Uitspraak
1.[appellant 1],
[appellant 1],
[appellant 2],
wonende te [woonplaats 1],
[appellanten],
1.[geïntimeerde 1],
[geïntimeerde 1],
[geïntimeerde 2],
[geïntimeerden],
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De feitenIn het principaal en incidenteel appel
(…)
Welk bedrag is nodig voor de financiering en wanneer?
(…)
Onze indruk is dat de onderneming overall voldoende winstpotentie heeft ná doorvoering
[appellant 1]en zijn echtgenote, mevrouw
[appellant 2], hierna tezamen te noemen : "Schuldeiser"
Agri-Invest Holding B.V., hierna te noemen: "Schuldenaar", (…), vertegenwoordigd door haar enig bestuurder (en teven enig aandeelhouder) de besloten vennootschap [Z] Beheer B.V., (…), vertegenwoordigd door haar enig bestuurder [Z]
Agri-Invest Holding B.V. handelende voor zich als ook in haar hoedanigheid van bestuurder van haar huidige en toekomstige werkmaatschappijen zijnde thans Plantscape Hydroservice B.V., [bedrijf] Bloemen B.V. en [bedrijf]
[Z] Beheer B.V.voornoemd vertegenwoordigd door de heer [Z] gelet op artikel 13 (toestemmingsvereiste) en artikel 16 (achterstelling)
[Z] in privégelet op artikel 13
Ter uitvoering van het vorenstaande verbindt Schuldenaar zich om op eerste verzoek van Schuldeiser ten titel van zekerheid te verlenen naar keuze van Schuldeiser hetzij een tweede hypotheek op het bedrijfspand van Schuldenaar hetzij in de vorm van een positieve/negatieve hypotheekclausule met betrekking tot het bedrijfspand.
Artikel 13: toestemmingsvereiste en adviesrecht SchuldeiserSchuldenaar, haar bestuurder [Z] Beheer B.V. in privé hebben voor de duur van de onderhavige geldleningsovereenkomst ten aanzien van de navolgende (bestuurs)besluiten en (bestuurs)handelingen de (al dan niet voorafgaande) schriftelijke goedkeuring of toestemming nodig van Schuldeiser op straffe van de onmiddellijke opeisbaarheid van de verstrekte geldlening:
(…)
Waar in het voorgaande wordt gesproken van Schuldenaar worden daarmee tevens bedoeld de (huidige en toekomstige) werkmaatschappijen van Schuldenaar (thans zijnde Plantscape Hydroservice B.V., [bedrijf] Bloemen B.V. en [bedrijf])
[lees: 13; toevoeging hof]omschreven bevoegdheid tot goedkeuring voor het nemen van bepaalde (bestuurs)besluiten of voor het verrichten van bepaalde (bestuurs)handelingen door Schuldenaar of inzake zijn adviesrecht bindend laten adviseren door ten minste twee deskundigen.
Schuldeiser mag niet van het advies van de deskundigen afwijken.
Schuldeiser en Schuldenaar zullen elk een deskundige benoemen en eventueel zal een derde deskundige door de twee benoemde deskundigen gezamenlijk worden benoemd.
De kosten van die deskundigen bedragen (€ 2.500.- excl. BTW) per deskundige per kwartaal en komen voor rekening van Schuldenaar.
Schuldeiser zal de door Schuldenaar verzochte toestemming niet op onredelijke gronden mogen weigeren.
Indien Schuldeiser van mening is, dat de verzochte toestemming moet worden geweigerd, dan zal Schuldeiser dat besluit deugdelijk met redenen omkleed en schriftelijk moeten motiveren.
Of misschien mensen waarmee hij in onderhandeling gaat voor Euro 250.000, = hem iets meer lenen?
Of misschien de meneer uit Canada?
4.Het geschil en de beoordeling in eerste aanleg
III. [geïntimeerden] veroordeelt in de proceskosten, waaronder de kosten voor beslaglegging.
Vermindering van eis in het principaal appel en vermeerdering van eis in het incidenteel appel
14 januari 2011 tot 15 juni 2014 en met de contractuele, althans wettelijke rente over een bedrag van € 1.327.496,01 vanaf 15 juni 2014 tot aan de dag van de uiteindelijke betaling. Het hof zal recht doen op de aldus gewijzigde eis.
6.De beoordeling van de grieven
grieven I tot en met Vhebben betrekking op de feitenvaststelling door de rechtbank. Nu het hof de feiten zelf heeft vastgesteld en daarbij rekening heeft gehouden met wat in de onderhavige grieven is aangevoerd door feiten waarover partijen van mening verschillen niet als vaststaande feiten te vermelden, hebben [appellanten] geen belang meer bij afzonderlijke bespreking van deze grieven, die op zichzelf ook niet tot vernietiging van het bestreden vonnis kunnen leiden
Alvorens over te gaan tot het verstrekken van gelden ad in totaal 1,1 miljoen euro hebben [appellanten] hierover met [geïntimeerde 1] gesproken, die hen aanraadde om eerst een onafhankelijk onderzoek naar de onderneming van [Z] te laten verrichten. [geïntimeerde 1] heeft hiervoor [R.A.] (registeraccountant bij [accountantskantoor]) benaderd, die vervolgens in opdracht van [appellanten] heeft onderzocht of het bedrijfseconomisch verantwoord was om zo'n groot bedrag in de (noodlijdende) onderneming van [Z] te steken. [R.A.] heeft daartoe de door [Z] aangeleverde stukken bestudeerd en tevens diverse besprekingen gevoerd met [Z] en diens fiscaal adviseur [getuige]. [R.A.] heeft geen(due diligence) onderzoek naar de financiële, fiscale en juridische positie van de onderneming uitgevoerd, maar alleen een onderzoek naar de winstpotentie van de onderneming na een financiële injectie door [appellanten] Tijdens een bespreking op 6 mei 2010 tussen [appellanten], [geïntimeerde 1], [R.A.], [Z] en [getuige] hebben [appellanten] zich jegens [Z] bereid verklaard tot het doen van een investering ad in totaal € 1.250.000,-. Daartoe is op die datum een intentieovereenkomst ondertekend. Afgesproken is dat de voorwaarden voor de geldverstrekking zouden worden uitgewerkt in een later te ondertekenen overeenkomst. [getuige] heeft tijdens deze bespreking van [appellanten] opdracht gekregen om onderzoek te doen naar de eventuele nadelige fiscale gevolgen van de voorgenomen wijze van geldverstrekking (deels participatie, deels lening). Naar aanleiding van de uitkomst van dit onderzoek hebben [appellanten] afgezien van participatie en in plaats daarvan het gehele ter beschikking gestelde bedrag als lening gekwalificeerd.
Op 10 november 2010 hebben [appellanten] een akte van achterstelling ten opzichte van de Rabobank ondertekend.
'Verwijten'
1) [geïntimeerde 1] had [appellanten] moeten adviseren om voorafgaand aan lening 3 een gedegen boekenonderzoek te laten verrichten (
grief IX in het principaal appel, tweede onderdeel).
2) [geïntimeerde 1] had [appellanten] ervoor moeten behoeden dat [appellanten] lening 3 ten behoeve van [bedrijf] zijn aangegaan met Agri Invest als enig schuldenaar, althans met het risico dat Agri Invest als enig schuldenaar zou worden aangemerkt, zonder dat [bedrijf] uitdrukkelijk als (hoofdelijk) schuldenaar is meeverbonden en/of andere financiële kruisgaranties door de dochtervennootschappen van het Agri-concern zijn verstrekt (memorie van grieven sub 10, 12 en 14). Volgens [appellanten] hebben "listige constructies" van hun adviseurs, waaronder [geïntimeerde 1], het mogelijk gemaakt dat [appellanten] niet door [Z] zijn betaald uit de opbrengst van de verkoop van activa van Agri-dochter [bedrijf], ondanks dat [Z] als directeur van [bedrijf] en Agri Invest bij hoog en bij laag had verzekerd dat [appellanten] na verkoop van deze activa het leeuwendeel van hun vordering betaald zouden krijgen (memorie van grieven onder 5 en 14).
3) [geïntimeerde 1] had het [appellanten] moeten afraden om tot ondertekening van de akte van achterstelling over te gaan (zie memorie van grieven onder 25 en
grief XIV in het principaal appel).
grief I in het incidenteel appelop.
Artikel 6:89 BW bepaalt dat de schuldeiser op een gebrek in een prestatie geen beroep meer kan doen indien hij niet binnen bekwame tijd nadat hij het gebrek heeft ontdekt of redelijkerwijze had behoren te ontdekken, bij de schuldenaar terzake heeft geprotesteerd. [appellanten] stellen - onweersproken - dat zij het gebrek in de prestatie van [geïntimeerde 1] hebben ontdekt op het moment dat [Z] ([bedrijf]) zich jegens [appellanten] op het standpunt stelde dat [bedrijf] geen (mede)schuldenaar was van lening 3. Zij stellen voorts dat hun raadsman enkele weken later, op 15 juli 2011, een protestbrief aan [geïntimeerde 1] heeft gezonden. Ten slotte stellen zij dat [geïntimeerde 1] geen nadeel heeft ondervonden door het tijdsverloop sinds de ontdekking van het gebrek.
Toetsingskader met betrekking tot het handelen/nalaten van [geïntimeerde 1]
grieven VI en VIIhebben betrekking op de norm waaraan volgens [appellanten] het handelen (en nalaten) van [geïntimeerde 1] moet worden getoetst.
Grief VI: De algemene norm van "redelijk handelend en redelijk bekwaam beroepsgenoot" moet volgens [appellanten] worden ingevuld aan de hand van de (gedrags)regels die gelden voor de betreffende beroepsgroep, te weten de Verordening Gedragscode Registeraccountants (hierna: VGC), zoals die heeft gegolden tot 4 januari 2014. Deel A van de VGC geldt voor alle accountants en deel C specifiek voor "accountants in business". [appellanten] verwijzen hiertoe naar de beslissing van Accountantskamer van 5 november 2012 (productie 58 bij conclusie van dupliek in voorwaardelijke reconventie alsmede akte overlegging producties in conventie/voorwaardelijke reconventie), die volgens [appellanten] heeft te gelden als deskundigenrapport en richtpunt.
Grief VII: De rechtbank heeft volgens [appellanten] ten onrechte geoordeeld dat [geïntimeerde 1] geen accountant in business was. [geïntimeerde 1] voldeed aan de definitie van artikel C100.1.sub c van de VGC; in deze zin ook de Accountantskamer. Hij heeft zich pas op 14 september 2012 (vlak voor de uitspraak van de Accountantskamer) laten uitschrijven uit het register voor accountants in business, aldus [appellanten] (zie productie 63 bij de memorie van grieven).
De opdrachtnemer dient bij zijn werkzaamheden de zorg van een goed opdrachtnemer in acht te nemen (artikel 7:401 BW). Het criterium daarvoor is de vraag of de opdrachtnemer heeft gehandeld zoals een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot onder soortgelijke omstandigheden te werk zou zijn gegaan. Daarbij spelen de (gedrags)regels die gelden voor de betreffende beroepsgroep, alsmede het oordeel van de tuchtrechter over het handelen van een beroepsbeoefenaar een rol. Een van het oordeel van de tuchtrechter afwijkend oordeel van de civiele rechter dient zodanig te worden gemotiveerd dat dit ook in het licht van de veroordeling door de tuchtrechter voldoende begrijpelijk is (HR 12 juli 2002, ECLI:NL:HR:AE1532).
"Het vorenstaande brengt mee dat naast voornoemd deel A eveneens het voor (accountants in business geldende deel) Deel C van de VGC van toepassing is op het handelen of nalaten van de betrokkene. Opmerking verdient nog dat het hierna verwoorde oordeel van de Accountantskamer over dit handelen of nalaten niet anders zou hebben geluid als alleen deel A daarop van toepassing zou zijn geweest."
"Tot de accountant in business wordt conform artikel C-300.1 van de VGC ten minste gerekend de registeraccountant die werkzaam is als:
(…)
-
uitvoerder van uitsluitend overige opdrachten, die niet werkzaam is bij of verbonden is aan een accountantspraktijk.(…)
De definitie van overige opdrachten is conform de VGC: de door een registeraccountant voor een cliënt bedrijfsmatig uitgevoerde professionele diensten, bestaande uit andere dan assurance-opdrachten of aan assurance verwante opdrachten, voor zover geen sprake is van opdrachten uitgevoerd als interim-manager bedoeld in artikel C-300.1, onderdeel b. De definitie van een professionele dienst is volgens de VGC: de door een registeraccountant verrichte diensten waarvoor accountantsdeskundigheid en aanverwante kennis is vereist, waaronder die op het terrein van financiële verslaggeving, controle, belastingen, administratieve organisatie en bedrijfseconomie.
Bij de overige opdrachten gaat het derhalve om professionele diensten waarvoor accountantsdeskundigheid en aanverwante kennis is vereist.Indien de registeraccountant duidelijk maakt dat hij niet optreedt als accountant en geen werkzaamheden verricht die vallen onder het bereik van artikel C-300.1, maar in plaats daarvan die werkzaamheden aan anderen overlaat, die wel over de vereiste kennis en kunde beschikken, treedt de registeraccountant mijns inziens niet op als accountant in business."
Naar het oordeel van het hof zijn de (hierna te bespreken) werkzaamheden die [geïntimeerde 1] voor [appellanten] in het kader van geldlening 3 heeft verricht te kwalificeren als diensten waarvoor accountantskennis en aanverwante kennis, in dit geval vooral op het terrein van de bedrijfseconomie, vereist is in de zin van de VGC. Gesteld noch gebleken is dat [geïntimeerde 1] aan [appellanten] heeft duidelijk gemaakt dat hij niet optrad als accountant. Aangezien hij voorheen voor (de vennootschappen van) [appellanten] is opgetreden als registeraccountant en voor zijn werkzaamheden voo [appellanten] in privé nog steeds een vergoeding ontving, had hij die duidelijkheid wel moeten geven. Indien hierover al anders geoordeeld zou moeten worden, is het hof van oordeel dat dit voor de beoordeling van het onderhavige geschil niet uitmaakt. [geïntimeerde 1] diende op grond van de hem verleende opdracht hoe dan ook jegens [appellanten] te voldoen aan normen van deskundigheid en zorgvuldigheid die gezien de aard van de opdracht niet wezenlijk verschillen van de normen die gelden voor alle accountants. Hierbij speelt een rol dat [geïntimeerde 1] voorheen de vaste registeraccountant/adviseur van het [appellant 1] concern was, dat hij nog steeds stond ingeschreven als registeraccountant en dat hij voor zijn werkzaamheden een jaarlijkse vergoeding van ongeveer € 27.950,- exclusief btw van [appellanten] ontving.
Bespreking van verwijt 1'
grief IXbetrekking. [appellanten] betogen, dat het oppervlakkige rapportje van [accountantskantoor] doet vermoeden
"dat het trio [Z], [getuige] en [geïntimeerde 1] de zaak er snel wilden doordrukken"(zie memorie van grieven onder 40). [geïntimeerde 1] had een gedegen boekenonderzoek (met due diligence) kunnen en moeten adviseren en erop moeten toezien dat dit ook gebeurde. Er was geen enkele reden om de geldlening (en de beslissing tot verstrekking daarvan over te gaan) niet op te knippen in tranches en in de tussentijd boekenonderzoek te laten doen teneinde tot een afgewogen oordeel omtrent het al dan niet aangaan van lening 3 te komen.
[geïntimeerde 1] heeft aan de op hem (als accountant) rustende zorgplicht jegens [appellanten] voldaan door hun te adviseren om [R.A.] ([accountantskantoor]) in te schakelen ten einde onderzoek te laten doen naar de vraag of het bedrijfseconomisch verantwoord was om de geldlening aan [bedrijf] te verstrekken. Het feit dat [R.A.] deze vraag bevestigend beantwoord heeft, dient in de verhouding tot [geïntimeerde 1] voor rekening van [appellanten] te blijven. [R.A.] fungeerde immers niet als hulppersoon van [geïntimeerde 1] (artikel 6:76 BW). Gesteld noch gebleken is dat de keus voor [R.A.] als adviseur onjuist was. Gelet op de positieve uitkomst van het rapport van [R.A.], wat daar verder van zij, behoefde [geïntimeerde 1] - in het kader van zijn zorgplicht - geen nader (boeken)onderzoek aan [appellant 1] c.s te adviseren. [appellanten] waren zich er voldoende van bewust dat aan het verstrekken van de geldlening financiële risico's waren verbonden, temeer nu [geïntimeerde 1] aan hen heeft meegedeeld dat hij het te riskant vond om zelf nog meer geld te investeren in [bedrijf]. Het hof sluit zich dan ook aan bij het oordeel van de rechtbank. zoals weergegeven in rechtsoverweging 4.15 van het bestreden vonnis.
Bespreking van 'verwijt 2'
"4.6.3 De Accountantskamer is daarnaast van oordeel dat betrokkene wel kan worden verweten dat hij klagers niet heeft geadviseerd om specifiek met het oog op de terugbetaling van de geldlening van € 1.250.000,- al direct (zakelijke en/of persoonlijke) zekerheden te bedingen. Vast staat dat betrokkene deze geldleningsovereenkomst voorafgaand aan de ondertekening door [Z] en klagers heeft bekeken. Anders dan betrokkene meent, maakt de in artikel 12 van deze overeenkomst opgenomen verplichting van de schuldenaar om op eerste verzoek van klagers hen te allen tijde conveniërende zekerheden te stellen het mogelijk dat andere crediteuren zekerheden bedingen voordat klagers dit beding kunnen inroepen. Betrokkene vond naar eigen zeggen de risico's voor hemzelf te groot om [Z] danwel [bedrijf] zelf nog een nadere lening te verstrekken, zodat van hem te meer verwacht had mogen worden dat hij klagers zou wijzen op de noodzaak (direct ingaande) zekerheden te verlangen. Daarenboven was de overeenkomst opgesteld door [getuige], de adviseur van [Z], en was het tevens daarom aangewezen te beoordelen of de overeenkomst ook recht deed aan de belangen van klagers in deze. Dit nalaten van betrokkenen moet worden aangemerkt als een schending van het fundamentele beginsel van deskundigheid en zorgvuldigheid als bedoeld in artikel A-100.4 onder c. en nader omschreven in hoofdstuk A-130 en C-330 van de VGC."
"De rol van [geïntimeerde 1] was naar het oordeel van de rechtbank aldus beperkt tot een positie op de achtergrond. Als zodanig maakte het geen onderdeel uit van zijn opdracht om de leningsovereenkomst integraal te beoordelen, maar diende hij deze slechts te beoordelen op evidente onjuistheden of misslagen. Daarbij weegt de rechtbank mee dat [geïntimeerde 1] - voormalig register- accountant - geen jurist is en evenmin fiscalist, zoals ook aan [appellanten] bekend."De rechtbank concludeert onder 4.20:
"In het licht van het oordeel van de Accountantskamer van 5 november 2012 en het arrest van de Hoge Raad van 12 juli 2002 (NJ 2003, 151, LJN: AE1532) overweegt de rechtbank voorts als volgt. Gelet op het feit dat door [appellant 1] ter gelegenheid van de de pleidooien is bevestigd dat hij bekend was met de financiële nood bij [bedrijf] en met het feit dat geen zekerheden konden worden gesteld omdat die er niet waren, terwijl de rechtbank ook overigens niet is gebleken van het bestaan van enige relevante zekerheden, alsmede gelet op de omstandigheden zoals overwogen in r.o.4.9, is de rechtbank, anders dan de Accountantskamer, van oordeel dat [geïntimeerde 1] geen verwijt kan worden gemaakt van het feit dat geen zekerheden voor [appellanten] zijn bedongen bij het aangaan van lening 3."
rieven VIII tot en met Xgericht.
Grief VIII: De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat bij de beoordeling van het handelen van [geïntimeerde 1] als adviseur ter gelegenheid van de totstandkoming van lening 3 een beperkte toetsing geldt, nu op zijn advies een externe deskundige ([R.A.] van [accountantskantoor]) is ingeschakeld om onderzoek te doen naar de onderneming van [Z] en om [appellanten] ter zake te adviseren (zie het bestreden vonnis onder 4.8, slot en 4.19, eerste zin). Dit oordeel is volgens [appellanten] alleen juist ten aanzien van de advisering met betrekking tot de vraag of het verantwoord was om zo'n groot bedrag te investeren in [bedrijf], gegeven de precaire financiële omstandigheden waarin de onderneming in mei 2010 verkeerde (zie het bestreden vonnis onder 4.11 t/m 4.17). Deze beperkte toetsing geldt echter niet voor de advisering omtrent de vraag wie bij de geldlening als schuldenaar diende te worden aangemerkt en of er tevens financiële kruisgaranties verstrekt dienden te worden, aldus [appellanten] (zie het bestreden vonnis onder 4.19 t/m 4.20).
Grief IXhoudt in dat de rechtbank onder 4.15 ten onrechte heeft geoordeeld dat [geïntimeerde 1] zijn zorgplicht als adviseur in afdoende mate heeft vervuld door [appellanten] te adviseren om, alvorens te beslissen om al dan niet lening 3 aan te gaan, een onafhankelijk oordeel van [accountantskantoor] in te winnen.
Grief X: De rechtbank heeft de afwijking van het oordeel van de Accountantskamer met een aantal feitelijke onjuistheden en onvoldoende gemotiveerd (zie memorie van grieven onder 55). De
grieven XI t/m XIIIvormen hiervan een uitwerking.
Grief XI: De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat bij de beoordeling van de rol van [geïntimeerde 1] meeweegt, dat een eventuele verkoop van de onderneming van [Z] door het aangaan van lening 3 niet meer in de lijn der verwachtingen lag (zie het bestreden vonnis onder 4.19). Volgens [appellanten] is dit feitelijk onjuist, terwijl het bovendien niet ter zake doet.
Grief XII: Ten onrechte heeft de rechtbank overwogen dat er bij de dochtervennootschappen van Agri Invest geen vrije activa beschikbaar waren (zie het bestreden vonnis onder 4.19).
Grief XIII: Ten onrechte heeft de rechtbank - anders dan de Accountantskamer - geoordeeld dat [geïntimeerde 1] geen verwijt kan worden gemaakt van het feit dat geen zekerheden voor [appellant 1] zijn bedongen bij het aangaan van lening 3 (zie het bestreden vonnis onder 4.20).
Het hof zal deze grieven tezamen behandelen.
[geïntimeerde 1] is als vaste en betaalde financieel adviseur van [appellanten] van meet af aan betrokken geweest bij het verstrekken van geldleningen door [appellanten] aan de onderneming van zijn achterneef [Z]. Voorafgaand aan lening 3 heeft hij - desgevraagd - aan [appellanten] geadviseerd om door [accountantskantoor] ([R.A.]) te laten onderzoeken of verdere financiële ondersteuning van de onderneming bedrijfseconomisch verantwoord was. [geïntimeerde 1] is aanwezig geweest bij de bespreking die naar aanleiding van het (concept)rapport van [R.A.] heeft plaatsgevonden tussen [appellant 1] enerzijds en [Z] en diens fiscaal adviseur ([getuige]) anderzijds. Tijdens deze bespreking hebben [appellant 1] en [geïntimeerde 1] aan [R.A.] verzocht om een notitie op te stellen over de te maken afspraken bij een participatie van [appellanten] in de onderneming van [Z]. [R.A.] heeft de desbetreffende notitie aan zowel [appellant 1] als [geïntimeerde 1] gestuurd. Naar aanleiding van deze notitie heeft een bespreking plaatsgevonden tussen [appellanten] en [R.A.] enerzijds en [Z] en [getuige] anderzijds, waarbij [geïntimeerde 1] wederom aanwezig was. Tijdens deze bespreking heeft [appellant 1] aan [getuige] verzocht om de mogelijk nadelige fiscale gevolgen van de voorgenomen wijze van financiering (deels lening, deels participatie) uit te zoeken. Naar aanleiding daarvan heeft [getuige] een concept-overeenkomst voor lening 3 opgesteld. Vaststaat dat [geïntimeerde 1] deze concept-overeenkomst heeft bekeken alvorens deze is ondertekend door [appellanten] en [Z]. Ook staat vast dat hij voorstellen tot wijziging heeft gedaan.
Het hof is van oordeel dat [appellanten] in de hiervoor geschetste omstandigheden redelijkerwijs hebben mogen begrijpen dat de taak van [geïntimeerde 1] niet beperkt was tot het beoordelen van de fiscale aspecten van de overeenkomst, maar dat het tevens tot zijn taak behoorde om te beoordelen of de overeenkomst ook in andere opzichten voldoende recht deed aan de belangen van [appellanten] Indien en voor zover zover [geïntimeerde 1], zoals hij stelt, over onvoldoende specifieke kennis op het gebied van fianciering en het opstellen van contracten beschikte, had hij [appellanten] inschakeling van externe expertise moeten adviseren. Aangezien hij dat laatste heeft nagelaten, mochten [appellanten] ervan uitgaan dat [geïntimeerde 1] zelf over voldoende expertise beschikte. Nu [geïntimeerde 1] niet heeft geadviseerd een ander in te schakelen had op zijn minst van hem mogen worden verwacht dat hij in het belang van zijn cliënten zou beoordelen of de overeenkomst voldoende zekerheden aan [appellanten] bood, temeer nu het ging om een lening met een risicovol karakter, en dat hij, indien de overeenkomst geen of onvoldoende zekerheden bood, [appellanten] daarop zou wijzen. Naar het oordeel van het hof moet [geïntimeerde 1] geacht worden over de daarvoor benodigde expertise te beschikken.
Het geschil spitst zich dan ook toe op de vraag of [geïntimeerde 1] zijn zorgplicht heeft geschonden door [appellanten] niet te wijzen op het ontbreken van voldoende zekerheden in de vorm van kruisgaranties en/of een persoonlijke borgstelling door [Z]. Daarbij dient eerst te worden beoordeeld of de door [appellanten] bedoelde kruisgaranties inderdaad ontbreken. Dit betreft een kwestie van uitleg van de overeenkomst tussen [appellanten] en [Z].
'Verwijt 3'
grief XIVhoudt in dat de rechtbank dit verwijt ten onrechte heeft 'afgedaan' met de overweging dat niet is gesteld noch anderszins is gebleken dat de gestelde schade in causaal verband staat tot het ondertekenen van de akte van achterstelling. [appellanten] betogen, dat als gevolg van de achterstelling de door [bedrijf] aan [appellanten] gedane betaling van 1 april 2009 is toegerekend aan 'geldlening 2', waarvoor [appellant 1] nu juist wel zekerheid - in de vorm van een persoonlijke borgstelling door [Z] - had.
Gelet op de betwisting door [geïntimeerde 1], staat niet vast dat hij betrokken is geweest bij het besluit tot ondertekening van de akte van achterstelling. Krachtens de hoofdregel van artikel 150 Rv rust de bewijslast op [appellanten] De getuigenverklaring van [appellant 1]-[appellant 2] is in verband met het bepaalde in atikel 164 lid 2 Rv ontoereikend om dit bewijs geleverd te achten. [appellanten] bieden op dit punt uitdrukkelijk (nader) bewijs aan (zie de memorie van grieven onder 24). Het hof is echter van oordeel dat dit bewijs achterwege kan blijven. Daartoe overweegt het hof het volgende.
Schade, causaal verband en eigen schuld
Beoordeeld dient te worden in hoeverre [appellanten] een hoger bedrag dan het thans door de curator aan hen uit te keren bedrag ad € 137.908,10 in hoofdsom zouden hebben ontvangen ter aflossing op genoemd bedrag van € 1.350.000,- indien [geïntimeerde 1] hen wél zou hebben geadviseerd om direct ingaande zekerheden in de vorm van kruisgaranties en/of een borgstelling door [Z] te bedingen. Met name is het de vraag of c.q. in hoeverre [appellanten] zich op de verkoopopbrengst van de activa van [bedrijf] - waarop [appellanten] derdenbeslag onder [koper] hadden gelegd - zouden hebben kunnen verhalen.
7.De beslissing
roldatum 4 augustus 2015, waarna dag en uur van de comparitie (ook indien voormelde opgave van een of meer van partijen ontbreekt) door het hof zal worden vastgesteld;
7 juli 2015.