Uitspraak
[appellante],
1.[geïntimeerde 1],
[geïntimeerde 1],
[geïntimeerde 2],
[geïntimeerden],
1.Het geding in eerste aanleg
11 september 2013 van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden.
2.Het geding in hoger beroep
3.De feiten
[B.V. C] (hierna te noemen [B.V. C]) opgericht. [geïntimeerde 1] was enig
[dochter] (hierna te noemen [dochter]), opgericht. [B.V. C] was enig bestuurder van [dochter].
Voorafgaand aan de koop heeft [appellante] een due diligence onderzoek verricht.
) (hierna te noemen "Levering" zal geschieden door middel van het verlijden van de daartoe bestemde akte door een nog door Koopster aan te wijzen notaris en zal plaatsvinden uiterlijk dan wel op16 maart 2007 (hierna te noemen "Datum levering"). De Vennootschap wordt gedreven voor
van deze overeenkomst van koop en verkoop.Artikel 5 GarantiesVerkoopster staat in voor de juistheid van de hierna genoemde feiten en omstandigheden van de Vennootschap betreffende:(…)
12 maart 2007 de conceptakte tot overdracht van de aandelen aan partijen verzonden.
De nota van afrekening d.d. 15 maart 2007 ad € 35.892,50 vermeldt onder meer:
"Overdracht: 21 maart 2007 om 13.30 uur."
4.Het geschil en de beslissing van de rechtbank
1. een bedrag van € 265.705,- ter vergoeding van schade wegens het niet kunnen aanwenden van een compensabel verlies;
dit alles te vermeerderen met de wettelijke rente en
[geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] onrechtmatig jegens haar gehandeld hebben, welk onrechtmatig handelen tot schade heeft geleid. [appellante] heeft daartoe primair gesteld dat
[geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] in hun hoedanigheid van aandeelhouder hebben gehandeld in strijd met de zorgvuldigheidsnorm door niet mee te werken aan de levering van de aandelen in [dochter]. Subsidiair heeft zij gesteld dat [geïntimeerde 1] als bestuurder en [geïntimeerde 2] als beleidsbepaler van [B.V. C] onrechtmatig hebben gehandeld, van welk handelen hen een ernstig verwijt kan worden gemaakt. [appellante] heeft voorts gesteld dat [geïntimeerde 1] en
[geïntimeerde 2] aansprakelijk zijn voor de schade die zij heeft geleden doordat er bedragen van de rekening van [dochter] zijn verrekend met negatieve saldi van bankrekeningen van andere aan [geïntimeerde 1] gelieerde vennootschappen en doordat [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] gelden aan die rekening hebben onttrokken.
[geïntimeerde 1] en/of [geïntimeerde 2] voor de door [X] gestelde schade ten gevolge van het niet
Dat het in de macht van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] lag om de levering van de aandelen te effectueren èn dat zij zulks hebben nagelaten, is niet komen vast te staan nu uit de overgelegde correspondentie blijkt dat [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] diverse pogingen hebben ondernomen om [X] ertoe te bewegen mee te werken aan het passeren van de notariële akte, aldus de rechtbank.
Ten aanzien van de verrekening van gelden heeft de rechtbank overwogen dat - daargelaten in welke hoedanigheid [geïntimeerde 1] en/of [geïntimeerde 2] voor de door [appellante] gestelde schade aansprakelijk zouden kunnen worden gesteld - [appellante] haar stelling dat zij dientengevolge schade heeft geleden in het licht van de gemotiveerde betwisting door
[geïntimeerden] onvoldoende heeft onderbouwd, zodat aan bewijslevering of het benoemen van een deskundige niet wordt toegekomen.
5.Het depot
Het hof zal acht slaan op die delen van het rapport met bijlagen waarnaar [appellante] in haar processtukken specifiek heeft verwezen.
6.Bespreking van de grieven
De grieven leggen het geschil in volle omvang aan het hof voor en lenen zich voor een gezamenlijke bespreking.
a. zij geen gebruik heeft kunnen maken van het compensabel verlies als gevolg van het feit dat zij de aandelen in [dochter] niet geleverd heeft gekregen door [B.V. C], de verkoopster.
b. er onttrekkingen hebben plaatsgevonden van de rekening van [dochter] die gelet op de overeengekomen risicoverdeling - de onderneming van [dochter] werd met ingang van
1 januari 2007 voor rekening en risico van [appellante] gedreven - ten laste van [B.V. C] hadden moeten komen.
Het hof stelt voorop dat in beginsel alleen de vennootschap aansprakelijk is voor schade als gevolg van een aan haar toerekenbare normschending. (HR 7 november 1997, NJ 1998/269, ECLI:NL:HR:1997:ZC2485). [appellante] heeft mede gelet op de gemotiveerde betwisting door [geïntimeerden], niet voldaan aan haar stelplicht waarom in dit geval ook de (indirect) aandeelhouders aansprakelijk zouden zijn.
[geïntimeerden] onrechtmatig hebben gehandeld omdat zij hebben nagelaten te bewerkstelligen dat de aandelen in [dochter] aan [appellante] werden geleverd. Dat verwijt richt zich tot hen in hun hoedanigheid van bestuurder c.q. (vermeend) feitelijk beleidsbepaler. Een aandeelhouder, laat staan een indirect aandeelhouder is als zodanig niet bevoegd de vennootschap te vertegenwoordigen. Een feitelijk beleidsbepaler is dat overigens evenmin.
(HR 23 november 2012 ECLI:NL:HR:2012 BX5881). Het ging in dat geval om een natuurlijk persoon die optrad als bemiddelaar bij de aankoop van een Spaanse villa.
De persoon in kwestie was weliswaar bestuurder van een vennootschap maar hij werd niet in zijn hoedanigheid van bestuurder aansprakelijk gehouden voor een tekortkoming of onrechtmatig handelen van die vennootschap. Hij werd daarentegen aansprakelijk geacht op grond van het handelen in strijd met een op hem persoonlijk, in zijn hoedanigheid van bemiddelaar, rustende zorgvuldigheidsverplichting.
Uit de stellingen van [appellante] valt niet te begrijpen dat zij [geïntimeerden] in een andere hoedanigheid dan die van bestuurder c.q. (vermeend) feitelijk beleidsbepaler van [B.V. C] aansprakelijk stelt. Het Spaanse villa arrest is voor de onderhavige zaak dan ook niet relevant.
De vraag of [geïntimeerde 1] als bestuurder - en [geïntimeerde 2] als (vermeend) feitelijk beleidsbepaler - uit hoofde van onrechtmatige daad aansprakelijk is voor de schade die [appellante] stelt te hebben geleden als gevolg van de tekortkoming van [B.V. C], dient dan ook te worden beantwoord overeenkomstig die verzwaarde maatstaf. Daarbij dient uiteraard te zijn voldaan aan de vijf vereisten van art. 6:162 BW te weten: onrechtmatige daad, toerekenbaarheid van de daad aan de dader, schade, causaal verband tussen daad en schade en relativiteit.
€ 73.033,- heeft geleden als gevolg van het niet kunnen aanwenden van een compensabel verlies. In dit verband heeft zij verwezen naar de bijlagen 30 en 50 van het door haar gedeponeerde rapport. Ter gelegenheid van het pleidooi in hoger beroep heeft [appellante] haar vordering op dit punt nog verder verminderd met het bedrag van de koopsom van
€ 35.000,- zodat haar vordering thans nog € 38.033,- bedraagt.
[geïntimeerden] hebben zowel bij memorie van antwoord als bij pleidooi gemotiveerd betwist dat [appellante] schade heeft geleden in de vorm van een misgelopen belastingvoordeel.
De Rijk van 11 maart 2014 (bijlage 50 bij het rapport) houdt niet meer in dan dat de tarieven die [appellante] in de door haar uitgevoerde berekening heeft gehanteerd, juist zijn.
Over de juistheid van de uitgangspunten van de door [appellante] gemaakte berekening - te weten dat er in de jaren 2007 tot en met 2009 jaarlijks een winst van € 116.795,- zou zijn gerealiseerd - geeft de brief geen uitsluitsel. Integendeel: de brief spreekt op dat punt van 'aannames'.
heeft geen inzicht gegeven in de resultaten die in werkelijkheid zijn behaald in de jaren 2007-2009 en heeft dan ook niet aannemelijk gemaakt dat er sprake was van (voldoende) winst om een compensabel verlies te kunnen verrekenen.
Met betrekking tot het vereiste van het bestaan van een fiscale eenheid heeft [appellante] in het geheel niets gesteld.
Ter gelegenheid van het pleidooi in hoger beroep is [appellante] niet inhoudelijk ingegaan op het gemotiveerde verweer van [geïntimeerden] Zij heeft ermee volstaan opnieuw en slechts in algemene termen te verwijzen naar het door haar gedeponeerde rapport.
Het hof is van oordeel dat [appellante] haar stelling dat zij schade heeft geleden als gevolg van het niet kunnen aanwenden van een fiscaal compensabele verlies aldus, mede in het licht van de gemotiveerde betwisting door [geïntimeerden], onvoldoende heeft onderbouwd.
Evenmin is - mede in het licht van de gemotiveerde betwisting door [geïntimeerden] ter zake en hetgeen daar ter gelegenheid van de pleidooien door [appellante] tegenover is gesteld - gebleken van feiten die een ter zake aan [geïntimeerden] persoonlijk te maken verwijt van voldoende ernst zouden kunnen schragen.
Nu [appellante] niet aan haar stelplicht heeft voldaan, is voor bewijslevering en het benoemen van een deskundige geen plaats.
[geïntimeerde 2] uit hoofde van onrechtmatig handelen aansprakelijk zijn. [appellante] stelt dat [geïntimeerde 1] als middellijk bestuurder van [dochter] en [geïntimeerde 2] als feitelijk beleidsbepaler ten nadele van de exploitatie door [appellante] gelden hebben onttrokken aan de rekening van [dochter].
De vraag of [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] in die hoedanigheden aansprakelijk zijn, dient te worden beoordeeld naar de hiervoor genoemde verzwaarde maatstaf.
Voor zover [appellante] ook in dit verband een beroep heeft gedaan op het Spaanse villa arrest faalt op dat dezelfde gronden als hiervoor in r.o. 6.5 vermeld.
Wat [geïntimeerde 2] betreft valt niet in te zien om welke aan hem gelieerde vennootschappen het gaat, nu [appellante] alleen verwijst naar aan [geïntimeerde 1] gelieerde vennootschappen.
Ook wat [geïntimeerde 1] betreft zijn de stellingen van [appellante] erg summier en weinig concludent. Kennelijk bedoelt zij [geïntimeerde 1] aan te spreken via zijn hoedanigheid van bestuurder/aandeelhouder van die vennootschappen. In dit verband heeft [appellante] echter niet meer gesteld dan dat de onttrekkingen/verrekeningen die hebben plaatsgehad ten goede zijn gekomen aan diverse aan [geïntimeerde 1] gelieerde rechtspersonen zodat deze uiteindelijk aan hem ten goede zijn gekomen.
In de eerste plaats heeft de boekhouder van [dochter], [boekhouder], salarisbetalingen aan zichzelf gedaan vanaf de rekening van [dochter].
In de tweede plaats zijn er na 1 januari 2007 door de boekhouder nog overboekingen van de rekening van [dochter] gedaan die betrekking hadden op het boekjaar 2006 en derhalve ten laste van [B.V. C] hadden moeten komen.
In de derde plaats hebben er bancaire verrekeningen plaatsgehad als gevolg van het feit dat sprake was van een compensabel stelsel tussen de bankrekening van [dochter] en die van [B.V. C] en de overige aan [geïntimeerde 1] gelieerde vennootschappen.
Volgens [appellante] valt [geïntimeerden] hiervan een aansprakelijkheid constituerend verwijt te maken.
Het hof stelt vast dat [appellante] de door [geïntimeerden] geschetste gang van zaken ter gelegenheid van het pleidooi in hoger beroep niet heeft betwist.
Het hof is van oordeel dat, gelet op de omstandigheden van het geval, de salarisbetalingen die na 1 januari 2007 ten behoeve van de boekhouder vanaf de rekening van [dochter] zijn gedaan, niet kunnen worden aangemerkt als onttrekkingen ter zake waarvan
[geïntimeerden] een verwijt kan worden gemaakt dat hun persoonlijke aansprakelijkheid ter zake jegens [appellante] vestigt.
[geïntimeerden] hebben in de memorie van antwoord (randnummers 63 e.v.) gedetailleerd uiteengezet dat de boekhouder per abuis een aantal betalingen heeft gedaan van een van de bankrekeningen van [B.V. C] die ten laste van [dochter] hadden moeten komen en omgekeerd. Door [appellante] is niet onderbouwd gesteld dat sprake is geweest van persoonlijke betrokkenheid van [geïntimeerden] bij deze overboekingen en daarvan is ook overigens niet gebleken.
Bovendien hebben [geïntimeerden] de door [appellante] gestelde hoogte van de ten onrechte gedane betalingen gemotiveerd betwist. Zo hebben zij gespecificeerd aangegeven dat [appellante] acht betalingen die door [B.V. C] ten behoeve van [dochter] zijn gedaan, niet in haar berekening heeft verwerkt.
[appellante] heeft haar vordering op dit punt ter gelegenheid van het pleidooi in hoger beroep verminderd, maar is niet met een begrijpelijke berekening gekomen.
Het hof is van oordeel dat [appellante] aldus onvoldoende feiten en omstandigheden heeft gesteld waaruit zou kunnen volgen dat [geïntimeerden] ter zake van de overboekingen die door de boekhouder zijn gedaan persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt en dat zij door de vermeende normschending schade heeft geleden.
Voor bewijslevering op dit punt is dan ook geen plaats.
Het hof leest in de stellingen van [appellante] niet een verwijt aan [geïntimeerden] dat zij het bestaan van het compensabel stelsel hebben verzwegen. Uit de inleidende dagvaarding blijkt dat [appellante] op de hoogte was van de bancaire vervlechting. Weliswaar heeft zij gesteld dat zij niet bekend was met het bestaan van het compensabele stelsel, maar daarbij heeft zij niet geëxpliciteerd waarin naar haar mening het verschil zit.
Het hof begrijpt de stellingen van [appellante] aldus dat zij [geïntimeerden] verwijt dat zij geen einde hebben gemaakt aan het compensabele stelsel (mvg 4.15 en 4.16).
[geïntimeerden] ter zake van het voortduren van het compensabel stelsel een verwijt treft
- laat staan een persoonlijk ernstig verwijt - in het licht van het gemotiveerde verweer van [geïntimeerden] onvoldoende heeft onderbouwd. Voor bewijslevering is dan ook geen plaats.
11 september 2013, waarvan beroep;