ECLI:NL:GHARL:2015:5743

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
28 juli 2015
Publicatiedatum
30 juli 2015
Zaaknummer
14/01044
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de aftrekbaarheid van een betaling in het kader van de afwikkeling van huwelijkse voorwaarden en alimentatie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, waarin de rechtbank de aanslag in de inkomstenbelasting voor het jaar 2010 heeft gehandhaafd. Belanghebbende had een aanslag ontvangen op basis van een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 32.097 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 5.299, met een heffingsrente van € 302. De rechtbank verklaarde het beroep van belanghebbende ongegrond, waarna hij in hoger beroep ging. De kern van het geschil betreft de vraag of een betaling van € 80.000 aan de ex-echtgenote van belanghebbende kan worden aangemerkt als persoonsgebonden aftrek voor onderhoudsverplichtingen. Belanghebbende stelt dat deze betaling verband houdt met de afkoop van partneralimentatie, terwijl de inspecteur dit ontkent. Tijdens de zitting werd belanghebbende bijgestaan door zijn gemachtigde, en de inspecteur was vertegenwoordigd door een ambtenaar. Het hof oordeelt dat de betaling van € 80.000 niet kan worden gekwalificeerd als afkoopsom van alimentatie, omdat de overeenkomst van 27 januari 2010 niet wijst op een dergelijke kwalificatie. Het hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. De proceskosten worden niet toegewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummer 14/01044
uitspraakdatum:
28 juli 2015
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 19 augustus 2014, nummer AWB 14/1166, in het geding tussen belanghebbende en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Kantoor Arnhem(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1
Aan belanghebbende is voor het jaar 2010 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 32.097 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 5.299. Tevens is een bedrag van € 302 aan heffingsrente in rekening gebracht.
1.2
De Inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar de aanslag en de beschikking heffingsrente gehandhaafd.
1.3
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 19 augustus 2014 ongegrond verklaard.
1.4
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
1.6
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 juni 2015 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende, bijgestaan door zijn gemachtigde [A] , alsmede [B] namens de Inspecteur.
1.7
De gemachtigde van belanghebbende heeft een pleitnota overgelegd.
1.8
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.De vaststaande feiten

2.1
Belanghebbende is op 8 september 1997 onder het maken van huwelijkse voorwaarden gehuwd met [C] (hierna: ex-echtgenote), uit welk huwelijk twee kinderen zijn geboren.
2.2
Belanghebbende en zijn ex-echtgenote zijn eind 2006 duurzaam gescheiden gaan leven. Bij beschikking van de rechtbank Arnhem van 4 juni 2009 is de echtscheiding uitgesproken.
2.3
Belanghebbende en zijn ex-echtgenote hebben getracht in onderling overleg, en met de hulp van een echtscheidingsbemiddelaar, tot overeenstemming te komen over de financiële afwikkeling van de echtscheiding. Dit heeft niet tot overeenstemming geleid.
2.4
Bij beschikking van de rechtbank Arnhem van 5 januari 2010 heeft de rechtbank een aantal oordelen gegeven met betrekking tot de wijze van afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden en de wijze van verdeling van de gemeenschappelijke vermogensbestanddelen. Zakelijk weergegeven en samengevat heeft de rechtbank in de beschikking van 5 januari 2010 de volgende beslissingen gegeven:
  • De man dient € 117.500 aan de vrouw te voldoen in verband met de overwaarde van de echtelijke woning;
  • De vrouw dient aan de man € 5.833 te voldoen in verband met het negatief saldo op de gezamenlijke bankrekeningen;
  • De vrouw komt € 1.105 toe in verband met de polis bij [D] , de afkoopwaarde van de polis bij [E] moet nog door de man worden opgevraagd;
  • De schade-uitkering en schenkingen van de vrouw hoeven niet verrekend te worden. Wel is de rente over de schade-uitkering aan te merken als inkomsten uit overgespaard vermogen die verrekend dienen te worden. De vrouw is gevraagd daarvan een opgave te verstrekken;
  • Het vermogen van [F] BV, [G] BV (inclusief rekening courant) en [G] VOF blijven buiten het te verrekenen vermogen;
  • De man kan in beginsel nog aanspraak maken op verrekening van de kosten van de huishouding, indien vast zou staan dat de vrouw naar evenredigheid van haar inkomen dan wel vermogen te weinig heeft bijgedragen in deze kosten. De man heeft zijn verzoek tot verrekening echter onvoldoende onderbouwd. De door de man gehanteerde methode van vermogensvergelijking kan niet worden gevolgd. De rechtbank ziet geen reden de man nader in de gelegenheid te stellen zijn standpunt alsnog te onderbouwen.
2.5
Op 7 januari 2010 heeft de advocaat van belanghebbende aan de advocaat van de ex-echtgenote geschreven dat, mede op basis van de polis van [E] en een schatting van de te verrekenen rente, uit de beschikking van 5 januari 2010 voortvloeit dat belanghebbende een bedrag van € 109.831 aan zijn ex-echtgenote moet betalen. Daar stelt de advocaat van belanghebbende tegenover dat hij – zo nodig in hoger beroep – alsnog een onderbouwing wil geven van de te verrekenen kosten van de huishouding en hij vraagt de advocaat van de ex-echtgenote of het alsnog mogelijk is de zaak in der minne op te lossen.
2.6
Op 27 januari 2010 hebben belanghebbende en zijn ex-echtgenote overeenstemming bereikt over de definitieve afwikkeling van de echtscheiding. In de overeenkomst is het volgende opgenomen:
“(…)
[De man] betaalt met betrekking tot de totale afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden een bedrag ad € 80.000 aan [de vrouw]. Dit bedrag zal uiterlijk op 12-2-2010 aan [de vrouw] zijn overgemaakt.
De woning en de hypotheek zullen zonder nadere verrekening aan [de man] worden toegescheiden. [De vrouw] zal de woning uiterlijk op 10-5-2010 verlaten of per 15-7-2010 tegen 150,- vergoeding per week.
Het prive vermogen van [de vrouw] zal niet hoeven te worden verrekend (alsmede rente).
De door partijen opgebouwde pensioenen en lijfrenteverzekeringen zullen niet worden verrekend dan wel verevend.
De gezamenlijke bankrekeningen alsmede [E] + [D] tegoeden zullen zonder nadere verrekening aan [de man] worden toegescheiden.
Voor de niet genoemde goederen geldt dat ieder der partijen zonder nadere verrekening en/of verevening houdt hetgeen op zijn/haar naam staat dan wel bij hem/haar in bezit is, zie aangehechte lijst.
[De vrouw] stemt in met een nihilstelling van de partneralimentatie met daaraan gekoppeld een niet wijzigingsbeding onder de ontbindende voorwaarde dat voornoemd bedrag binnen genoemde termijn zal zijn voldaan.
Nadat uitvoering is gegeven aan het voorgaande verlenen partijen elkaar over en weer
finale kwijtingterzake de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden, de verdeling van de beperkte gemeenschappen en de wet VP.
Indien het genoemde bedrag ad € 80.000 niet uiterlijk op 12-2-2010 aan [de vrouw] is voldaan, dan zal deze overeenkomst zijn vervallen. Deze overeenkomst kan niet worden ontbonden of gewijzigd.
De te ontvangen kinderbijslag voor beide kinderen zullen aan [de vrouw] worden toegescheiden.”
2.7
Belanghebbende heeft op 11 februari 2010 € 80.000 overgemaakt naar de bankrekening van de ex-echtgenote.
2.8
De rechtbank Arnhem heeft bij beschikking van 4 maart 2010 de door belanghebbende en de ex-echtgenote gemaakte afspraken vastgelegd.
2.9
Belanghebbende heeft de betaling van € 80.000 in zijn aangifte IB/PVV 2010 verwerkt als uitgave voor onderhoudsverplichtingen. De Inspecteur heeft deze aftrek niet toegestaan en bij de aanslagregeling gecorrigeerd.

3.Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1
In geschil is of de betaling van € 80.000 als persoonsgebonden aftrek (uitgave voor onderhoudsverplichtingen) in aanmerking moet worden genomen.
3.2
Belanghebbende beantwoordt voornoemde vraag bevestigend, de Inspecteur ontkennend.
3.3
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het proces-verbaal van de zitting.
3.4
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, tot vernietiging van de uitspraken van de Inspecteur, en tot vaststelling van de aanslag en beschikking heffingsrente overeenkomstig de door belanghebbende ingediende aangifte.
3.5
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Beoordeling van het geschil

4.1
Ingevolge artikel 6.1, tweede lid, aanhef en onderdeel a, en artikel 6.3, eerste lid, aanhef en onderdelen a en b, van de Wet Inkomstenbelasting 2001 zijn (aftrekbare) uitgaven voor onderhoudsverplichtingen onder meer periodieke uitkeringen of verstrekkingen op grond van een rechtstreeks uit het familierecht voortvloeiende verplichting en afkoopsommen van dergelijke uitkeringen of verstrekkingen die worden gedaan aan de gewezen echtgenoot. Onder een afkoopsom wordt mede begrepen een overbedeling die is verkregen tegenover het (deels) prijsgeven van een aanspraak op een alimentatie-uitkering (Hoge Raad 19 september 2003, nr. 38.315, ECLI:NL:HR:2003:AK8291).
4.2
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de betaling van € 80.000 betrekking heeft op de afkoop van partneralimentatie. Gedurende het huwelijk heeft belanghebbende huishoudelijke uitgaven voor zijn rekening genomen, welke ten onrechte niet met zijn ex-echtgenote zijn verrekend en daarom bij de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden alsnog moeten worden verrekend. Als die verrekening in aanmerking wordt genomen, blijkt een overbedeling van de ex-echtgenote te zijn ontstaan welke is gecompenseerd in die zin dat de ex-echtgenote blijkens de overeenkomst van 27 januari 2010 heeft ingestemd met een nihilstelling van de partneralimentatie in combinatie met een niet-wijzigingsbeding, aldus belanghebbende.
4.3
Voor het antwoord op de vraag hoe de betaling van € 80.000 dient te worden gekwalificeerd is niet alleen de taalkundige uitleg van wat partijen zijn overeengekomen van belang, maar dient de betekenis van het omstreden beding in de schriftelijke overeenkomst tevens te worden vastgesteld aan de hand van hetgeen partijen over en weer hebben verklaard en uit elkaars verklaringen en gedragingen overeenkomstig de zin die zij daaraan in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs mochten toekennen, hebben afgeleid en van hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (Hoge Raad 13 maart 1981, nr. 11.647, ECLI:NL:HR:1981:AG4158, NJ 1981, 635, Haviltex).
4.4
De tekst van de overeenkomst van 27 januari 2010 vermeldt dat belanghebbende € 80.000 betaalt in verband met de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden. Dat wijst niet erop dat deze betaling geheel of voor een gedeelte een afkoopsom van alimentatie is.
4.5
Belanghebbende verdedigt dat deze betaling niettemin moet worden aangemerkt als een afkoopsom. Hij voert daartoe aan dat een in zijn ogen juiste berekening van de boedelscheiding en van de verrekening van de huishoudelijke uitgaven ertoe leidt dat hij niet is overbedeeld, zodat deze betaling slechts betrekking kan hebben op de (afkoop van) alimentatie.
4.6
Uit de stukken blijkt dat voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst belanghebbende en zijn ex-echtgenote op velerlei punten van mening verschilden. Belanghebbende betwistte onder meer de verschuldigdheid van partneralimentatie. Uiteindelijk is ter beëindiging van al deze geschillen deze overeenkomst gesloten. Onder deze omstandigheden kan naar het oordeel van het Hof niet worden gezegd dat – in afwijking van de tekst van de overeenkomst – (een gedeelte van) de betaling van € 80.000 moet worden aangemerkt als afkoopsom van alimentatie.
4.7
Het hoger beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de heffingsrente. Belanghebbende heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte heffingsrente aangevoerd. Het hoger beroep is ook in zoverre ongegrond.
Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. van de Merwe, voorzitter, mr. J.P.M. Kooijmans en mr. R.A.V. Boxem, in tegenwoordigheid van mr. E.D. Postema als griffier.
De beslissing is op
28 juli 2015in het openbaar uitgesproken.
De voorzitter is verhinderd deze uitspraak mede te ondertekenen. In zijn plaats tekent mr. Kooijmans.
De griffier,
(E.D. Postema)
(J.P.M. Kooijmans)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op : 29 juli 2015.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.