In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende [X] [Z] tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 24 juli 2014, waarin de rechtbank zich onbevoegd verklaarde. De heffingsambtenaar van de gemeente Lelystad had aan belanghebbende aanslagen afvalstoffenheffing opgelegd voor de jaren 2007 tot en met 2010. Belanghebbende verzocht op 24 maart 2013 om restitutie van de betaalde bedragen, maar de heffingsambtenaar verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk wegens overschrijding van de termijn. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar het verzoek ten onrechte als bezwaarschrift had opgevat en dat het als een verzoek om ambtshalve vermindering had moeten worden behandeld. De rechtbank verklaarde zich onbevoegd, wat door belanghebbende werd bestreden in hoger beroep.
Tijdens de zitting op 15 april 2015 werd belanghebbende bijgestaan door mr. [A], terwijl de heffingsambtenaar werd vertegenwoordigd door [B] en mr. [C]. Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar het verzoek van belanghebbende op de juiste wijze had behandeld en dat de rechtbank ten onrechte onbevoegd was verklaard. Het Hof bevestigde de uitspraak van de heffingsambtenaar en verklaarde het beroep ongegrond, maar veroordeelde de heffingsambtenaar tot betaling van proceskosten aan belanghebbende. De uitspraak werd gedaan op 28 juli 2015.