ECLI:NL:GHARL:2015:5742

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
28 juli 2015
Publicatiedatum
30 juli 2015
Zaaknummer
14/00940, 14/00941, 14/00942 en 14/00943
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake afvalstoffenheffing en ontvankelijkheid bezwaar

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende [X] [Z] tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 24 juli 2014, waarin de rechtbank zich onbevoegd verklaarde. De heffingsambtenaar van de gemeente Lelystad had aan belanghebbende aanslagen afvalstoffenheffing opgelegd voor de jaren 2007 tot en met 2010. Belanghebbende verzocht op 24 maart 2013 om restitutie van de betaalde bedragen, maar de heffingsambtenaar verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk wegens overschrijding van de termijn. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar het verzoek ten onrechte als bezwaarschrift had opgevat en dat het als een verzoek om ambtshalve vermindering had moeten worden behandeld. De rechtbank verklaarde zich onbevoegd, wat door belanghebbende werd bestreden in hoger beroep.

Tijdens de zitting op 15 april 2015 werd belanghebbende bijgestaan door mr. [A], terwijl de heffingsambtenaar werd vertegenwoordigd door [B] en mr. [C]. Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar het verzoek van belanghebbende op de juiste wijze had behandeld en dat de rechtbank ten onrechte onbevoegd was verklaard. Het Hof bevestigde de uitspraak van de heffingsambtenaar en verklaarde het beroep ongegrond, maar veroordeelde de heffingsambtenaar tot betaling van proceskosten aan belanghebbende. De uitspraak werd gedaan op 28 juli 2015.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummers 14/00940 t/m 14/00943
uitspraakdatum:
28 juli 2015
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 24 juli 2014, nummers UTR 13/3491, 13/3672, 13/3673 en 13/3675, in het geding tussen belanghebbende en
de
heffingsambtenaarvan de
gemeente Lelystad(hierna: de heffingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende voor de jaren 2007, 2008, 2009 en 2010 aanslagen afvalstoffenheffing opgelegd.
1.2
Bij een brief van 24 maart 2013 heeft belanghebbende verzocht om restitutie van de door hem voor de belastingjaren 2007, 2008, 2009 en 2010 aan afvalstoffenheffing betaalde bedragen.
1.3
De heffingsambtenaar heeft belanghebbendes bezwaar bij uitspraak op bezwaar van 18 juni 2013 niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de wettelijke termijn van zes weken.
1.4
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Midden-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft zich bij uitspraak van 24 juli 2014 onbevoegd verklaard.
1.5
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.6
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, de van de Rechtbank ontvangen dossiers die op deze zaken betrekking hebben alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
1.7
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 april 2015 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende, bijgestaan door mr. [A] (hierna: [A] ), alsmede [B] namens de heffingsambtenaar, bijgestaan door mr. [C] .
1.8
Belanghebbende heeft een pleitnota overgelegd.
1.9
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.De vaststaande feiten

2.1
Belanghebbende woont in een dienstwoning aan de [a-straat] 6 te [Z] . Met betrekking tot dit perceel bestaat een inzamelplicht voor de gemeente Lelystad voor huishoudelijke afvalstoffen krachtens de artikelen 10.21 en 10.22 van de Wet milieubeheer (hierna: Wmb).
2.2
Naar aanleiding van een door belanghebbende gemaakt bezwaar tegen de aanslag afvalstoffenheffing voor het jaar 2013, waarin hij stelt dat de gemeente niet voldoet aan haar inzamelplicht, heeft de heffingsambtenaar de onherroepelijk vaststaande aanslagen afvalstoffenheffing voor de jaren 2011, 2012 en 2013 ambtshalve verminderd tot nihil.
2.3
Naar aanleiding van deze vermindering heeft belanghebbende de heffingsambtenaar ter zake van de onherroepelijk vaststaande aanslagen afvalstoffenheffing voor de jaren 2007, 2008, 2009 en 2010 een brief van 24 maart 2013 toegezonden waarin onder meer het volgende is vermeld.
“(…).
Ik heb van u een vermindering van de gemeentelijke belastingen ontvangen over de jaren 2011, 2012 en 2013. Hiervoor mijn dank.
Graag zou ik aanvullende informatie van u ontvangen over de afvalstoffenheffing voor de jaren 2007, 2008, 2009 en 2010.
Deze zijn door mij betaald, en uit uw schrijven heb ik opgemaakt dat deze heffing in mijn geval als “onterecht” is aangemerkt.
Graag zou ik voor deze jaren op dezelfde gronden door u ontheffing worden verleend.
(…).”
2.4
De heffingsambtenaar heeft bij uitspraak op bezwaar van 18 juni 2013 belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard in zijn bezwaar wegens overschrijding van de wettelijke termijn van zes weken. De heffingsambtenaar heeft ter zake van belanghebbendes verzoek van 24 maart 2013 daaraan het volgende toegevoegd:
“Uw verzoek merk ik aan als bezwaarschrift en heb ik ongegrond verklaard.
Op 27 maart 2013 heb ik van u een brief mogen ontvangen waarin u stelt dat u een vermindering heeft ontvangen voor de jaren 2011, 2012 en 2013. U vraagt aanvullende informatie over de reeds betaalde afvalstoffenheffing over de jaren 2007, 2008, 2009 en 2010.
Standpunt van de gemeente:
Volgens de beleidsregels inzake ambtshalve vermindering van gemeentelijke belastingen geldt dat Gevallen waarin ambtshalve vermindering, teruggaaf, ontheffing of vrijstelling voor gemeentelijke belastingen wordt verleend zijn:
1. Indien wegens het te laat indienen van een bezwaarschrift of om andere redenen van formele aard de reclamant niet ontvankelijk is in zijn bezwaar, verleent de teamleider Geo-informatie en Belastingen van de afdeling Dienstverlening bij dezelfde uitspreek waarin de niet ontvankelijkheid wordt uitgesproken, ambtshalve vermindering, teruggaaf, ontheffing of vrijstelling waarvoor de reclamant naar het oordeel van voornoemd hoofd redelijkerwijs in aanmerking komt.
2. In andere gevallen dan die welke zijn genoemd in het eerste lid verleent de teamleider ambtshalve de vermindering, teruggaaf, ontheffing of vrijstelling waarvoor de belanghebbende redelijkerwijs in aanmerking komt indien:
a. De belanghebbende een verzoekschrift hiertoe indient ;of
b. Enig feit noopt tot de conclusie dat een belastingaanslag tot een te hoog bedrag is vastgesteld en deze aanslag bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid niet gehandhaafd kan worden.
Uitzonderingen:
3. Het bepaalde in het eerste en tweede lid vindt geen toepassing indien ten tijde van het ontvangen bezwaarschrift of het verzoekschrift dan wel op het tijdstip waarop het in het tweede lid, onderdeel b, bedoelde feit ter kennis van het hoofd komt, drie jaren of meer zijn verstreken sedert de dagtekening van het aanslagbiljet/beschikking waarop het bezwaarschrift/ verzoekschrift betrekking heeft.
Op grond van het bovenstaande blijven de aanslagen voor de jaren 2007, 2008, 2009 en 2010 gehandhaafd.
Mocht u van mening zijn dat ik u ten onrechte niet ontvankelijk heb verklaard dan kunt u, binnen zes weken na de dagtekening van deze uitspraak hiertegen beroep instellen bij de rechtbank (…).
(…)”
2.5
De Rechtbank heeft in haar uitspraak van 24 juli 2014 geoordeeld dat de heffingsambtenaar belanghebbendes brief van 24 maart 2013 ten onrechte heeft opgevat als een bezwaarschrift en dat de heffingsambtenaar het verzoek had moeten opvatten als een verzoek tot ambtshalve vermindering van de opgelegde en reeds betaalde aanslagen afvalstoffenheffing. Voorts heeft de Rechtbank geoordeeld dat belanghebbende niet is benadeeld doordat de Inspecteur het verzoek als bezwaar heeft behandeld. Vervolgens heeft de Rechtbank overwogen dat een beslissing om een aanslag op basis van artikel 65 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) ambtshalve al dan niet te verminderen niet een voor bezwaar vatbare beslissing als bedoeld in artikel 26, eerste lid, onder b, van de AWR is, zodat daartegen geen bezwaar en beroep openstaat. De Rechtbank heeft zich om die reden onbevoegd verklaard.

3.Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1
In geschil is of belanghebbendes verzoek om vermindering van de aanslagen afvalstoffenheffing voor de jaren 2007, 2008, 2009 en 2010 op de juiste wijze door de heffingsambtenaar en de Rechtbank is afgedaan.
3.2
De heffingsambtenaar neemt het standpunt in dat belanghebbende terecht niet-ontvankelijk in bezwaar is verklaard en voor het overige dat de gemeente in de onderhavige jaren heeft voldaan aan haar inzamelplicht, zodat er geen grond is voor een ambtshalve te verlenen vermindering van de aanslagen.
3.3
Belanghebbende neemt het standpunt in dat de gemeente niet heeft voldaan aan haar inzamelplicht, zodat hij recht heeft op restitutie van de door hem betaalde bedragen aan afvalstoffenheffing voor de jaren 2007, 2008, 2009 en 2010.
3.4
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.
3.5
Belanghebbende concludeert naar het Hof begrijpt tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar en tot teruggave van de door belanghebbende voor de jaren 2007 tot en met 2010 betaalde bedragen aan afvalstoffenheffing. Voorts vordert belanghebbende de wettelijke rente over de te restitueren en reeds gerestitueerde bedragen aan afvalstoffenheffing en een vergoeding van de kosten voor de resterende periode van een vijfjarig contract met een vuilnisophaaldienst.
3.6
De heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Beoordeling van het geschil

4.1
Het in belanghebbendes brief van 24 maart 2013 gevraagde besluit de belastingaanslagen te verminderen, dient ambtshalve te geschieden omdat tegen de aanslagen het rechtsmiddel van bezwaar niet meer openstond. Een dergelijk ambtshalve genomen besluit is voorzien in artikel 65 van de AWR en is daardoor een ingevolge de belastingwet genomen besluit. Ingevolge artikel 26, lid 1, van de AWR in verbinding met artikel 7:1, lid 1, Algemene wet bestuursrecht (Awb) staat tegen een dergelijk besluit geen bezwaar en beroep open (HR 20 december 2013, nr. 12/02872, ECLI:NL:HR:2013:1797, BNB 2014/42). Op grond van artikel 231 van de Gemeentewet geldt de bevoegdheid een dergelijk besluit te nemen ook voor de heffingsambtenaar ter zake van de gemeentelijke belastingen.
4.2
De heffingsambtenaar heeft belanghebbendes verzoek van 24 maart 2013 aangemerkt als een bezwaarschrift en bij uitspraak op bezwaar van 18 juni 2013 belanghebbende niet-ontvankelijk in bezwaar verklaard wegens overschrijding van de wettelijke termijn van zes weken. Gelet op de in die uitspraak opgenomen beslissing op belanghebbendes schriftelijke verzoek van 24 maart 2013 en de daarbij vermelde beleidsregels inzake de afdoening van een verzoek om ambtshalve vermindering, teruggaaf, ontheffing of vrijstelling, behelst de uitspraak een beslissing op belanghebbendes bezwaarschrift tegen een besluit dat de heffingsambtenaar ambtshalve heeft genomen. Een zodanig besluit is niet aan te merken als een beslissing waartegen bezwaar en beroep openstaat. Gelet op het gesloten stelsel van rechtsmiddelen, brengt dit mee dat het door belanghebbende ingediende bezwaar door de heffingsambtenaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard.
4.3
Anders dan de Rechtbank heeft geoordeeld is de belastingrechter wel bevoegd kennis te nemen van het beroep tegen de uitspraak die de heffingsambtenaar op een zodanig bezwaar heeft gedaan. Bij zijn oordeel over de gegrondheid van een dergelijk beroep dient de belastingrechter te beoordelen of inderdaad sprake is van een ingevolge de belastingwet genomen besluit waartegen geen bezwaar openstaat (HR 20 december 2013, 12/02872, ECLI:NL:HR:2013:1797, BNB 2014/42 en HR 1 maart 2000, 35.041, ECLI:NL:HR:2000:AA4984, BNB 2000/171). De Rechtbank heeft zich derhalve ten onrechte onbevoegd verklaard.
4.4
Gelet op het vorenoverwogene onder 4.1 en 4.2 komt het Hof aan een inhoudelijke beoordeling van het hoger beroep niet toe.
4.5
Nu de heffingsambtenaar in zijn uitspraak op bezwaar belanghebbendes bezwaar niet-ontvankelijk heeft verklaard, zal het Hof deze uitspraak bevestigen.
Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond.

5.Proceskosten

Het Hof acht termen aanwezig voor een veroordeling van de heffingsambtenaar in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb. Belanghebbende heeft gesteld dat [A] hem tegen betaling beroepsmatig rechtsbijstand heeft verleend. Ter zitting van het Hof heeft [A] verklaard dat hij gepensioneerd belastingadviseur is en incidenteel rechtshulp pleegt te verlenen, waarvoor hij een vergoeding in rekening brengt en dat hij over deze betaling inkomstenbelasting betaalt. Het Hof is van oordeel dat het slechts incidenteel verlenen van rechtsbijstand door iemand die daarvan niet zijn beroep maakt, niet kan worden aangemerkt als het beroepsmatig verlenen van rechtsbijstand als bedoeld in het Besluit proceskosten bestuursrecht. Voor het overige is gesteld noch gebleken dat andere in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht vermelde kosten zijn gemaakt dan de door belanghebbende gemaakte reiskosten voor het bijwonen van de zitting in eerste aanleg en hoger beroep. Het Hof begroot die kosten op 2 x € 46 = € 92 (kosten openbaar vervoer, 2e klas).

6.Beslissing

Het Hof:
– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank,
– verklaart het beroep ongegrond,
– veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 92,
– gelast dat de heffingsambtenaar aan belanghebbende het betaalde griffierecht vergoedt, te weten € 44 in verband met het beroep bij de Rechtbank en € 122 in verband met het hoger beroep bij het Hof.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.M. Ettema, voorzitter, mr. R.F.C. Spek en
mr. A.J.H. van Suilen, in tegenwoordigheid van mr. J.L.M. Egberts als griffier.
De beslissing is op 28 juli 2015 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(J.L.M. Egberts)
(C.M. Ettema)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op: 29 juli 2015.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.