 2009, 7 juli 2010 voor zover in appel aangevochten, alsmede het eindvonnis van
19 december 2012, allen van de rechtbank Leeuwarden, laatstgenoemd vonnis uitsluitend met betrekking tot de beslissingen 3.1 en 3.3.
in zoverre tezamen met Fintan B.V. in zaak B- en wat betreft het hoger beroep (zowel in principaal appel als in incidenteel appel) vastgesteld op € 16.030,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en op € 5.053,82 voor verschotten;
tezamen met Findus in zaak A- terzake van het geliquideerde salaris van de advocaat (alsmede voor zover van toepassing nog de procureur) aan NHL € 22.477,- dient te voldoen en veroordeelt Fintan B.V. in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van NHL begroot op € 4.580,- voor het geliquideerde salaris van de advocaat, alsmede op € 4.961,- voor verschotten;